vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
zaaknummer / rolnummer: 96725 / HA ZA 09-431
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.M. van der Zwan, kantoorhoudende te Dieren,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDION NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Nijehaske,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.C. Bothof, kantoorhoudende te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [A] en Credion genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2011
- de tweede akte na nieuw tussenvonnis, tevens wijziging van eis in reconventie van de zijde van Credion
- de antwoordakte en verzet wijziging van eis van de zijde van [A].
1.2. Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
2.1. De rechtbank handhaaft hetgeen in de tussenvonnissen van 18 mei 2011 en 26 oktober 2011 is overwogen en beslist, behoudens voor zover daarop wordt teruggekomen in rechtsoverweging 2.2.3. ter zake van de maanden april en mei 2007 en in rechtsoverweging 2.4.1. ter zake van het begrip "gederfde netto winst".
2.2.1. Credion heeft bij akte haar eis gewijzigd. In plaats van het als petitum 2 bij conclusie van eis gevorderde wordt thans gevorderd dat [A] wordt veroordeeld tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Credion van een bedrag van EUR 4.791,96 wegens zijn betalingsverplichtingen over de maanden april en mei 2007 uit hoofde van de franchiseovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, subsidiair de gewone wettelijke rente vanaf 14 dagen na factuurdatum tot de dag der algehele voldoening. Voorts wordt de oorspronkelijk ingestelde eis aldus gewijzigd (verminderd) dat [A] wordt veroordeeld tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een schadevergoeding ten bedrage van EUR 33.564,34 exclusief btw, zijnde inclusief BTW EUR 39.941,56, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 30 mei 2007 tot de dag der algehele voldoening.
2.2.2. [A] heeft bezwaar gemaakt tegen de eerst genoemde wijziging van eis, te weten de vordering strekkende tot betaling van een bedrag van EUR 4.791,96 wegens betalingsverplichtingen over de maanden april en mei 2007. [A] heeft er daarbij op gewezen dat deze wijziging van eis in strijd is met de eisen van een goede procesorde gelet op het zeer late stadium waarin deze eiswijzing plaatsvindt. De wijziging komt voorts in strijd met de eigen stellingname van Credion in haar vorige akte. Bovendien leidt deze wijziging van eis ertoe dat een debat dat de rechtbank reeds bij tussenvonnis heeft afgedaan, opnieuw aan de orde wordt gesteld, aldus nog steeds [A].
2.2.3. De rechtbank ziet geen aanleiding om de wijziging van eis door Credion buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde. Op grond van artikel 130 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een wijziging van eis mogelijk zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. De oorspronkelijke vordering van Credion strekte (enkel) tot nakoming (waaronder over de onderhavige maanden april en mei 2007), maar bij conclusie van dupliek in reconventie heeft Credion deze eis gewijzigd voor de situatie - die thans aan de orde is - dat de rechtbank van oordeel zou zijn dat de franchiseovereenkomst tussen partijen reeds vóór 1 september 2009 is ontbonden. Voor dat geval heeft Credion toen schadevergoeding gevorderd. [A] heeft vervolgens bij antwoordakte van 24 augustus 2001 betoogd dat geen schadevergoeding door hem verschuldigd kan zijn vóór de onderhavige (door de rechtbank vastgestelde) ontbinding van de franchiseovereenkomst op 30 mei 2007. Naar aanleiding van dit - volgens de rechtbank: terechte - verweer van [A] vordert Credion thans voor de maanden april en mei 2007 (wederom) nakoming van de over die maanden op grond van de franchiseovereenkomst door [A] verschuldigde bedragen in plaats van schadevergoeding. Niet valt in te zien dat [A] door deze wijziging van eis - die is ingegeven door het hiervoor bedoelde betoog van [A] - in zijn belangen wordt geschaad en evenmin wordt de procedure door deze wijziging van eis onredelijk vertraagd. De rechtbank zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis. De rechtbank ziet in het voorgaande tevens aanleiding om terug te komen op haar oordeel bij tussenvonnissen van 18 mei 2011 en 26 oktober 2011 dat [A] schadeplichtig is jegens Credion over de periode van april 2007 tot en met maart 2009. Credion is - zoals [A] terecht heeft betoogd, in welk betoog Credion zich blijkens de onderhavige wijziging van eis kan vinden - schadeplichtig over de periode vanaf 30 mei 2007 tot en met maart 2009. De rechtbank zal hierna nog ingaan op de vraag of - zoals [A] nader heeft aangevoerd - deze periode beperkt moet worden tot 12 maart 2009.
2.3. Nakoming over de maanden april en mei 2007
Gelet op de omstandigheid dat de onderhavige franchiseovereenkomst - zoals de rechtbank reeds in de tussenvonnissen van 18 mei 2011 en 26 oktober 2011 heeft overwogen - is ontbonden per 30 mei 2007, is [A] tot die datum de op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde bedragen (fee en marketingbijdrage) aan Credion verschuldigd. Omdat [A] niet (gemotiveerd) heeft weersproken dat deze verschuldigde bedragen over de maanden april en mei 2007 een bedrag van in totaal EUR 4.791,96 belopen, zal de vordering van Credion in zoverre worden toegewezen. Omdat het een vordering strekkende tot nakoming betreft, acht de rechtbank de over dit bedrag gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na factuurdatum tot de dag der algehele voldoening eveneens toewijsbaar.
2.4.1. Gelet op hetgeen in de tussenvonnissen van 18 mei 2011 en 26 oktober 2011 is overwogen, alsmede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is [A] verplicht om de schade die Credion heeft geleden (ofwel: het positief contractsbelang) in de periode van 30 mei 2007 tot en met maart 2009 te vergoeden. De rechtbank ziet in hetgeen partijen bij hun akten hebben gesteld onvoldoende aanleiding om terug te komen op hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis van 18 mei 2011 heeft overwogen omtrent het tijdstip waarop de schadeplichtigheid van [A] eindigt, te weten 30 maart 2009. De enkele omstandigheid dat de nieuwe franchisenemer in het voormalige vestigingsgebied van [A] reeds op 12 maart 2009 is ingeschreven in de Kamer van Koophandel - zoals [A] heeft betoogd - is onvoldoende om er van uit te gaan dat dit ook de datum betreft waarop hij daadwerkelijk met de onderneming is gestart en dat dit niet - zoals Credion heeft gesteld - op 1 april 2009 is geweest. Wat betreft de stelling van Credion dat in redelijkheid dient te worden uitgegaan van 1 september 2009 als het tijdstip waarop de schadeplichtigheid van [A] eindigt, verwijst de rechtbank naar hetgeen reeds in het tussenvonnis van 18 mei 2011 hieromtrent in rechtsoverweging 5.3.7.2. is overwogen.
2.4.2. In het tussenvonnis van 26 oktober 2011 is in rechtsoverweging 2.4. overwogen dat slechts de gederfde netto winst toewijsbaar is. Bij tweede akte na nieuw tussenvonnis, tevens wijziging van eis in reconventie heeft Credion aangevoerd dat deze in het tussenvonnis van 26 oktober 2011 gehanteerde term "gederfde netto winst" niet juist is omdat zij over de te ontvangen schadevergoeding vennootschapsbelasting verschuldigd is. Omdat naar het oordeel van de rechtbank over schadevergoeding als bijzondere bate inderdaad vennootschapsbelasting verschuldigd is - zoals [A] bij antwoordakte en verzet eiswijziging ook niet lijkt te betwisten - is deze bij tussenvonnis van 26 oktober 2011 gehanteerde term "gederfde netto winst" onjuist, zodat de rechtbank in zoverre terug komt op het tussenvonnis van 26 oktober 2011. Uitgegaan dient te worden van de in het tussenvonnis van 18 mei 2011 gehanteerde term "gederfde winst".
2.4.3. De rechtbank stelt voorop dat zij de schade op grond van artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek dient te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en dat indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, de omvang van de schade wordt geschat. Dit brengt mee dat de rechter bij de vaststelling van de schade niet gebonden is aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Aan de stelplicht van Credion mogen dan ook niet te hoge eisen worden gesteld omtrent haar schade. Zij behoefde slechts de feiten te stellen waaruit kan worden afgeleid dat zij schade heeft geleden (zie: Hoge Raad 9 december 2011, LJN BR5211).
2.4.4. De rechtbank heeft Credion bij tussenvonnis van 26 oktober 2011 verzocht om een (cijfermatige) vergelijking te maken van de feitelijke situatie met de hypothetische situatie waarin de tekortkoming door [A] achterwege was gebleven en hij de overeengekomen fee's en marketing bijdragen dus had voldaan. Hoewel [A] terecht heeft opgemerkt dat Credion bij akten niet een dergelijke vergelijking heeft gemaakt, zal de rechtbank daaraan geen gevolgtrekking verbinden. Uit de door Credion als productie 8 bij haar laatste akte in het geding gebrachte berekening - waarin zij allereerst de verschuldigde fee's en marketingbijdragen die [A] in de hypothetische situatie aan Credion zou hebben voldaan, bij elkaar optelt en vervolgens de bespaarde kosten daarvan aftrekt - kan immers evenals tot een begroting van de door Credion geleden schade worden overgegaan.
2.4.5. In de hiervoor genoemde productie 8 bij haar laatste akte heeft Credion haar schade berekend op een bedrag van EUR 33.564,34 exclusief BTW (EUR 39.941,56 inclusief BTW).
2.4.6. [A] heeft in haar akten verweer gevoerd tegen de hoogte van de door Credion berekende schade.
2.4.7. In het tussenvonnis van 18 mei 2011 is in rechtsoverweging 5.3.7.3. reeds overwogen dat de rechtbank zal uitgaan van de juistheid van de door Credion bij conclusie van eis in reconventie genoemde, op grond van de franchiseovereenkomst verschuldigde fee's en marketingbijdragen. Over de periode van 1 april 2007 tot en met augustus 2009 betrof dit een bedrag van EUR 70.269,94. De rechtbank heeft dit herberekend tot een bedrag van EUR 57.978,84 over de periode van 1 april 2007 tot en met maart 2009. Credion heeft dit bedrag bij haar laatste akte herberekend tot een bedrag van EUR 53.186,88 over de periode van 30 mei 2007 tot en met maart 2009. De rechtbank constateert dat [A] geen verweer heeft gevoerd tegen deze laatste herberekening als zodanig, maar dat zij thans verweer voert tegen de hoogte van de hiervoor bedoelde, door Credion bij conclusie van eis in reconventie genoemde fee's en marketingbijdragen. Dit verweer zal echter - na het hiervoor bedoelde oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 5.3.7.3. in het tussenvonnis van 18 mei 2011 - als tardief worden verworpen. [A] heeft de rechtbank ook niet verzocht om op deze bindende eindbeslissing terug te komen, waartoe de rechtbank overigens ook geen aanleiding ziet.
2.4.8. [A] heeft aangevoerd - hetgeen Credion niet heeft weersproken - dat de marketingbijdragen blijkens het onderhavige handboek één op één worden omgezet in uitgaven. Het budget wordt volgens [A] blijkens het handboek jaarlijks vastgesteld en niet - zoals Credion bij akte na het tussenvonnis van 18 mei 2011 had aangegeven - voor de gehele contractsduur. De marketingbijdragen die niet worden betaald doordat de franchiseovereenkomst tussen partijen per 30 mei 2007 is beëindigd, wordt dus ook niet omgezet in marketingactiviteiten nu er voor de kosten daarvan geen dekking is, aldus nog steeds [A].
2.4.8.1. De rechtbank constateert dat Credion bij akte na het tussenvonnis van 18 mei 2011 heeft aangegeven dat het budget voor marketing voor de gehele contractsduur wordt vastgesteld en dat zij er van uit mocht gaan dat [A] gedurende de volledige overeengekomen termijn van vijf jaar als goed franchisenemer de overeengekomen vergoedingen zou voldoen. Volgens Credion heeft zij daarop haar uitgaven bepaald en heeft zij dat ook mogen doen. De rechtbank stelt echter vast dat Credion - in afwijking van het voorgaande - bij haar laatste akte heeft gesteld dat zij in de maanden voorafgaande aan het nieuwe kalenderjaar bekijkt welke franchisecontracten er het komende jaar nog lopen en welke marketingbijdragen aldus gevraagd kunnen worden en dat op basis hiervan het marketingbudget wordt vastgesteld. Doordat de marketingbijdragen van [A] in het jaar 2007 (de rechtbank begrijpt: vanaf 1 april 2007) niet zijn binnengekomen en Credion pas voor het jaar 2008 het budget heeft kunnen aanpassen, heeft Credion het voor het jaar 2007 zelf moeten aanzuiveren, aldus Credion. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande de juistheid van de stelling van [A] dat het marketingbudget jaarlijks wordt vastgesteld. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat Credion weliswaar het budget over het jaar 2007 niet meer heeft kunnen aanpassen, maar dat zij dat over de daaropvolgende jaren wél heeft kunnen - en ook moeten - doen. Bij de vaststelling van de schade van Credion zal dan ook geen rekening worden gehouden met de marketingbijdragen van [A] over de jaren 2008 en 2009, te weten blijkens de berekening van Credion in productie 8 bij haar laatste akte van EUR 10.710,00 en EUR 2.677,50. Het hiervoor in rechtsoverweging 2.4.7 genoemde bedrag van EUR 53.186,88 dient dan ook bijgesteld te worden tot een bedrag van (EUR 53.186,88 - EUR 10.710,00 - EUR 2.677,50 =) EUR 39.674,90 inclusief BTW.
2.4.8.2. Wat betreft de marketingbijdragen over het jaar 2007 merkt de rechtbank nog op dat [A] weliswaar in twijfel trekt of Credion heeft voldaan aan haar verplichting om de marketingbijdragen één op één om te zetten in (marketing)uitgaven, maar dat de rechtbank onvoldoende aanleiding ziet om daaraan te twijfelen.
2.4.9. Blijkens de schadeberekening zoals deze door Credion als productie 8 bij haar laatste akte in het geding is gebracht, belopen de directe kosten van Credion volgens Credion een bedrag van in totaal EUR 9.517,03 exclusief BTW. [A] heeft een aantal opmerkingen gemaakt ten aanzien van deze berekening. Alhoewel [A] niet heeft aangegeven hoe hoog het bedrag aan bespaarde kosten van Credion zal zijn geweest, is de strekking van het verweer van [A] dat dit een hoger bedrag is geweest dan het door Credion berekende bedrag van EUR 9.517,03. Gelet op de omstandigheid dat deze directe kosten een hypothetische situatie betreffen, kan de omvang van de schade op dit punt niet nauwkeurig worden vastgesteld zoals in artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek bedoeld. Zo hebben de formulebezoeken door de ontbinding van de onderhavige overeenkomst niet daadwerkelijk plaatsgevonden en kan derhalve niet exact worden vastgesteld hoeveel tijd daarmee gemoeid zou zijn geweest indien deze bezoeken wél zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal dit onderdeel van de berekening van de onderhavige schade dan ook schatten. Gelet op de opstelling van Credion en de naar aanleiding daarvan gemaakte opmerkingen van [A] zal de rechtbank deze directe kosten schatten op een bedrag van EUR 12.500,00.
2.4.10. Gelet op de omstandigheid dat schadevergoeding geen vergoeding is voor verrichte prestaties, zijn als schadevergoeding ontvangen bedragen op grond van de Wet op de omzetbelasting niet belastbaar. De rechtbank gaat er dan ook vanuit - zoals [A] heeft betoogd - dat Credion geen omzetbelasting verschuldigd is over het toe te wijzen bedrag. De omstandigheid dat Credion voor enkele maanden reeds facturen aan [A] had gezonden, maakt het voorgaande niet anders. Credion kan, althans kon immers op grond van artikel 29 Wet op de omzetbelasting teruggaaf van belasting verzoeken nu de vergoeding niet zal worden ontvangen wegens de ontbinding van de franchiseovereenkomst per 30 mei 2007. De rechtbank merkt daarbij op dat het recht op teruggaaf op grond van genoemd artikel pas is ontstaan op het tijdstip waarop redelijkerwijs door Credion moest worden aangenomen dat de voldoening door [A] achterwege zou blijven. Indien de teruggaaf - door het verstrijken van tijd - te laat zou zijn of worden gevraagd door Credion, is dit aan Credion zelf te wijten en heeft zij in zoverre niet voldaan aan haar verplichting tot het beperken van haar schade. Die schade dient in dat geval voor haar eigen rekening te blijven.
2.4.11. Op grond van het voorgaande begroot de rechtbank de schade van Credion als volgt:
- fee's en marketingbijdragen EUR 39.674,90 inclusief 19% BTW
- minus 19% BTW EUR 6.334,65
- fee's en marketigingbijdragen EUR 33.340,25 exclusief BTW
- minus directe kosten EUR 12.500,00
Totaal EUR 20.840,25.
De over dit bedrag van EUR 20.840,25 gevorderde wettelijke rente vanaf 30 mei 2007 (de dag van ontbinding van de franchiseovereenkomst) acht de rechtbank toewijsbaar. De omstandigheid dat Credion aanvankelijk nakoming in plaats van schadevergoeding vorderde, doet daar naar het oordeel van de rechtbank - anders dan [A] heeft betoogd - niet aan af. Het onderhavige bedrag wordt thans immers toegewezen ten titel van schadevergoeding, welke schade is geleden door de (onterechte) ontbinding van de onderhavige franchiseovereenkomst op 30 mei 2007.
[A] heeft aangevoerd dat Credion niet aan haar schadebeperkingsverplichting heeft voldaan. Volgens [A] had Credion binnen een redelijke termijn van een maand of drie na 30 mei 2007 een vervangende franchisenemer moeten kunnen vinden. De rechtbank is echter van oordeel dat [A] deze stelling - na het verweer van Credion dat het haar niet is gelukt om voor 1 april 2009 een andere franchisenemer te vinden - onvoldoende heeft onderbouwd, zodat deze stelling zal worden gepasseerd.
2.6.1. [A] heeft een beroep gedaan op matiging.
2.6.2. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 6:109 BW een wettelijke verplichting tot schadevergoeding kan worden gematigd indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Deze matigingsbevoegdheid dient met terughoudendheid te worden toegepast.
2.6.3. De rechtbank ziet in het onderhavige geval onvoldoende redenen om tot matiging over te gaan. [A] heeft ter onderbouwing van zijn beroep op matiging slechts gesteld dat hij zich heeft ingezet maar dat hij slechts een paar duizend euro omzet uit de franchise heeft kunnen halen door de gebrekkige ondersteuning en het niet waarmaken van beloftes van de zijde van Credion. Zoals in het tussenvonnis van 18 mei 2011 in de rechtsoverwegingen 5.3.4. tot en met 5.3.6. is overwogen, is van enig tekortschieten aan de zijde van Credion echter niet gebleken. De enkele omstandigheid dat [A] weinig omzet heeft behaald, is voorts onvoldoende om tot matiging over te gaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat het aangaan van de onderhavige franchiseovereenkomst een eigen keuze van [A] is geweest.
2.7. Uitvoerbaar bij voorraadverklaring / zekerheidsstelling
2.7.1. [A] heeft de rechtbank verzocht een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat dit [A] in een moeilijke positie zou plaatsen, executiegeschillen in de hand worden gewerkt en een aantal principiële uitgangspunten moeten worden opgelost. In ieder geval is een zekerheidsstelling door Credion geïndiceerd nu het vermogen van Credion te wensen over laat, aldus [A].
2.7.2. De rechtbank zal dit vonnis, zoals door Credion is gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Daartoe wordt het volgende overwogen. Indien de eisende partij heeft gevorderd om een veroordelend vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en daartegen is - zoals hier - door de gedaagde partij verweer gevoerd, dan dienen voor een beslissing op dat punt de belangen van beide partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, het belang van diegene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het ingestelde rechtsmiddels is beslist. Daarbij dient te kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven. Daarnaast wordt degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt vermoed daarbij het vereiste belang voor uitvoerbaarheid bij voorraad te hebben (zie HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512). Daartegenover zijn door [A] naar het oordeel van de rechtbank geen argumenten aangedragen, die maken dat zijn belang bij behoud van de bestaande toestand totdat in hoger beroep is beslist zwaarder dient te wegen. De belangenafweging valt al met al dan ook uit in het voordeel van Credion. De rechtbank ziet voorts onvoldoende aanleiding om Credion te verplichten om zekerheid te stellen. Het enkele restitutierisico - waarop [A] zich beroept - is op zichzelf onvoldoende aanleiding om zekerheid op te leggen. In concreto staat niet vast dat Credion niet in staat zal zijn om zo nodig te restitueren.
Voorts in conventie en reconventie
Gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 18 mei 2011 in rechtsoverweging 5.3.3. is overwogen, zal in conventie en in reconventie voor recht worden verklaard dat de onderhavige franchiseovereenkomst per 30 mei 2007 is ontbonden.
De conventionele vordering zal voor het overige worden afgewezen. In reconventie zal - zoals hiervoor is overwogen - een bedrag van EUR 4.791,96 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na factuurdata tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van EUR 20.840,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2007 tot de dag der algehele voldoening.
2.9. Proceskosten
2.9.1. [A] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
2.9.2. De kosten aan de zijde van Credion worden in conventie vastgesteld op:
- griffierecht EUR 1.730,00
- salaris voor de advocaat EUR 2.235,00 (2,5 punt x tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.965,00
De rechtbank merkt daarbij op dat zij bij de berekening van de proceskosten in conventie geen acht heeft geslagen op de laatste akte van Credion, die enkel de reconventionele vordering betreft.
2.9.3. De kosten aan de zijde van Credion worden in reconventie vastgesteld op:
- salaris voor de advocaat EUR 1.341,00 (0,5, x 3 punten x tarief EUR 894,00).
2.9.4. De vordering tot vergoeding van de nakosten zal eveneens worden toegewezen nu deze kosten zich thans reeds conform het hiervoor geldende liquidatietarief laten begroten.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1. verklaart voor recht dat de onderhavige franchiseovereenkomst per 30 mei 2007 is ontbonden,
3.2. veroordeelt [A] in de kosten van het geding, aan de zijde van Credion vastgesteld op EUR 3.965,00,
3.3. verklaart de proceskostenveroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst af het anders of meer gevorderde,
3.5. veroordeelt [A] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Credion te betalen een bedrag van EUR 4.791,96, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 14 dagen na factuurdatum tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van EUR 20.840,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2007 tot de dag der algehele voldoening,
3.6. veroordeelt [A] in de kosten van het geding, aan de zijde van Credion vastgesteld op EUR 1.341,00, te vermeerderen met een bedrag van EUR 205,00 aan nasalaris, dan wel EUR 273,00 indien betekening van dit vonnis plaatsvindt, indien [A] niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis aan dit vonnis voldoet,
3.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8. wijst af het anders of meer gevorderde,
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2012.(