Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 28b, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) wordt, ingeval een wederverkoper gebruikte goederen levert, de belasting berekend over de winstmarge (margeregeling). De winstmarge is het verschil tussen de vergoeding en hetgeen ter zake van de levering van een dergelijk goed aan de wederverkoper door hem is of moet worden voldaan.
3.2 De margeregeling is ingevolge artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB 1968 slechts van toepassing indien het goed aan de wederverkoper (in casu eiseres) is geleverd door - voor zover hier van belang - een particulier, of een andere wederverkoper die de margeregeling van het eerste lid van artikel 28b van de Wet OB 1968 heeft toegepast.
3.3 Ingevolge artikel 4a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 is de wederverkoper verplicht aan zijn leverancier als bedoeld in artikel 28b, tweede lid, van de Wet OB 1968, een door laatstbedoelde te ondertekenen inkoopverklaring uit te reiken, tenzij hij - voor zover hier van belang - beschikt over een door zijn leverancier op correcte wijze (ingevolge artikel 35 van de Wet OB 1968) opgemaakte factuur.
3.4 Vaststaat dat de - onder 1.11 vermelde - caravans na fabricage op geen enkel moment in handen zijn geweest van personen, die bij de aanschaf van de caravans de omzetbelasting niet hebben kunnen aftrekken. Tussen partijen is niet in geschil dat alsdan - als uitgangspunt - de margeregeling ten aanzien van de - onder 1.11. vermelde - verkopen door eiseres niet van toepassing is, omdat [A] in dat geval de margeregeling niet had mogen toepassen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit standpunt van partijen af te wijken.
3.5 Eiseres stelt - onder verwijzing naar de parlementaire behandeling van de margeregeling - dat de margeregeling toch van toepassing is, omdat zij ervan uit mocht gaan dat [A] de margeregeling terecht toepaste. De bewijslast dat de margeregeling op de onderhavige caravans van toepassing is, rust op eiseres. Eiseres voert hiertoe aan dat [A] zich presenteerde als wederverkoper en op de door [A] uitgereikte facturen is aangegeven dat de margeregeling is toegepast.
3.6 De onder 3.5 door eiseres bedoelde totstandkomingsgeschiedenis van de margeregeling vermeldt onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van de vraag van de Orde over de onderzoeksplicht van de wederverkoper merk ik het volgende op.
Het systeem van heffing van omzetbelasting volgens de marge-regeling brengt mee dat dit systeem alleen kan worden toegepast als het voor beide partijen duidelijk is dat het geleverde goed onder de werking van deze regeling valt. Een aanwijzing dat een leverancier een goed onder de marge-regeling levert aan een andere ondernemer, kan de factuur zijn
doordat daarop geen bedrag aan belasting is vermeld, ondanks het feit dat wordt geleverd door een ondernemer. Overigens zal dit in veel gevallen ook al duidelijk geworden kunnen zijn uit de gebruikelijke contacten tussen ondernemers.
Als een ondernemer duidelijk maakt dat zijn levering plaatsvindt onder de marge-regeling, zal het risico voor de juistheid daarvan voor zijn rekening komen. Blijkt dat onjuist dan zal, ingeval de leverancier in Nederland is gevestigd, de omzetbelasting over de verkoopprijs van hem worden geheven. Indien de leverancier het (na)geheven bedrag niet doorberekent aan de koper, is er uit fiscaal oogpunt geen bezwaar tegen dat het goed verder onder de marge-regeling wordt verhandeld.".
(Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II, 1994-1995, 23 952 , nr. 5, pag. 16).
3.7 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de facturen - ondanks wat schoonheidsfoutjes - voldoen aan de daaraan in de Wet OB 1968 gestelde vereisten. Verweerder heeft aangevoerd dat de margeregeling desondanks door eiseres niet kan worden toegepast, omdat eiseres reden had om te twijfelen aan de juistheid van de factuur (onderzoeksplicht), en omdat eiseres wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de leverancier ([A]) de margeregeling niet had mogen toepassen.
3.8 De rechtbank is van oordeel dat uit de onder 3.6 vermelde wetsgeschiedenis kan worden opgemaakt dat als eiseres wist of redelijkerwijs had moeten weten dat [A] de margeregeling ten onrechte toepaste, eiseres de margeregeling niet had mogen toepassen.
3.9 De bewijslast dat eiseres in het onderhavige geval wist of redelijkerwijs had moeten weten dat [A] de margeregeling ten onrechte toepaste, rust op verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in die bewijslast is geslaagd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit alle feiten en omstandigheden omtrent de transacties, zoals die onder andere uit het boekenonderzoek en het FIOD-onderzoek naar voren komen - zie 1.5 tot en met 1.10, 1.15 en 1.16 -, waarvan eiseres de inhoud met hetgeen zij daar tegenover heeft gesteld niet of geenszins afdoende heeft bestreden, het voor eiseres duidelijk was of redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de door [A] aan eiseres geleverde caravans nieuw waren en geen voorafgaande particuliere of andere niet-aftrekgerechtigde eigenaren hadden gehad. De verklaring van [X] ter zitting, namens eiseres, dat hij niet wist dat de caravans nieuw waren, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet geloofwaardig. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de heer [X] ter zitting heeft bevestigd dat hij een ervaren caravanverkoper is. Evenmin acht de rechtbank de ter zitting door [X] afgelegde verklaring aannemelijk dat hij de Zulassungsbescheinigung Teil II - zie 1.8 - , die hij bij iedere inkoop heeft gekregen en waaruit voor de onderhavige gevallen kan worden opgemaakt dat er na [B] geen volgende Duitse eigenaar het kenteken op naam heeft gehad, hetgeen eiseres niet ontkent, ongezien in een kluis heeft gestopt. Dit klemt temeer nu voor het geven van zogenaamde fabrieksgarantie van belang is of, en hoe lang, er een voorafgaande gebruiker is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande aannemelijk gemaakt dat eiseres wist, of redelijkerwijs had behoren te weten, dat [A] de margeregeling ten onrechte toepaste.
3.10 Het hiervoor onder 3.8 en 3.9 overwogene leidt, naar het oordeel van de rechtbank, tot de conclusie dat eiseres de margeregeling ter zake van de - onder 1.11 vermelde verkopen - ten onrechte heeft toegepast. De onder punt 2.1.a vermelde vraag dient dus ontkennend te worden beantwoord. Eiseres had over de vergoeding (artikel 8, eerste lid, van de Wet OB 1968) omzetbelasting in rekening moeten brengen en op aangifte moeten voldoen. Dit heeft tot gevolg dat verweerder aan eiseres op grond van artikel 20, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een naheffingsaanslag kan opleggen. De stelling van eiseres dat per saldo, door naheffing bij zowel [A] als bij haar, sprake is van dubbele heffing, kan daaraan - wat daar verder van zij - niets afdoen.