RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 390047 \ VZ VERZ 12-72
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:670a BW d.d. 9 mei 2012
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHP BOUWBEDRIJVEN BV
gevestigd te Grou,
verzoekster,
procederende bij haar directeuren [A] en [B],
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. A.L. Neef, werkzaam bij FNV Bouw te Utrecht.
Partijen zullen hierna SHP Bouwbedrijven en [gedaagde] worden genoemd.
Procesverloop
1.1. SHP Bouwbedrijven heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 20 april 2012, verzocht om de tussen haar en [gedaagde] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van bedrijfseconomische redenen, zonder toekenning van een vergoeding aan [gedaagde] en met compensatie van de proceskosten.
1.2. Het verweerschrift van [gedaagde] is binnengekomen op 2 mei 2012.
1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2012. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. Ter zitting heeft SHP Bouwbedrijven - met instemming van [gedaagde] - de aard van haar verzoek gewijzigd, in dier voege dat het ingediende verzoekschrift als een verzoekschrift ex artikel 7:670a BW moet worden aangemerkt, ertoe strekkende dat de kantonrechter wordt verzocht om toestemming te verlenen voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde], vanwege diens (recent geëindigde) lidmaatschap van de OR van SHP Bouwbedrijven.
De feiten
2. In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [gedaagde], geboren [datum], is sedert 23 augustus 1993 in dienst bij SHP Bouwbedrijven, laatstelijk in de functie van timmerman I, tegen een bruto salaris van € 2.458,12 per periode van 4 weken, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2. [gedaagde] was tot 1 januari 2012 - gedurende een vijftiental jaren - lid van de OR van SHP Bouwbedrijven.
2.3. SHP Bouwbedrijven heeft UWV WERKbedrijf omstreeks 3 februari 2012 verzocht een ontslagvergunning te verlenen voor opzegging van de arbeidsverhouding met [gedaagde], zulks vanwege bedrijfseconomische redenen. De voor [gedaagde] gevraagde ontslagvergunning maakt deel uit van een grotere reorganisatie, waarbij SHP Bouwbedrijven ervoor heeft gekozen om binnen de functiegroep timmerman I acht arbeidsplaatsen te laten vervallen. Ook voor de andere zeven werknemers heeft SHP Bouwbedrijven een ontslagvergunning aangevraagd.
2.4. UWV WERKbedrijf heeft bij beslissing van 22 maart 2012 de gevraagde ontslagvergunning verleend. In haar beslissing heeft UWV WERKbedrijf onder meer overwogen dat [gedaagde] - bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel in de categorie 55 jaar en ouder - terecht voor ontslag is voorgedragen. De ontslagvergunning is geldig tot uiterlijk 23 mei 2012.
De standpunten van partijen
3. SHP Bouwbedrijven legt - samengevat - het volgende aan het (gewijzigde) verzoek ten grondslag. Door achterblijvende omzet en oplopende verliezen heeft zij zich genoodzaakt gezien om bezuinigingsmaatregelen te treffen. In dat kader heeft zij besloten om de arbeidsovereenkomsten met een aantal timmermannen te beëindigen. Voor deze werknemers is bij UWV WERKbedrijf een ontslagvergunning aangevraagd. Omdat [gedaagde] tot voor kort lid was van de OR bestaat er een opzegverbod, zoals bedoeld in artikel 7:670a BW. Het ontslag van [gedaagde] is louter gebaseerd op bedrijfseconomische gronden en heeft niets te maken met diens (recent geëindigde) lidmaatschap van de OR van SHP Bouwbedrijven.
4. [gedaagde] voert verweer. Hij voert daartoe - samengevat en voor zover relevant - het volgende aan. Volgens [gedaagde] bestaat er mogelijk een verband tussen zijn (recent geëindigde) lidmaatschap van de OR en het (voorgenomen) ontslag. [gedaagde] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat zijn verleden als lid van de OR van invloed is geweest op de keuze om hem voor ontslag voor te dragen. [gedaagde] heeft zich namelijk in zijn jaren als lid van de OR altijd hard gemaakt voor een correcte toepassing van de bepalingen van de CAO Bouwnijverheid door SHP Bouwbedrijven, onder meer op het punt van betaling van reisuren. De inzet van [gedaagde] is hem door SHP Bouwbedrijven niet altijd in dank afgenomen en er zijn van tijd tot tijd weleens strubbelingen in dat opzicht geweest. In dat licht bezien is het opvallend, aldus [gedaagde], dat door de keuze van SHP Bouwbedrijven om acht arbeidsplaatsen van timmerman I te laten vervallen en andere functies ongemoeid te laten, nu juist twee (voormalige) leden van de OR worden getroffen. Voorts wijst [gedaagde] erop dat niet ondenkbaar is dat SHP Bouwbedrijven het moment van de reorganisatie zo heeft gepland, dat [gedaagde] in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder zou zitten, en daarmee op grond van het afspiegelingsbeginsel voor ontslag kon worden voorgedragen. Indien de reorganisatie eerder was doorgevoerd, dan had [gedaagde] in de leeftijdscategorie 45 t/m 54 jaar gezeten en was hij op grond van het afspiegelingsbeginsel niet voor ontslag in aanmerking gekomen.
De beoordeling van het verzoek
5.1. De kantonrechter oordeelt als volgt. De toetsing die de kantonrechter in het kader van het door SHP Bouwbedrijven gedane verzoek om toestemming moet uitvoeren dient zich te beperken tot het verband tussen het ontslag en het door artikel 7:670a BW te beschermen belang. Derhalve liggen kwesties als de gegrondheid van het ontslag en het toekennen van een ontslagvergoeding, zoals die door [gedaagde] in het verweerschrift aan de orde zijn gesteld, in deze procedure niet ter beoordeling voor. Hetgeen partijen te dier zake hebben aangevoerd, kan dan ook onbesproken blijven.
5.2. Volgens artikel 7:670a lid 2 BW verleent de kantonrechter de gevraagde toestemming slechts indien de werkgever aannemelijk heeft gemaakt, dat de opzegging geen verband houdt met de in lid 1 genoemde (voormalige) hoedanigheid van de werknemer, in dit geval (voormalig) lid van de OR van SHP Bouwbedrijven. Met dit ontslagverbod wordt beoogd te waarborgen dat leden van ondernemingsraden in staat zijn om binnen de daarvoor geldende regels onafhankelijk te handelen en te besluiten, zonder dat zij van ondernemerszijde hoeven te vrezen voor - daarmee samenhangende - arbeidsrechtelijke gevolgen als ontslag.
5.3. De kantonrechter overweegt dat er sprake is van een reorganisatie bij SHP Bouwbedrijven, in het kader waarvan SHP Bouwbedrijven heeft besloten om te bezuinigen op de personeelskosten, meer in het bijzonder door het laten vervallen van een achttal arbeidsplaatsen, waaronder die van [gedaagde]. Tussen partijen is niet in geschil dat bedrijfseconomische omstandigheden ten grondslag liggen aan deze reorganisatie. UWV WERKbedrijf heeft in het kader van haar beoordeling van de gevraagde ontslagvergunning getoetst of het afspiegelingsbeginsel jegens [gedaagde] correct is toegepast en die vraag bevestigend beantwoord. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, die een aanwijzing opleveren dat SHP Bouwbedrijven - bezien tegen de achtergrond van de OR-werkzaamheden van [gedaagde] - net zo lang met de onderhavige reorganisatie heeft gewacht, totdat [gedaagde] in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder zou vallen en daarmee voor ontslag zou kunnen worden voorgedragen. Ook anderszins biedt het verweer van [gedaagde] onvoldoende aanwijzingen voor een verband tussen het (voorgenomen) ontslag van [gedaagde] en diens OR-lidmaatschap. Niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van zodanige strubbelingen tussen OR en ondernemer, dat het SHP Bouwbedrijven tegen die achtergrond goed zou uitkomen om juist [gedaagde] voor ontslag voor te dragen. Het enkele feit dat er twee (voormalige) leden van de OR bij de onderhavige reorganisatie voor ontslag in aanmerking komen, levert zondere verdere concrete onderbouwing door [gedaagde], die ontbreekt, evenmin voldoende aanknopingspunten op om een verband tussen het (voorgenomen) ontslag en het OR-lidmaatschap van [gedaagde] aan te kunnen nemen.
5.4. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er géén verband bestaat tussen het ontslag en het OR-lidmaatschap van [gedaagde]. Het verzoek om toestemming zal dan ook worden ingewilligd.
5.5. De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
I. verleent SHP Bouwbedrijven toestemming om de arbeidsovereenkomst met De Boer op te zeggen;
II. compenseert de proceskosten aldus, dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Aldus gegeven te Heerenveen en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012 door
mr. R. Giltay, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.