RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2012 in de zaak tussen
[naam maatschap],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres (hierna: de maatschap),
gemachtigde: mr. A.J. Roos, advocaat te Wolvega,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigde: mr. S. Bouchiba, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bij brief van 13 april 2011 heeft het college de maatschap meegedeeld dat de aan haar op grond van het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer toegekende subsidie voor het beheerjaar 2010 niet wordt uitbetaald, omdat zij hiervoor geen betaalverzoek in de Gecombineerde Opgave (GO) 2010 heeft gedaan.
Bij besluit van 10 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de maatschap tegen de weigering de subsidie uit te betalen ongegrond verklaard.
De maatschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2012. Namens de maatschap is [naam maat] verschenen, bijgestaan door mr. Roos. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen nadere gegevens te verstrekken. Bij brief van 27 februari 2012 heeft het college nadere gegevens verstrekt. Bij brief van 13 maart 2012 heeft de maatschap nadere gegevens verstrekt.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende, vaststaande feiten en omstandigheden.
De maatschap heeft op 17 november 2009 een aanvraag om subsidie in verband met agrarisch natuur- en landschapsbeheer ingevolge de Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer (SNL) bij het college ingediend.
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college de subsidieaanvraag van de maatschap gedeeltelijk goedgekeurd. In dit besluit heeft het college onder meer aangegeven dat in de SNL jaarlijks via de GO om uitbetaling van de subsidie verzocht dient te worden. De subsidie wordt betaald aan degene die op de peildatum (15 mei) van het beheerjaar het gebruiksrecht heeft over de beheereenheid.
Op 6 mei 2010 heeft de maatschap de GO 2010 bij het college ingediend.
Bij brief van 13 april 2011 heeft het college, naar aanleiding van de door de maatschap ingediende GO 2010, aan de maatschap meegedeeld dat de subsidie over 2010 niet wordt uitbetaald, omdat zij geen betaalverzoek in de GO 2010 heeft gedaan.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van de maatschap tegen de weigering de subsidie uit te betalen ongegrond verklaard.
In het verweerschrift heeft het college aangegeven dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, omdat er door de maatschap geen aanvraag tot betaling van de subsidie (betaalverzoek) is ingediend en de brief van 13 april 2011 om die reden als een informatieve brief dient te worden beschouwd.
2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In de toelichting op dit artikel wordt aangegeven dat met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg. Daarmee is bedoeld dat de beslissing gericht moet zijn op rechtsgevolgen die ontstaan in de verhouding van het bestuursorgaan tot een of meer anderen.
De rechtbank stelt vast dat de maatschap naar aanleiding van haar ingediende GO 2010 een brief van 13 april 2011 van het college heeft ontvangen, waarin is vermeld dat de maatschap voor het beheerjaar 2010 geen subsidie voor zijn beheereenheid/ beheereenheden krijgt, omdat zij geen betaalverzoek heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief op rechtsgevolg gericht, te weten de mededeling dat de maatschap voor het beheerjaar 2010 geen subsidie uitbetaald krijgt. Hieruit volgt dat het standpunt van het college, zoals ingenomen in het verweerschrift en toegelicht ter zitting, dat het bezwaar van de maatschap niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, moet worden verworpen.
Derhalve komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke behandeling.
3. De maatschap betoogt dat de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie niet bevoegd is om namens het college te beslissen inzake aanvragen om SNL-subsidie en op verzoeken om betaling van deze subsidie.
Het besluit van 13 april 2011 is namens het college genomen door de teammanager uitvoering Dienst Regelingen. Dit is in overeenstemming met artikel 2, aanhef en onder e, van het Besluit van het college van 6 april 2006, houdende verlening van mandaat en machtiging aan nader aan te duiden medewerkers van de Dienst Regelingen (hierna: het Mandaatbesluit). Het bestreden besluit is namens het college genomen door de teammanager recht en rechtsbescherming Dienst Regelingen. Dit is in overeenstemming met artikel 3, aanhef en onder a, van het Mandaatbesluit.
4. De maatschap betoogt dat haar accountant [naam], die voor de maatschap de GO 2010 heeft ingevuld en via de computer heeft ingediend, per abuis bij "Aanvraag uitbetaling Subsidie natuur- en landschapsbeheer, onderdeel agrarisch natuur- en landschapsbeheer (SNL-a)" (pagina 5 van de GO 2010) het vakje "nee" heeft aangekruist. Dit is volgens de maatschap een evidente vergissing, die voor het college onmiddellijk duidelijk was. In zijn brief van 8 maart 2012 heeft [naam ] aangegeven dat het bovendien niet lukte het vakje "ja" aan te kruisen, zelfs niet na enkele pogingen.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit artikel 4, derde lid, van de EG-verordening nr. 1975/2006 volgt dat een steunaanvraag altijd na de indiening ervan mag worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend. Het college voert het beleid dat uit de aanvraag zelf moet blijken dat er sprake is van een kennelijke fout. Naar de mening van het college maakt het feit dat de maatschap een goedkeuringsbeschikking heeft ontvangen nog niet dat het niet doen van een betaalverzoek een kennelijke vergissing is. Een landbouwer kan er namelijk bewust voor kiezen om af te zien van een betaalverzoek.
Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaats van het bestreden besluit. Hierin ligt besloten dat een gemaakte fout hersteld kan worden. De rechtbank ziet in hetgeen door de gemachtigde van het college is gesteld met betrekking tot de Europese regelgeving geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, omdat uit deze regelgeving op zich niet voortvloeit dat een eenmaal gemaakte fout niet kan worden hersteld door een betrokkene. In gevallen als het onderhavige, waarin in de GO 2010 een onjuist vakje is aangekruist met als gevolg een besluit dat de subsidie niet zal worden uitbetaald, heeft degene die aanspraak maakt op deze subsidie, teneinde de onherroepelijkheid van dit besluit te voorkomen, geen andere keuze dan via een bezwaarschrift dit door hem niet gewenste rechtsgevolg te bestrijden. Voorts acht de rechtbank van belang dat het college niet wordt geschaad in zijn belang door het herstellen van de fout van de maatschap in de bezwaarfase, omdat het college het bedrag aan subsidie reeds had gereserveerd en geoormerkt en er in dit geval geen sprake is van een subsidieplafond.
5. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van der maatschap gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Gelet op de aard van het geschil en het ontbreken van het inzicht of aan de overige subsidievoorwaarden door de maatschap is voldaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met de opdracht aan het college om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van de maatschap, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. De rechtbank veroordeelt het college in de door de maatschap gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 302 aan de maatschap te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van de maatschap tot een bedrag van € 874, te betalen aan de maatschap.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2012.
w.g. griffier
w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.