ECLI:NL:RBLEE:2012:BW5785

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
386442 \ CV EXPL 12-2146
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak: geschil over onbewoonbaarheid en alternatieve woonruimte na brand

In deze zaak vorderde eiser, wonende te Leeuwarden, dat WoonFriesland, de verhuurder, hem alternatieve woonruimte zou aanbieden na een brand in zijn appartement. De brand had geleid tot onbewoonbaarheid van het appartement, en eiser stelde dat hij recht had op vervangende woonruimte. WoonFriesland betwistte echter de huurrelatie met eiser, stellende dat er geen contractuele verhouding bestond en dat eiser zich tot VNN had moeten wenden voor huisvesting. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst formeel tussen WoonFriesland en VNN was, en dat eiser niet als huurder kon worden aangemerkt. De rechter concludeerde dat WoonFriesland niet verplicht was om eiser alternatieve woonruimte aan te bieden, vooral gezien de overlast die eiser in het verleden had veroorzaakt. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter merkte op dat WoonFriesland binnen 14 dagen een bodemprocedure moest starten om de huurovereenkomst te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 386442 \ CV EXPL 12-2146
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 24 april 2012
inzake
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E.T. van Dalen,
tegen
De stichting
STICHTING WOONFRIESLAND,
gevestigd te Grou,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.H. Rozeboom.
Partijen zullen hierna [eiser] en WoonFriesland worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- producties aan de zijde van [eiser]
- producties aan de zijde van WoonFriesland
- de mondelinge behandeling d.d. 10 april 2012
- pleitaantekeningen van de gemachtigde van [eiser]
- pleitaantekeningen van de gemachtigde van WoonFriesland
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De feiten
2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. WoonFriesland, een sociale woningbouwcorporatie, verhuurt in Leeuwarden en Drachten verschillende woningen aan Stichting Verslavingszorg Noord Nederland (hierna te noemen VNN). VNN geeft deze woningen in gebruik aan haar cliënten. VNN stelt aan haar cliënten niet alleen huisvesting ter beschikking, maar verleent ook zorg, begeleiding en behandeling.
2.2. WoonFriesland verhuurt het appartement aan de [adres]te Leeuwarden (hierna te noemen het appartement) sinds 7 december 2007 aan VNN. [eiser] is cliënt van VNN. VNN heeft het appartement sinds die datum aan [eiser] ter beschikking gesteld.
2.3. Sinds 23 februari 2009 worden de huurpenningen voor het appartement door de sociale dienst van de gemeente Leeuwarden ingehouden van de WWB-uitkering van [eiser] en rechtstreeks betaald aan WoonFriesland.
2.4. Op 21 februari 2012 is er brand in het appartement van [eiser] ontstaan. [eiser] is het appartement uitgevlucht en de brandweer heeft besloten andere bewoners van het appartementencomplex, waarvan het appartement van [eiser] deel van uitmaakt, uit voorzorg te ontruimen. Het appartement is nagenoeg volledig uitgebrand en in de naburige appartementen in het appartementencomplex is (roet)schade ontstaan.
2.5. WoonFriesland heeft de andere bewoners uit het desbetreffende appartementencomplex tijdelijk - niet meer dan enkele dagen - ondergebracht in hotels. WoonFriesland heeft voor [eiser] geen alternatieve woonruimte of overnachtingsmogelijkheid verzorgd.
2.6. VNN heeft op 5 april 2012 de huurovereenkomst met WoonFriesland met betrekking tot het appartement opgezegd.
De vordering
3.1 [eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, WoonFriesland te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] alternatieve woonruimte in de gemeente Leeuwarden tegen een vergelijkbare huurprijs die [eiser] thans betaalt voor het appartement [adres]te Leeuwarden te huur aan te bieden totdat het appartement aan de [adres]weer bewoningsgereed en klaar is en dat [eiser] alsdan weer zijn intrekt neemt in het appartement op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,- voor iedere dag dat WoonFriesland nalatig zal zijn aan dit gebod te voldoen en met veroordeling van WoonFriesland in de kosten van het geding.
3.2. [eiser] stelt zich primair op het standpunt dat hij van WoonFriesland het appartement aan de [adres]te Leeuwarden huurt. Formeel is er op papier sprake van een onderhuurrelatie, maar materieel is er sprake van een gewone huurovereenkomst tussen [eiser] en WoonFriesland. VNN is er alleen om praktische redenen tussen geschoven, namelijk om op die manier af te dwingen dat [eiser] zich aan de begeleiding van VNN houdt. Het gaat er om hoe partijen zich tegenover elkaar opstellen en wat zij van elkaar weten. WoonFriesland weet dat [eiser] in het appartement woont. Ook de huurpenningen worden rechtstreeks door [eiser] aan WoonFriesland betaald. WoonFriesland dient, zo stelt [eiser], op grond van artikel 7: 209 BW haar verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen. [eiser] betwist dat hij VNN had moeten dagvaarden: VNN verhuurt geen woonruimte, WoonFriesland wel.
3.3. Subsidiair stelt [eiser] dat WoonFriesland onrechtmatig jegens hem handelt door hem de toegang tot zijn appartement te ontzeggen. [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat WoonFriesland andere sloten op het appartement heeft gezet, waarmee zij hem de toegang tot het appartement heeft verhinderd. Daarnaast handelt WoonFriesland onrechtmatig door [eiser] geen alternatieve woonruimte aan te bieden, terwijl zij dat aan andere bewoners wel doet. Hierdoor is er sprake van een ongelijke behandeling. [eiser] betwist dat VNN hem vervangende woonruimte heeft aangeboden.
3.4. [eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Hij is nu weer aangewezen op het dak- en thuislozen circuit. Daar wil [eiser] zo snel mogelijk aan ontsnappen, omdat de kans vrij groot is dat zijn (verslavings)problematiek alleen maar groter wordt.
Het verweer
4.1. WoonFriesland heeft de vordering betwist. WoonFriesland stelt zich primair op het standpunt dat er geen contractuele verhouding bestaat met [eiser]. [eiser] had niet haar, maar VNN had moeten dagvaarden. Dat de door VNN aan WoonFriesland verschuldigde huurprijs via de sociale dienst wordt ingehouden op de uitkering van [eiser] en rechtstreeks wordt betaald aan WoonFriesland is een praktische uitvoering van de betalingsverplichtingen. Hierdoor is geen rechtsverhouding ontstaan tussen [eiser] en WoonFriesland.
WoonFriesland is dan ook niet gehouden om [eiser] (tijdelijk) alternatieve woonruimte aan te bieden. WoonFriesland heeft van VNN begrepen dat VNN voor vervangende huisvesting voor [eiser] had zorg gedragen, maar dat [eiser] dit aanbod heeft afgewezen. Ook anderszins is WoonFriesland niet gehouden [eiser] vervangende woonruimte aan te bieden.
4.2. Voor zover VNN door de opzegging van de huurovereenkomst het huisvestingsprobleem van [eiser] door heeft willen schuiven naar WoonFriesland, kan dit volgens WoonFriesland niet slagen. In de gegeven omstandigheden kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van WoonFriesland worden gevergd om [eiser] vervangende woonruimte aan te bieden. WoonFriesland heeft daartoe aangevoerd dat vanaf de aanvang van de huurovereenkomst WoonFriesland, de politie en het Meldpunt Overlast Leeuwarden (MOL) van omwonenden klachten ontvangen over overlast veroorzaakt door [eiser] en door zijn bezoekers. [eiser] is verslaafd aan harddrugs. De gemelde overlast bestaat onder meer uit geluidsoverlast en bedreigingen en uit overlast veroorzaakt door aanloop van bezoekers van diens appartement. Herhaaldelijk wordt door de politie het vermoeden bevestigd dat er sprake is van handel in harddrugs in het appartement. WoonFriesland heeft ter onderbouwing van haar stellingen het rapport van MOL van 27 februari 2012 in het geding gebracht. In de maanden voorafgaande aan de brand op 21 februari 2012 heeft WoonFriesland bij VNN aangedrongen op beëindiging van de huurovereenkomst met VNN althans in elk geval op het vertrek van [eiser] uit het appartement. VNN heeft aangegeven te erkennen dat er sprake is van een extreme woonsituatie en dat het appartement, gelet op het overlastgevende gedrag van [eiser], niet geschikt voor hem is. Bovendien moet het strikte toewijzingsbeleid van WoonFriesland, waarbij zij strenge eisen stelt aan de gedragingen van haar huurders, zwaarder wegen dat enig belang van een onderhuurder.
4.3. Met betrekking tot de ontzegging van de toegang tot het appartement heeft WoonFriesland aangevoerd dat de technische recherche het appartement gesloten heeft en dat WoonFriesland het slot van het appartement heeft moeten vervangen omdat het was geforceerd. WoonFriesland heeft [eiser] dan ook niet de toegang tot het appartement ontzegd.
De beoordeling
5.1. De kantonrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de vordering, zodat [eiser] in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering,
5.2. [eiser] stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van een huurovereenkomst met WoonFriesland. De kantonrechter is vooralsnog van oordeel dat deze gestelde grondslag de vordering niet kan dragen. Uit de door WoonFriesland overgelegde productie 1 blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam - gelijk [eiser] ook heeft erkend - dat de huurovereenkomst met betrekking tot het appartement is gesloten tussen WoonFriesland en VNN. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten gesteld waaruit blijkt dat hij als huurder van het appartement dient te worden aangemerkt. Uit het feit dat de huurpenningen via de sociale dienst rechtstreeks aan WoonFriesland worden betaald, volgt dit naar het oordeel van de kantonrechter in ieder geval niet. De kantonrechter overweegt daartoe dat betaling niet vanaf de aanvang van de huurovereenkomst op deze wijze geschiedt, maar vanaf 23 februari 2009. Dat partijen op dat moment beoogd hebben om de rechtsverhouding tussen partijen te wijzigen is niet aannemelijk geworden. Bovendien volgt uit artikel 6: 30 BW dat ook een derde bevrijdend kan betalen. Daarnaast volgt uit de stellingen van partijen genoegzaam dat de woning door VNN aan [eiser], die cliënt is van VNN, ter beschikking is gesteld en dat [eiser], - zo heeft WoonFriesland onweersproken gesteld - gelet op het door WoonFriesland gehanteerde strikte toewijzingsbeleid, niet in aanmerking zou zijn gekomen voor een huurovereenkomst met WoonFriesland.
5.3. Vervolgens dient beoordeeld te worden wat de gevolgen zijn van de opzegging van de huurovereenkomst door VNN. Ingevolge artikel 7: 269 lid 1 BW wordt de onderhuur in geval van beëindiging van de huur tussen huurder en de verhuurder voortgezet door de verhuurder. Hoewel niet vaststaat dat de ingebruikgeving van de woning door VNN aan [eiser] kan worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst, zal de kantonrechter hier vooralsnog wel vanuit gaan, nu zulks op basis hetgeen partijen hebben aangevoerd wel aannemelijk is. De kantonrechter overweegt daartoe dat [eiser] aan VNN een vergoeding betaalde voor het gebruik van de woning - gelijk aan de huurpenningen die VNN aan WoonFriesland diende te voldoen - en dat VNN [eiser] het woongenot verschafte. Door de opzegging van de huurovereenkomst door VNN is deze op grond van het bepaalde in artikel 7: 269 lid 1 BW voortgezet door WoonFriesland als verhuurder. Artikel 7: 269 lid 2 BW biedt echter WoonFriesland echter de mogelijkheid om een dergelijke huurovereenkomst te doen eindigen op een van de in lid 2 limitatief vermelde gronden. WoonFriesland heeft in dat kader aangevoerd dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevergd kan worden dat zij de huurovereenkomst met [eiser] voortzet (art. 7: 269 lid 2 sub c BW). Naar het oordeel van de kantonrechter dient thans beoordeeld te worden of voldoende aannemelijk is dat een vordering van WoonFriesland als bedoeld in art 7: 269 lid 2 BW voor toewijzing in aanmerking zal komen. De kantonrechter is van oordeel dat die vraag, gelet op de thans voorliggende feiten, positief dient te worden beantwoord. De kantonrechter overweegt daartoe dat op basis van de door WoonFriesland overgelegde rapportage van WoonFriesland van het Meldpunt Overlast Leeuwarden voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] overlast veroorzaakt voor zijn omgeving. Met name nu VNN er ten aanzien van de woonbegeleiding tussenuit is gevallen, is de verwachting gerechtvaardigd dat in deze overlastsituatie geen verbetering op zal treden. Daarnaast staat voldoende vast dat [eiser] op basis van het toewijzingsbeleid van WoonFriesland niet voor een woning als deze in aanmerking zou zijn gekomen. Nu de kantonrechter voorshands voldoende aannemelijk acht dat WoonFriesland in een nog aanhangig te maken bodemprocedure met succes beëindiging van de huurovereenkomst na kan streven op voormelde gronden, ziet de kantonrechter thans geen aanleiding om WoonFriesland te gebieden om aan [eiser] in de tussenliggende periode vervangende woonruimte ter beschikking te stellen. De kantonrechter merkt daarbij op dat hij er vanuit gaat dat WoonFriesland vorenbedoelde bodemprocedure binnen 14 dagen na heden aanhangig zal maken.
5.4. Voor zover [eiser] zich beroept op onrechtmatig handelen van WoonFriesland, overweegt de kantonrechter dat het feit dat WoonFriesland hem de toegang tot het appartement ontzegd zou hebben - hetgeen van de zijde van WoonFriesland gemotiveerd is betwist - niet kan leiden tot toewijzing van de vordering tot het aanbieden van vervangende woonruimte. Van enig verband tussen dit handelen van WoonFriesland en de vordering tot het ter beschikking stellen van vervangende woonruimte is immers niet gebleken.
Voorts overweegt de kantonrechter dat ook overigens niet aannemelijk is geworden dat WoonFriesland onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser] geen alternatieve woonruimte aan te bieden. De kantonrechter is met WoonFriesland van oordeel dat [eiser] zich voor vervangende woonruimte had dienen te wenden tot degene van wie hij het appartement in gebruik had, te weten VNN. Voor zover de vordering uit onrechtmatige daad gericht is op het toegang krijgen tot het gehuurde, stuit deze af op het voorlopig oordeel gegeven in rechtsoverweging 5.3.
5.5. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen en dat hij als de in het ongelijk te stellen partij zal worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van WoonFriesland begroot op € 250,- wegens salaris gemachtigde. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis. De hierna in het dictum vermelde kostenveroordeling betreft tevens de na dit vonnis gemaakte kosten en levert dus ook daarvoor een titel op. Voor het geval over de hoogte daarvan bij de executie een geschil zou rijzen, kan de rechter het bedrag van deze nakosten alsnog begroten op de voet van artikel 237, lid 4 Rv.
Beslissing
De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van WoonFriesland begroot op € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na heden;
verstaat dat WoonFriesland binnen 14 dagen na heden de in rechtsoverweging 5.3. bedoelde bodemprocedure aanhangig maakt.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 41