ECLI:NL:RBLEE:2012:BW5751

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116247 / HA ZA 11-727
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident betreffende nietigheid van dagvaarding en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 9 mei 2012 een vonnis gewezen in een incident. De eiseres in de hoofdzaak, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A], heeft een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder Tristar Shipping B.V. en Scheepvaartonderneming Blue Star C.V. [A] vordert hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van € 141.000,-, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst van geldlening die op 23 september 2004 is gesloten. De gedaagden hebben zich borg gesteld voor deze overeenkomst, maar [A] heeft tot op heden geen betalingen ontvangen.

In het incident heeft gedaagde [B] verzocht om de dagvaarding nietig te verklaren, omdat deze niet voldeed aan de eisen van artikel 111 lid 2 sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [B] stelde dat de dagvaarding niet de gronden van de eis bevatte, waardoor hij niet in staat was zich adequaat te verweren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding inderdaad een ernstig gebrek vertoonde, omdat de gronden van de vordering niet waren vermeld. Hierdoor kon de dagvaarding niet dienen als een inleidend processtuk en werd deze nietig verklaard.

De rechtbank heeft [A] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [B], die zijn begroot op € 3.273,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige gedaagden zijn naar de parkeerrol verwezen, aangezien Tristar Shipping B.V. inmiddels in staat van faillissement was verklaard. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.E. Biesma.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 116247 / HA ZA 11-727
Vonnis in incident van 9 mei 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. [A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.F. Bienfait, kantoorhoudende te Capelle aan den IJssel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRISTAR SHIPPING B.V.,
gevestigd te Lemmer,
advocaat mr. E.N. Bouwman,
2. commanditaire vennootschap
SCHEEPVAARTONDERNEMING BLUE STAR C.V.,
gevestigd te Kollumerzwaag,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHEEPVAARTONDERNEMING BLUE STAR B.V.,
gevestigd te Kollumerzwaag,
gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
4. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. H.W. ten Katen, kantoorhoudende te Rotterdam.
Eiser in het incident zal hierna [B] worden genoemd. Verweerster in het incident zal als [A] worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de incidentele conclusie tot nietigverklaring van de dagvaarding, tevens conclusie van antwoord;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2. Aanvankelijk heeft [A] tevens als gedaagde gedagvaard Tristar Shipping B.V. Thans is Tristar Shipping B.V. in staat van faillissement verklaard. Ten aanzien van Tristar Shipping B.V. is de procedure op grond van artikel 29 Faillissementswet van rechtswege geschorst en vervolgens verwezen naar de parkeerrol.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1. [A] vordert in de hoofdzaak - kort gezegd -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan [A] van een bedrag van € 141.000,-, te vermeerderen met de overeengekomen vergoeding van 6 % over € 100.000,- vanaf 1 september 2011 tot de dag der algehele voldoening. Voorts vordert [A] veroordeling tot betaling van de wettelijke handelsrente over de verschuldigde hoofdsommen, de kosten van de conservatoire beslaglegging vermeerderd met de wettelijke rente, de nakosten vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de kosten van de procedure vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
2.2. Aan haar vorderingen legt [A] - kort gezegd - ten grondslag dat zij op 23 september 2004 een overeenkomst heeft gesloten met Tristar Shipping B.V. en Scheepvaartonderneming Blue Star C.V., uit hoofde waarvan zij een bedrag ad € 141.000,- heeft uitgeleend ten behoeve van de financiering van het schip de Blue Star. Scheepvaartonderneming Blue Star C.V. en Scheepvaartonderneming Blue Star B.V. hebben zich borg gesteld voor de nakoming van voornoemde overeenkomst tot geldlening. [A] heeft tot op heden geen enkele betaling ontvangen.
3. De beoordeling in het incident
3.1. [B] vordert in het incident dat de rechtbank de dagvaarding nietig verklaard en [A] niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen in de hoofdzaak, met veroordeling van [A] in de kosten van de incidentele procedure.
3.2. Aan zijn incidentele vordering legt [B] - kort gezegd - ten grondslag dat [A] niet heeft voldaan aan artikel 111 lid 2 sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zodat de dagvaarding op grond van artikel 120 lid 1 Rv nietig is. Uit de dagvaarding blijkt niet wat de grondslag van de vorderingen van [A] is. Het is [B] daarom onduidelijk waartegen hij zich moet verweren. [A] heeft als productie 2 bij de dagvaarding een borgstellingverklaring overgelegd. Voor zover [A] meent dat zij uit deze borgstellingverklaring een zeker bedrag van [B] zou kunnen vorderen, dan had zij in de dagvaarding de aard en de inhoud van deze borgstelling moeten omschrijven en dienen uit te leggen waarom in rechte aanspraak op betaling van [B] zou kunnen worden gemaakt.
3.3. [A] c.s. voert verweer tegen de incidentele vordering van [B]. Daartoe voert [A] - kort gezegd - aan dat in de dagvaarding weliswaar niet met zoveel woorden is genoemd dat de vordering tegen [B] is gegrond op nakoming van de borgtochtovereenkomst, maar dat de vordering niettemin voldoende is gemotiveerd. [B] heeft blijkens correspondentie tussen zijn echtgenote en [A] begrepen dat de vordering is gestoeld op de borgtochtovereenkomst en is daarom niet in zijn verdediging geschaad.
3.4. De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding ingevolge artikel 111 lid 2 onder d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de eis en de gronden daarvan dient te bevatten. De eis ziet op hetgeen [A] vordert en de gronden van de eis zien op de feitelijke onderbouwing van hetgeen [A] vordert. Het formele vereiste dat de gronden van de eis moeten worden aangevoerd, betekent dat eiser moet aangeven welke gronden hij voordraagt als ondersteuning van het door hem gevorderde. Uit de strekking van de onderhavige verplichting volgt dat maatgevend is of en in hoeverre de gedaagde de eis en gronden daarvan kan begrijpen op het moment dat de dagvaarding wordt uitgebracht.
3.5. Ten aanzien van [B] is er sprake van een ernstig gebrek in de dagvaarding nu geen gronden zijn genoemd. Aldus kan de dagvaarding niet dienen als hetgeen waarvoor deze bedoeld is, een inleidend processtuk waarin de rechtsstrijd wordt bepaald. Het is voor [B] niet mogelijk de gronden van de tegen hem gerichte vordering te bestrijden, nu die niet gegeven zijn. In dit geval kan de dagvaarding jegens [B] niet anders dan als nietig gelden.
3.6. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
- griffierecht 1.400,00
- proceskosten incident 452,00
- salaris advocaat 1.421,00 (1 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 3.273,00
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
4.1. verklaart de dagvaarding ten aanzien van [B] nietig,
4.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden begroot op € 3.273,00,
4.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
4.4. verwijst de zaak ten aanzien van de overige gedaagden naar de parkeerrol van 3 oktober 2012.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.?