Totstandkomingsgeschiedenis
3.3 Artikel 20a van het UB IB is ingevoerd bij Besluit van 12 maart 2003 tot wijziging Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (codificatie besluit hulpmiddelen), Stb. 2003,112 (het besluit). Voorafgaande aan de totstandkoming van dit besluit heeft de staatssecretaris van Financiën bij brief van 10 september 2002, WDB2002/00524, aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een concept van dit besluit (het concept-besluit) gezonden. In dit concept werd voorgesteld om in het UB IB als artikel 20a, eerste lid, de volgende tekst in te voeren:
"1. Tot de hulpmiddelen, bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a, van de wet worden gerekend:
a. aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan die vanwege een medische indicatie of op medisch voorschrift zijn aangebracht ten behoeve van een persoon als aangeduid in het tweede lid, voorzover de aanpassingen niet leiden tot een waardevermeerdering van de woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan welke uitgaat boven tien procent van de op de belastingplichtige drukkende aanpassingskosten".
3.4 In de toelichting op het concept-besluit is onder meer het volgende vermeld:
"Mede uit de rapportage van de Interdepartementale werkgroep gehandicapten en chronisch zieken (op 18 juni 2001 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden aan de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer1 blijkt dat de uitgaven voor andere dan farmaceutische hulpmiddelen een van de posten is waarover in de praktijk veel onduidelijkheid bestaat. Deze onduidelijkheid is reden geweest om met ingang van 1 januari 2002 aan artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een tweede lid toe te voegen. In dat lid is in de eerste volzin bepaald dat als hulpmiddel mede wordt aangemerkt een middel dat de belastingplichtige in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld gehoorapparaten, brillen en protheses. Ook aanpassingen aan woningen en andere zaken kunnen onder omstandigheden tot de hulpmiddelen worden gerekend. In dit besluit worden ter zake op grond van de algemene lijnen in de jurisprudentie en beleidsregels op het gebied van hulpmiddelen enige criteria gesteld om tot een nadere verduidelijking en daarmee afbakening te komen. Met name een resolutie² van de staatssecretaris met betrekking tot het aanmerken van woningaanpassingen als hulpmiddel is hierbij van belang geweest. Bij de toets of sprake is van een hulpmiddel moet eerst worden bekeken of aan de voorwaarde van artikel 6.17, tweede lid, eerste volzin, Wet inkomstenbelasting 2001 wordt voldaan. Wanneer niet aan deze voorwaarde wordt voldaan kan toch sprake zijn van een hulpmiddel op grond van artikel 20a Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.".
3.5 De in de onder punt 3.4 bedoelde resolutie betreft de Resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 21 oktober 1993, nr. DB 93/4220M (de resolutie). In onderdeel 2 van deze resolutie is het volgende vermeld:
"2. Jurisprudentie tot arrest BNB 1991/36
Uit de ontwikkelde jurisprudentie op het gebied van de buitengewone-lastenaftrek ter zake van hulp- en kunstmiddelen is af te leiden dat voor aftrek in aanmerking komen (woning)voorzieningen die er toe strekken de zieke of invalide in staat te stellen tot het vervullen van een normale lichaamsfunctie, waartoe hij zonder die voorzieningen niet in staat zou zijn. Hierbij geldt voorts dat de voorzieningen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten gevolge van medische indicatie of op medisch voorschrift moeten zijn aangebracht en overigens (nagenoeg) niet tot waardevermeerdering of verbetering van de woning leiden.
Op basis van deze jurisprudentie zijn bijvoorbeeld als hulpmiddelen aangemerkt: een traplift, het verbreden van deurkozijnen, het aanbrengen van toiletbeugels en dergelijke.".
En in onderdeel 4 van deze resolutie is vervolgens opgenomen:
"4. Reikwijdte van het arrest BNB 1991/36
Naar mijn mening kan de beslissing van de Hoge Raad niet los gezien worden van de casus waarin deze plaatsvond, en brengt dit arrest geen principiële wijziging in de in eerdere jurisprudentie ontwikkelde criteria ten aanzien van de kosten voor het aanbrengen van een traplift, het verbreden van deurkozijnen, het aanbrengen van toiletsteunen en dergelijke.
Voor deze voorzieningen wordt met de hierboven in onderdeel 2 genoemde criteria op bevredigende wijze invulling gegeven aan het begrip hulp- en kunstmiddelen (vanaf 1992: hulpmiddelen) als bedoeld in artikel 46, derde lid, Wet IB.".
3.6 Bij brief van 11 november 2002, nr. WBD2002/00711, aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, heeft de staatssecretaris van Financiën een nadere toelichting op het concept-besluit gegeven. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
"Gecodificeerd is met name een resolutie1 over woningaanpassingen. Aan deze resolutie is in de jurisprudentie in een aantal gevallen een krappe uitleg gegeven die niet overeenkomt met de strekking van de resolutie. Het voorliggende concept-besluit legt de huidige stand van zaken in beleidsbesluiten en jurisprudentie, met betrekking tot woningaanpassingen als hulpmiddel en andere hulpmiddelen, vast in regelgeving. Bij het opstellen van de codificatie is de lijn in de jurisprudentie en beleidsbesluiten gevolgd, voorzover de lijn in de jurisprudentie niet eenduidig was, zijn de belangen van de belastingplichtige over het algemeen voorop gesteld. Het betreft een ruimhartige codificatie.".
In deze toelichting zijn een aantal casusposities opgenomen inzake de problematiek bij waardestijging of waardedaling van de woning. De weergave van deze casusposities is als volgt:
"1. In dit voorbeeld worden, op medische indicatie, toiletsteunen aangebracht in de woning. (…)
2. Dit voorbeeld betreft het, op medische indicatie, betegelen van een tuinpad om dit begaanbaar te maken voor een rolstoelgebruiker. (…)
3. Dit voorbeeld betreft het, op medische indicatie, aanbouwen van een extra slaap- en badruimte in verband met een ernstige spierziekte. (…).".
3.7 De Raad van State heeft in zijn advies van 5 februari 2003, nr. W06.02.0568/IV, over het "Ontwerpbesluit met nota van toelichting tot wijziging Uitvoeringbesluit inkomstenbelasting 2001 (codificatie besluit hulpmiddelen)" het volgende opgenomen:
"Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de hulpmiddelen terzake waarvan uitgaven in aanmerking kunnen worden genomen. Deze regels zijn opgenomen in artikel 20a Uitv.besl. IB 2001. Naar het oordeel van de Raad kunnen deze regels alleen betrekking hebben op woningaanpassing en andere zaken en voorzieningen, indien voldaan is aan de voorwaarde dat zij kunnen worden aangemerkt als middelen die de belastingplichtige in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie. Dit is ook het uitgangspunt dat is neergelegd in onderdeel 2 van de Resolutie van 21 oktober 1993, nr.DB 93/4220M, BNB 1994/61. In de toelichting op het ontwerpbesluit blijft dit aspect onderbelicht. In het bijzonder blijft onduidelijk of bij
woningaanpassing de omstandigheid dat de aanpassingen op medische indicatie of op medisch voorschrift zijn aangebracht en overigens (nagenoeg) niet tot waardevermeerdering van de woning leiden, het vermoeden schept dat aan de hiervoor genoemde voorwaarde is voldaan en zulks derhalve niet afzonderlijk behoeft te worden aangetoond. Hetzelfde geldt ten aanzien van zaken en aanpassingen (andere dan woningaanpassing) voorzover deze zaken en aanpassingen van zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt.
Onduidelijk is eveneens of bij woningaanpassing de voorwaarde met betrekking tot de medische indicatie of het medisch voorschrift beperkend van aard is, op grond waarvan aanpassingen die voldoen aan de voorwaarde dat zij de belastingplichtige in staat stellen tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie en overigens niet tot waardevermeerdering van de woning leiden maar niet op medische indicatie of medisch voorschrift worden aangebracht, niet kwalificeren als hulpmiddelen.
De Raad adviseert de toelichting op deze punten te verduidelijken.".
3.8 In het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 11 maart 2003, nr. WDB 2003-77U, heeft de staatssecretaris van Financiën in reactie op het advies van de Raad van State het volgende opgemerkt:
"1. De Raad merkt op dat de ontwerptekst van artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 en de toelichting op het ontwerpbesluit onduidelijkheden kunnen oproepen. Blijkens de uiteenzetting van de Raad betreft dit in wezen de verhouding tussen artikel 6.17, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn de ontwerptekst en de toelichting op dit punt aangevuld.".
3.9 In de toelichting op het besluit staat onder meer het volgende vermeld:
"Mede uit de rapportage van de Interdepartementale werkgroep gehandicapten en chronisch zieken (op 18 juni 2001 door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden aan de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer1) blijkt dat de uitgaven voor andere dan farmaceutische hulpmiddelen een van de posten is waarover in de praktijk veel onduidelijkheid bestaat. Deze onduidelijkheid is reden geweest om met ingang van 1 januari 2002 aan artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 een tweede lid toe te voegen. In dat lid is in de eerste volzin bepaald dat als hulpmiddel mede wordt aangemerkt een middel dat de belastingplichtige in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. Hieronder vallen bijvoorbeeld gehoorapparaten, brillen en protheses. Ook aanpassingen aan woningen en andere zaken kunnen onder omstandigheden tot de hulpmiddelen worden gerekend. In dit besluit worden ter zake op grond van de algemene lijnen in de jurisprudentie en beleidsregels op het gebied van hulpmiddelen enige criteria gesteld om tot een nadere verduidelijking en daarmee afbakening te komen. Met name een resolutie² met betrekking tot het aanmerken van woningaanpassingen als hulpmiddel is hierbij van belang geweest. Bij het opstellen van de codificatie is de lijn in de jurisprudentie en beleidsbesluiten gevolgd. Voorzover de lijn in de jurisprudentie niet eenduidig was, zijn de belangen van de belastingplichtige over het algemeen voorop gesteld. Een en ander betekent enerzijds dat wanneer een uitgaaf voldoet aan de omschrijving en voorwaarden van het nieuwe artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 niet meer expliciet aangetoond behoeft te worden of ook wordt voldaan aan de omschrijving in artikel 6.17, tweede lid, eerste volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Er is met andere woorden een onweerlegbaar vermoeden dat daaraan is voldaan. Anderzijds brengt de in artikel 6.17, tweede lid, opgenomen delegatiebevoegdheid ook mee dat regels kunnen worden gesteld. Concreet betekent dit dat woningaanpassingen die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, niet meer kwalificeren als een hulpmiddel."
In deze toelichting heeft de staatssecretaris van Financiën de in zijn brief van 11 november 2002 opgenomen casusposities wederom weergegeven. Deze weergave is als volgt:
"1. In dit voorbeeld worden, vanwege een functiebeperking en op medische indicatie, toiletsteunen aangebracht in de woning. (…)
2. Dit voorbeeld betreft het, vanwege een functiebeperking en op medische indicatie, betegelen van een tuinpad om dit begaanbaar te maken voor een rolstoelgebruiker. (…)
3. Dit voorbeeld betreft het, vanwege een functiebeperking en op medische indicatie, aanbouwen van een extra slaap- en badruimte in verband met een ernstige spierziekte. (…).".