ECLI:NL:RBLEE:2012:BW4034

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
359017 \ CV EXPL 11-4420
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pachtzaak over de bedrijfsmatige uitoefening van landbouw en melkquotum in commanditaire vennootschap

In deze pachtzaak heeft de pachtkamer van de Rechtbank Leeuwarden op 30 maart 2012 uitspraak gedaan over de vraag of de inbreng van melkquotum in een commanditaire vennootschap door gedaagde kan worden aangemerkt als bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw. Eiser, vertegenwoordigd door mr. ing. E. Oostra, heeft gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.J. Nicolaas, aangeklaagd. De pachtkamer heeft eerder op 9 december 2011 een tussenvonnis uitgesproken waarin gedaagde werd opgedragen om nadere informatie te verstrekken over zijn agrarische activiteiten. Gedaagde heeft daarop een akte met producties ingediend, waarin hij zijn activiteiten als telen en verkopen van voedergewassen en het verrichten van werk voor derden beschrijft. Echter, de pachtkamer oordeelt dat de overgelegde informatie onvoldoende is om te concluderen dat gedaagde bedrijfsmatig landbouw uitoefent. De pachtkamer verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat de deelname van gedaagde in de commanditaire vennootschap niet kan worden aangemerkt als een complex van economische activiteiten gericht op winst door uitoefening van de landbouw. De pachtkamer ontbindt de pachtovereenkomst per 1 juli 2012 en veroordeelt gedaagde om het gepachte, samen met het melkquotum, aan eiser over te dragen. De kosten van de procedure worden aan gedaagde opgelegd, begroot op € 795,14.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Pachtkamer
locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 359017 \ CV EXPL 11-4420
vonnis van de pachtkamer d.d. 30 maart 2012
inzake
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. ing. E. Oostra,
tegen
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Nicolaas.
Procesverloop
1. De pachtkamer heeft opnieuw kennis genomen van de stukken en verwijst naar het tussenvonnis van 9 december 2011, waarbij [gedaagde] is opgedragen om nadere informatie te verstrekken. [gedaagde] heeft naar aanleiding daarvan een akte met producties genomen.
[eiser] heeft daarop nog een akte genomen.
Vervolgens is vonnis bepaald.
Motivering
De beoordeling van het geschil
2. De pachtkamer verwijst naar hetgeen is overwogen in het tussenvonnis van 9 december 2011 en beschouwt deze overwegingen hierbij als ingelast en herhaald.
3.1. In het tussenvonnis is [gedaagde] opgedragen om nadere informatie te verstrekken teneinde te kunnen beoordelen of de door [gedaagde], mede via [gedaagde] Eastermar B.V., uitgeoefende activiteiten als bedrijfsmatige landbouwuitoefening moeten worden aangemerkt. [gedaagde] heeft naar aanleiding daarvan een verklaring van de jurist van zijn accountantskantoor overgelegd waarin staat vermeld dat de agrarische activiteiten van [gedaagde] Eastermar B.V. bestaan uit het telen en verkopen van voedergewassen en het verrichten van werk voor derden (nevenactiviteiten). Tevens ontvangt [gedaagde] Eastermar B.V. beheersvergoedingen en worden er toeslagrechten betaald. [gedaagde] Eastermar B.V. ontvangt een variabele vergoeding voor het ter beschikking stellen van het melkquotum aan [A] CV alsmede een variabel aandeel vanuit de winst van deze commanditaire vennootschap. De totale agrarische opbrengsten kwamen in het boekjaar 2010/2011 uit op € 150.760,--. De reguliere agrarische opbrengsten liggen op ruim € 140.000,--. Voorts wordt in deze verklaring aangegeven dat er van het grasland gemiddeld twee snedes worden gehaald en dat de geteelde maïs wordt verkocht aan derden. Verder verricht [gedaagde] agrarisch werk voor derden.
3.2. [eiser] heeft in reactie hierop gesteld dat [gedaagde] met deze akte geen enkel inzicht heeft gegeven in de door hem verrichte agrarische activiteiten. De opbrengst uit de commanditaire vennootschap bedraagt ongeveer € 135.000,-- en de totale agrarische opbrengst is gesteld op ongeveer € 140.000,--. De overige agrarische werkzaamheden stellen zijns inziens dus vrijwel niets voor. [gedaagde] heeft dan ook niet aangetoond dat hij nog steeds bedrijfsmatig landbouw uitoefent.
4.1. In het tussenvonnis van 9 december 2011 heeft de pachtkamer zich de vraag gesteld of de momenteel door [gedaagde], mede via [gedaagde] Eastermar B.V., uitgeoefende activiteiten als bedrijfsmatige landbouwuitoefening moeten worden aangemerkt. Daarbij heeft de pachtkamer gewezen op de in verband daarmee door het pachthof in de uitspraak van 12 mei 2009 geformuleerde gezichtspunten. Tevens heeft de pachtkamer geoordeeld dat er onvoldoende informatie was omtrent de activiteiten van [gedaagde] om deze vraag te kunnen beantwoorden.
4.2. Uit de alsnog door [gedaagde] overgelegde nadere informatie kan naar het oordeel van de pachtkamer niet worden afgeleid dat er sprake is van bedrijfsmatige uitoefening van de landbouw. In de overgelegde stukken wordt slechts een globale opsomming gegeven van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden en de opbrengsten daaruit. [gedaagde] heeft gesteld dat zijn agrarische activiteiten bestaan uit het telen en verkopen van voedergewassen en het verrichten van werk voor derden, maar de opbrengsten uit deze activiteiten zijn niet gespecificeerd. De pachtkamer is van oordeel dat uit de uitspraak van het pachthof van 15 februari 2011, LJN BP6580, Agrarisch Recht 211/5629 kan worden afgeleid dat het verrichten van (loon)werk voor derden niet als landbouwuitoefening in de zin van artikel 7:312 BW kan worden aangemerkt. De inkomsten daaruit kunnen dan ook niet bijdragen aan winst of inkomen uit landbouw. Met betrekking tot het zelf telen van gewassen op de door [gedaagde] gepachte gronden is dit anders. Het betreft hier echter een naar verhouding beperkt areaal van 12 hectare gepachte grond, waarvan [gedaagde] de helft al is kwijtgeraakt. De opbrengst hiervan moet, gelet op de schaarse informatie die [gedaagde] daaromtrent heeft verstrekt, geacht worden slechts een gering deel van de totale bedrijfsinkomsten uit te maken. Verreweg het grootste deel van de bedrijfsinkomsten bestaan uit de opbrengsten uit de deelname in de commanditaire vennootschap en rente.
4.3. Naar het oordeel van de pachtkamer kan de deelname van [gedaagde] Beheer B.V. als commanditaire vennoot in de melkvennootschap met [A] niet worden aangemerkt als het bedrijfsmatig uitoefenen van de landbouw. Weliswaar is er als gevolg van deze deelneming sprake van -aanzienlijke- inkomsten, echter kan een dergelijke inbreng naar het oordeel van de pachtkamer niet worden aangemerkt als een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw omdat [gedaagde] Eastermar B.V. in haar hoedanigheid van 'stille' vennoot geen deelnemer aan deze activiteiten is. [gedaagde] heeft daaromtrent in ieder geval niets gesteld en uit de oprichtingsakte van de commanditaire vennootschap blijkt dat het feitelijk beheer volledig bij [A] ligt. Deze deelneming dient te worden aangemerkt als de exploitatie van productierechten, blijkens de oprichtingsakte van [gedaagde] Eastermar B.V. een van de doelen van de besloten vennootschap. Deze exploitatie van productierechten zoals die in het onderhavige geval is vormgegeven door middel van het inbrengen van melkquotum in de commanditaire vennootschap, waarbij de feitelijke uitoefening ervan volledig en exclusief bij [A] ligt, is naar het oordeel van de pachtkamer geen uitoefening van de landbouw door [gedaagde] of door [gedaagde] Eastermar B.V.
4.4. Van verdere landbouwactiviteiten van [gedaagde] dan wel [gedaagde] Eastermar B.V. is de pachtkamer niet gebleken. Dit alles leidt tot het oordeel dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 7:376 lid 1 en onder a BW en dat de pachtovereenkomst om die reden dient te worden ontbonden. De vordering van [eiser] dienaangaande zal daarom worden toegewezen.
4.5. De pachtkamer is van oordeel dat [gedaagde], mede gelet op de ontruiming van het gepachte en de oplevering van het melkquotum, enige tijd dient te worden gegund. De pachtovereenkomst zal daarom worden ontbonden per 1 juli 2012 en [gedaagde] zal het gepachte ook per die datum dienen op te leveren.
4.6. Nu [gedaagde] volgens vaste jurisprudentie gehouden is om bij het einde van de pachtovereenkomst tevens het met het gepachte samenhangende melkquotum aan [eiser] ter beschikking te stellen zal het dienaangaande subsidiair door [eiser] gevorderde worden toegewezen. Voor toewijzing van de primair door [eiser] gevorderde betaling van de helft van de opbrengst van dit quotum is naar het oordeel van de pachtkamer daarom geen grondslag. [eiser] zal volgens vaste jurisprudentie bij oplevering door [gedaagde] van het melkquotum aan [gedaagde] de helft van de waarde daarvan dienen te vergoeden. Het is aan partijen om er desgewenst voor te kiezen het melkquotum volledig aan [gedaagde] te laten, onder vergoeding door [gedaagde] van de helft van de waarde ervan aan [eiser]. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 5.4. van het vonnis van 9 december 2011 is de pachtkamer is van oordeel dat het melkquotum dient te worden overgedragen per datum van ontbinding tegen de waarde ervan op die datum.
4.7. [eiser] heeft de wettelijke handelsrente gevorderd over de helft van het melkquotum vanaf de datum van vervreemding. Aangezien wettelijke rente volgens de artikelen 6:119 BW en 6:119a BW is verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, is er voor toewijzing van wettelijke (handels)rente geen grondslag.
4.8. [gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, als hierna begroot:
griffiekosten € 71,00
exploot € 90,81
kosten GBA € 8,33
salaris € 625,00 (2½ punten, € 250,-- per punt)
totaal € 795,14
Beslissing
De pachtkamer:
ontbindt per 1 juli 2012 de pachtovereenkomst tussen partijen met betrekking tot een aantal percelen grasland, kadastraal bekend gemeente Grouw, sectie G, nummer 511 en 928, samen groot 6.14.90 hectare;
bepaalt dat [gedaagde] het gepachte per 1 juli 2012 dient op te leveren aan [eiser];
veroordeelt [gedaagde] om per 1 juli 2012 aan [eiser] over te dragen de met het gepachte samenhangende referentiehoeveelheid heffingsvrije melk;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 795,14;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter-voorzitter en P. Kingma en L. Tamminga, leden-deskundigen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 184.