ECLI:NL:RBLEE:2012:BW2965

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880164-11 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering immateriële schade na diefstal uit woning met aanwezigheid benadeelde

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 12 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en belediging van een ambtenaar. De tenlastelegging omvatte diefstal uit woningen en een buurthuis, waarbij de verdachte in vereniging met anderen handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in 2010 in de gemeente Tytsjerksteradiel diefstallen heeft gepleegd, waaronder de diefstal van een laptop, telefoons, en een buitenboordmotor. De rechtbank heeft de verdachte ook aansprakelijk gesteld voor immateriële schade die de benadeelden hebben geleden door de inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer tijdens de diefstallen. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 83 dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, en een werkstraf van 240 uren geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf en een gevangenisstraf, waarbij de onvoorwaardelijke straf gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de rechtbank redelijk en billijk achtte. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en de verplichting om een opleiding te volgen of een andere passende dagbesteding te vinden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de belediging van de ambtenaar, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze belediging had gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880164-11
ter berechting gevoegd parketnummer 17/885279-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 april 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 29 maart 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juli 2010 te Tytsjerk, gemeente Tytsjerksteradiel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de [straat 1]
gelegen woning heeft weggenomen een laptop en/of een fototoestel en/of twee
telefoons en/of een sleutelbos en/of twee damestassen en/of een rijbewijs
en/of twee bankpassen en/of een kentekenbewijs en/of een hoeveelheid geld, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
(artikel 311 lid 1 sub 4 en/of 5 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 augustus 2010 tot en met 22 augustus
2010 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit een aldaar aan de [straat 2] gelegen
buurthuis (genaamd [naam 1]) heeft weggenomen een computer, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan vereniging [naam 1], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij
verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
(artikel 311 lid 1 sub 4 en/of 5 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 30 mei 2010 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een aldaar
aan de [adres] gelegen woning een computer en/of een boek en/of een
Mp3-speler en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s);
(artikel 311 lid 1 sub 4 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 17 juli 2010 tot en met 23 juli 2010 te
Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een buitenboordmotor die zat bevestigd achter
een boot die geparkeerd stond aan de [straat 4], in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
(artikel 311 lid 1 sub 5 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij in of omstreeks de periode van 19 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te
Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen in/uit een garage behorende bij een woning gelegen aldaar aan
de [straat 5], een hoeveelheid gereedschap, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
(artikel 311 lid 1 sub 4 Wetboek van Strafrecht)
6.
hij op of omstreeks 30 april 2010 op het treinspoor tussen station Leeuwarden
Cammingaburen en Hurdegaryp, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam 2], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar
bediening, te weten het als BOA uitvoeren van vervoersbewijscontrole in de
trein, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden
"Kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(artikel 267 sub 2 jo. art. 266 Wetboek van Strafrecht).
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor alle ten laste gelegde feiten;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 83 dagen, met aftrek van voorarrest;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 821,15, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 250,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een door de rechtbank redelijk te achten bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] tot een bedrag van € 226,50, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Beoordeling van het bewijs
In het onder 6. ten laste gelegde feit wordt verdachte verweten dat hij een controleur heeft beledigd door haar het woord "kankerlijer" toe te voegen. In het dossier bevindt zich, naast het niet door de betreffende controleur ondertekende proces-verbaal van aangifte, een -kennelijk wel door de controleur ondertekende- korte handgeschreven verklaring. Uit deze verklaring kan worden afgeleid dat het niet verdachte maar zijn vriend was die het beledigende woord heeft uitgesproken. De rechtbank heeft niet de overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 juli 2010 te Tytsjerk, gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de [straat 1] gelegen woning heeft weggenomen een laptop en een fototoestel en twee telefoons en een sleutelbos en twee damestassen en een rijbewijs en twee bankpassen en een kentekenbewijs en een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1];
2.
hij in de periode van 20 augustus 2010 tot en met 22 augustus 2010 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aldaar aan de [straat 2] gelegen buurthuis (genaamd [naam 1]) heeft weggenomen een computer, toebehorende aan vereniging [naam 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
3.
hij op 30 mei 2010 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een aldaar aan de [adres] gelegen woning een computer en een Mp3-speler en een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2];
4.
hij in de periode van 17 juli 2010 tot en met 23 juli 2010 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een buitenboordmotor die zat bevestigd achter een boot die geparkeerd stond aan de [straat 4], toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
5.
hij in de periode van 19 juni 2010 tot en met 21 juni 2010 te Hurdegaryp, gemeente Tytsjerksteradiel, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een garage behorende bij een woning gelegen aldaar aan de [straat 5], een hoeveelheid gereedschap, toebehorende aan [slachtoffer 4].
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. Diefstal, door twee of meer verenigde personen.
2. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
3. Diefstal, door twee of meer verenigde personen.
4. Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
5. Diefstal, door twee of meer verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies;
- de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan de overige op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feiten te hebben schuldig gemaakt, welke zaken derhalve hiermee zijn afgedaan;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft 22 gekwalificeerde diefstallen gepleegd. Een enkele hiervan heeft hij alleen gepleegd. In verreweg de meeste gevallen is verdachte samen met een medeverdachte op pad gegaan om de diefstallen te plegen. In twee gevallen zijn verdachte en zijn medeverdachte een woning ingeslopen, waar op dat moment de bewoonster aanwezig was. Volgens de eigen verklaring van verdachte is hij met name in de zomer van het jaar 2010 in zijn auto langs de dorpen in de gemeente Tytsjerksteradiel gereden op zoek naar plaatsen waar goederen konden worden weggenomen.
De ernst van deze delicten spreekt, alleen al vanwege het grote aantal, voor zich. Daarnaast tilt de rechtbank zwaar aan de twee woninginsluipingen, gelet op het grote gevoel van onveiligheid dat dat bij de aangeefsters heeft veroorzaakt.
Een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf lijkt gelet hierop onontkoombaar. De door de officier van justitie uitgesproken aarzeling bij het uitspreken van zijn strafeis die inhoudt dat verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken, kan de rechtbank zich dan ook goed voorstellen. Toch zal ook zij de belangen van de nog zeer jonge verdachte nog een keer stellen boven de kale vergelding waar het maatschappelijk belang bij een dergelijke hoeveelheid aan feiten om vraagt. De rechtbank ziet hiertoe ook aanleiding in het geringe strafblad van verdachte; hij heeft een keer eerder een transactie gehad voor een fietsendiefstal. Daarnaast is uit het reclasseringsrapport -dat ter terechtzitting is aangevuld door de reclasseringsbegeleider van verdachte- gebleken dat verdachte bezig is om zijn leven een andere wending te geven. Hierbij zal hij de hulp van de reclassering nodig hebben, zo vindt verdachte ook zelf. De rechtbank deelt dit standpunt eveneens en zal bij het voorwaardelijk op te leggen strafdeel de bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte zich zal dienen in te spannen om een opleiding te volgen dan wel om een andere passende dagbesteding te vinden. De rechtbank legt daarbij tevens reclasseringstoezicht op.
De rechtbank zal ook voor het overige aansluiten bij de door de officier van justitie gekozen strafmodaliteiten. De op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van het voorarrest. Het voorwaardelijke deel hiervan zal aanzienlijk zijn en daarbij zal de maximale werkstaf worden opgelegd. Het is nu aan de verdachte om te laten zien dat hij deze gegeven kansen ook aanpakt.
Benadeelde partijen
1. [slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering bedraagt € 521,15 aan geleden materiële schade. De rechtbank acht de hoogte van deze schade voldoende aannemelijk geworden terwijl deze schade in een zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit bedrag (hoofdelijk) toewijsbaar.
Voorts bedraagt de vordering € 300,00 aan geleden immateriële schade.
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade voor vergoeding in aanmerking -voor zover hier van belang- wanneer er sprake is van aantasting in de persoon. Deze aantasting in de persoon kan ook bestaan uit een ernstige inbreuk in de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast geldt dat er van rechtstreekse schade alleen sprake is wanneer iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het bewezenverklaarde feit heeft betrekking op een diefstal in de nachtelijke uren uit de woning van benadeelde, terwijl zij in die woning aanwezig was.
Het overtreden artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht strekt primair tot bescherming van het vermogen. Daar staat echter tegenover dat een woning bij uitstek tot het privédomein van de bewoner behoort en daarmee tot diens persoonlijke levenssfeer. Op basis van de door de benadeelde gegeven onderbouwing, zowel schriftelijk bij het voegingsformulier als mondeling ter terechtzitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat er een ernstige inbreuk in de persoonlijke levenssfeer heeft plaatsgevonden. Verdachte wist dat de betreffende woning werd bewoond en de mogelijke, en ook zeer waarschijnlijke, aanwezigheid van de bewoner heeft hem er niet van weerhouden de woning binnen te dringen en daaruit goederen weg te nemen. De rechtbank acht verdachte dan ook tevens aansprakelijk voor de geleden immateriële schade. De rechtbank acht daarnaast de hoogte van het gevorderde bedrag redelijk en billijk en daarmee (hoofdelijk) toewijsbaar.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor de toegewezen bedragen aangewezen.
2. [slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering bedraagt € 250,00 ter zake geleden immateriële schade.
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade voor vergoeding in aanmerking -voor zover hier van belang- wanneer er sprake is van aantasting in de persoon. Deze aantasting in de persoon kan ook bestaan uit een ernstige inbreuk in de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast geldt dat er van rechtstreekse schade alleen sprake is wanneer iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het bewezenverklaarde feit heeft betrekking op een diefstal in de nachtelijke uren uit de woning van benadeelde, terwijl zij in die woning aanwezig was.
Het overtreden artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht strekt primair tot bescherming van het vermogen. Daar staat echter tegenover dat een woning bij uitstek tot het privédomein van de bewoner behoort en daarmee tot diens persoonlijke levenssfeer. Op basis van de door de benadeelde gegeven onderbouwing, zowel schriftelijk bij het voegingsformulier als mondeling ter terechtzitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat er een ernstige inbreuk in de persoonlijke levenssfeer heeft plaatsgevonden. Verdachte wist dat de betreffende woning werd bewoond en de mogelijke, en ook zeer waarschijnlijke, aanwezigheid van de bewoner heeft hem er niet van weerhouden de woning binnen te dringen en daaruit goederen weg te nemen. De rechtbank acht verdachte dan ook aansprakelijk voor de geleden immateriële schade. De rechtbank acht daarnaast de hoogte van het gevorderde bedrag redelijk en billijk en daarmee (hoofdelijk) toewijsbaar.
De rechtbank acht oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
3. [slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering bedraagt € 2.500,00 ter zake geleden materiële schade.
Uit de door de benadeelde gegeven onderbouwing van de vordering blijkt dat de weggenomen buitenboordmotor ongeveer vijf jaar geleden voor € 2.500,00 is aangeschaft door de benadeelde terwijl de aanschafprijs van een soortgelijke buitenboordmotor in juli 2011 ongeveer € 3.000,00 bedraagt. Naar vast recht zal voor de beoordeling van de schade niet worden uitgegaan van de vervangingswaarde nu daarin voor benadeelde het voordeel van "nieuw voor oud" zit. Omdat de weggenomen motor ongeveer vijf jaar oud was, zal de rechtbank rekening houden met afschrijvingskosten, waarbij de rechtbank de gebruiksduur van een buitenboordmotor zal stellen op 15 jaren. De rechtbank komt aldus op een bedrag van € 1.700,00 aan geleden schade waarvoor verdachte aansprakelijk is. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toegewezen bedrag aangewezen.
4. [slachtoffer 4] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 5. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De vordering bedraagt € 226,50 ter zake geleden materiële schade. Dit betreft het bedrag dat resteert na uitkering door de verzekering van een bedrag van € 123,50.
De rechtbank is gezien de weggenomen hoeveelheid (elektrisch) tuingereedschap en de daarbij door de benadeelde genoemde prijzen van oordeel dat de hoogte van de vordering reëel en daarmee redelijk en billijk is te achten. Verdachte is (hoofdelijk) aansprakelijk voor deze schade en de vordering is toewijsbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
5. Verdachte zal worden veroordeeld tot hoofdelijke betaling van een bedrag van in totaal € 1.297,65 alsmede tot het betalen van een bedrag van € 1.700,00. Gezien zijn draagkracht zal de rechtbank bepalen dat dit bedrag in termijnen van maximaal € 200,00 per maand kan worden betaald.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 6. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van 323 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 240 dagen niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal inspannen om een schoolopleiding te volgen, dan wel om een andere passende dagbesteding te vinden;
2. dat veroordeelde zich binnen 14 dagen na de uitspraak op een dinsdag of donderdag tussen 15:00 uur en 16:00 uur meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zoutbranderij 1 in Leeuwarden,
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
1. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 821,15 (zegge: achthonderd éénentwintig euro en vijftien eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 821,15 (zegge: achthonderd éénentwintig euro en vijftien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
2. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 250,00 (zegge: tweehonderd en vijftig euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
3. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres], toe als na te melden en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.700,00 (zegge: éénduizend en zevenhonderd euro).
Wijst de vordering voor het meerdere af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.700,00 (zegge: éénduizend en zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
4. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 226,50 (zegge: tweehonderd zesentwintig euro en vijftig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], te betalen een som geld ten bedrage van € 226,50 (zegge: tweehonderd zesentwintig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
5. Bepaalt, dat de veroordeelde het bedrag aan opgelegde schadevergoedingsmaatregelen mag voldoen in gedeelten van maximaal € 200,00. Stelt de termijn voor de betaling van het tweede en de volgende gedeelten op één maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. K. Post en mr. R. Baluah, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2012.