ECLI:NL:RBLEE:2012:BW0503

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1290
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging loondoorbetalingsverplichting en uitstel ingangsdatum WIA-uitkering wegens te late aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden geoordeeld over de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van een werkgever en het uitstel van de ingangsdatum van een WIA-uitkering. Eiser, die als allround medewerker werkzaam was, had zich wegens fysieke en psychische klachten ten gevolge van een hersenbloeding ziek gemeld. De werkgever en eiser hebben op 22 november 2010 een WIA-aanvraag ingediend, maar verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft gesteld dat deze aanvraag pas op 18 januari 2011 is ontvangen, wat 57 dagen te laat zou zijn. Hierdoor heeft het Uwv de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever met 57 dagen verlengd en de WIA-uitkering pas laten ingaan op 19 april 2011.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, waarin hij betoogde dat hij de aanvraag tijdig had ingediend en dat hij de brief van 13 december 2010, waarin verweerder meldde dat er nog geen aanvraag was ontvangen, niet had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvraagformulier niet in het dossier aanwezig was en dat er geen bewijs was dat de aanvraag eerder dan 18 januari 2011 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld door de loondoorbetalingsverplichting te verlengen en dat het beroep van eiser ongegrond was.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, waarbij de procedure moet worden ingeleid binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1290
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigden: [eisers echtgenote], eisers echtgenote, en mr. G.J.A. van Dijk, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij NV te Groningen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: P.J. Langius, werkzaam bij het Uwv te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft verweerder eisers bezwaar tegen een besluit van 21 januari 2011 betreffende de toepassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 18 november 2011. Namens eiser is zijn echtgenote verschenen. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser is laatstelijk voor 48,86 uur per week als allround medewerker werkzaam geweest in dienst van [de werkgever] te [vestigingsplaats] (hierna: de werkgever). Op 23 februari 2009 is eiser wegens fysieke en psychische klachten ten gevolge van een hersenbloeding uitgevallen van zijn werk.
1.2 Per brief van 25 oktober 2010 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van de mogelijkheid om een WIA-uitkering aan te vragen.
1.3 Per brief van 22 november 2010 heeft eisers echtgenote verweerder een gedeelte van het re-integratieverslag toegestuurd. Per brief van 13 december 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij nog geen aanvraag voor een WIA-uitkering en nog geen oordeel van de werknemer heeft ontvangen.
1.4 Op 18 januari 2011 heeft verweerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ontvangen.
1.5 Bij brief van 21 januari 2011 heeft verweerder het tijdvak waarin eiser jegens de werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte verlengd met 57 dagen op de grond dat de WIA-aanvraag 57 dagen te laat is ingediend. Daarnaast heeft verweerder de werkgever meegedeeld dat de door eiser aangevraagde WIA-uitkering niet eerder kan ingaan dan op 19 april 2011. Bij afzonderlijke brief van 21 januari 2011 heeft verweerder eiser eveneens meegedeeld dat de door hem aangevraagde WIA-uitkering niet eerder kan ingaan dan op 19 april 2011. Bij besluit van 14 maart 2011 heeft verweerder eiser per 19 april 2011 een WIA-uitkering toegekend.
1.6 Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de loondoorbetalingsverplichting met 57 dagen heeft verlengd en heeft bepaald dat de WIA-uitkering niet eerder kan ingaan dan op 19 april 2011. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij de WIA-aanvraag op 22 november 2010 en dus tijdig samen met de werkgever heeft ingevuld en verzonden. Eiser ontkent de brief van 13 december 2010 te hebben ontvangen. Eiser stelt op 30 december 2010 telefonisch contact te hebben opgenomen met verweerder en te hebben gevraagd welke gegevens nog ontbraken. Vervolgens heeft hij het ontbrekende stuk, te weten het oordeel van de werknemer, alsnog aan verweerder toegestuurd. Tijdens dit telefoongesprek is niet gezegd dat geen WIA-aanvraag was ingediend, anders zou hij deze meteen aan verweerder hebben toegestuurd.
2.2 Verweerder handhaaft het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WIA-aanvraag heeft ingediend op 22 november 2010. Volgens verweerder heeft eiser eerst op 18 januari 2011 en daarmee 57 dagen te laat een WIA-aanvraag ingediend. Daarom is de loondoorbetalingsverplichting terecht met 57 dagen verlengd tot 19 april 2011.
Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 64, eerste lid, van de WIA stelt het UWV op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
Op grond van het tweede lid stelt het UWV de verzekerde van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag schriftelijk in kennis uiterlijk 20 maanden na aanvang van de wachttijd. Het UWV verstrekt aan de werkgever een afschrift van de kennisgeving.
Op grond van het dertiende lid doet de verzekerde zijn aanvraag uiterlijk dertien weken voor afloop van de wachttijd.
Op grond van het zesde lid wordt een aanvraag geacht tijdig te zijn ingediend indien het UWV de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid of vierde lid de aanvraag wordt ingediend binnen vier weken nadat deze kennisgeving is ontvangen.
3.2 Op grond van artikel 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was. Op grond van het elfde lid, aanhef en onder a, wordt het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, verlengd met de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de WIA later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat de brief van 21 januari 2011, waarbij verweerder de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever met 57 dagen heeft verlengd, op rechtsgevolg is gericht en daarom moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2010 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BM1194). Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser belanghebbende is bij dit besluit. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 43, aanhef en onder b, van de WIA geen recht heeft op een WIA-uitkering, zolang het tijdvak waarin recht bestaat op loon op grond van artikel 629, elfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek nog niet is geëindigd.
3.4 De rechtbank stelt vast dat het aanvraagformulier, waarvan eiser beweert dat het op 22 november 2010 aan verweerder is toegestuurd, zich niet in het dossier bevindt. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat verweerder voor 18 januari 2011 een WIA-aanvraag heeft ontvangen, behalve een aanvraag verkorte wachttijd die in het kader van dit beroep niet van belang is. Eisers betoog dat hij de brief van 13 december 2010 niet heeft ontvangen en dat tijdens het telefoongesprek van 30 december 2010 niet is gezegd dat geen WIA-aanvraag was ingediend, doen er niet aan af dat de aanvraag te laat is ingediend. Ook ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de termijn van de verlenging had moeten beperken. In de brief van 25 oktober 2010 heeft verweerder eiser uitdrukkelijk meegedeeld dat de WIA-aanvraag vóór 21 november 2010 moest worden ingediend. Vervolgens was het eisers verantwoordelijkheid ervoor zorg te dragen dat tijdig een volledige aanvraag werd ingediend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat (de echtgenote van) eiser verweerder vóór 12 januari 2011 uitdrukkelijk heeft gevraagd of verweerder al een WIA-aanvraag had ontvangen.
3.5 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het tijdvak van 104 weken terecht met 57 dagen heeft verlengd vanwege het te laat indienen van de WIA-aanvraag. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2012.
w.g. C.H. de Groot
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.