ECLI:NL:RBLEE:2012:BW0350

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1264 T
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake weigering handhavend optreden tegen bestemmingsplan in Kootstertille

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 19 januari 2012 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.J. Spoelstra, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel in strijd met het bestemmingsplan. Eiseres stelt dat het wonen op het perceel niet ondergeschikt is aan de bedrijvigheid, terwijl verweerder van mening is dat er voldoende bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de feitelijke situatie op het perceel en heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank heeft een termijn van tien weken gesteld voor dit herstel, waarbij verweerder nader onderzoek moet doen naar de bedrijvigheid op het perceel. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1264 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2012 als bedoeld in de artikelen 8:51a en 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra, werkzaam bij Pietersma & Spoelstra ruimtelijke ordening en milieuadviseurs B.V. te Drogeham,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen,
verweerder,
gemachtigde: B.J.H. Zuur, werkzaam bij de gemeente Achtkarspelen.
Procesverloop
Bij brief van 27 april 2011 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende een weigering om handhavend op te treden (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft [Y] (hierna: [Y]) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. [Y] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 8 december 2011. Namens eiseres is haar directeur [directeur] verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen. [Y] is in persoon verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Eiseres drijft een onderneming op het perceel [het perceel] te [vestigingsplaats]. Dit perceel is gelegen aan een doodlopende zijarm van het Prinses Margrietkanaal. [Y] woont op het aan de overzijde van deze zijarm gelegen perceel [perceel Z] te [vestigingsplaats] (hierna: het perceel). Op het adres [perceel Z] zijn in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) meerdere bedrijven ingeschreven. Op het perceel staat een woning met daaraan vast twee bedrijfshallen. Het perceel is grotendeels verhard met stelconplaten. Verder zijn op het perceel gebruikte straatstenen opgeslagen en bevinden zich op het perceel een heftruck en een laadschop. Op het naastgelegen perceel [perceel Q] staan drie bedrijfsloodsen en zijn eveneens materialen opgeslagen.
1.2 Bij brief van 23 november 2010 heeft eiseres verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel. Bij besluit van 6 december 2010 heeft verweerder dit verzoek afgewezen op de grond dat geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
1.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 6 december 2010 ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden. Volgens eiseres wordt het perceel gebruikt in strijd met het bestemmingsplan, omdat het wonen op het perceel niet ondergeschikt is aan en niet ten dienste staat van de ter plaatse uitgeoefende bedrijvigheid. Volgens eiseres vinden op het perceel niet daadwerkelijk bedrijfsmatige activiteiten plaats die kunnen leiden tot het oordeel dat het perceel in hoofdfunctie een bedrijfsfunctie heeft. Eiseres stelt dat zij nooit heeft waargenomen dat op het perceel productie of reparatie van goederen plaatsvindt, noch dat daar personeel aanwezig is of auto's geparkeerd staan. Eiseres stelt dat op het perceel uitsluitend een fraaie woning met een prachtige tuin aanwezig is. Volgens eiseres volgt hieruit dat wonen de hoofdfunctie van het perceel is en dat eventuele bedrijfsmatige activiteiten daaraan ondergeschikt zijn.
2.2 Verweerder handhaaft het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat op basis van zijn onderzoek voldoende vaststaat dat op het perceel bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden en dat dus geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kootstertille, herzien plan in onderdelen" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "bebouwing ten dienste van industriële doeleinden".
Op grond van artikel 6, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften mogen op de gronden bestemd voor bebouwing ten dienste van industriële doeleinden uitsluitend worden gebouwen worden opgericht ten dienste van industrie, nijverheid of handel. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder b, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde sub a voor de bouw van twee bijbehorende al dan niet vrijstaande woningen, voorzover noodzakelijk voor toezicht en beheer.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in die artikelen omschreven bestemmingen.
3.2 Verweerder heeft zijn standpunt dat voldoende vaststaat dat op het perceel bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden gebaseerd op de vaststelling dat op het perceel een aantal bedrijven is ingeschreven, dat het perceel grotendeels is verhard met stelconplaten, dat op het perceel bedrijfsruimten, een laadschop en een heftruck aanwezig zijn en dat op het perceel feitelijke opslag plaatsvindt ten behoeve van de steenhandel. Gelet op deze vaststelling is voor wat betreft de ruimtelijke uitstraling van het perceel volgens verweerder onmiskenbaar sprake van een bedrijf. Verder heeft verweerder zijn standpunt gebaseerd op de omstandigheid dat op 5 november 2009 in het kader van de milieuwetgeving een melding is geaccepteerd voor de steenhandel op het perceel. Verweerder is van mening dat de omstandigheid dat het bedrijf het op dit moment financieel moeilijk heeft, waardoor op het perceel wellicht minder bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden, geen reden is om handhavend op te treden.
3.3 Op grond van de planvoorschriften en de door verweerder verleende vrijstelling mag op het perceel een woning worden gebouwd en mag daar dus worden gewoond. De bewoning van het perceel dient echter ten dienste te staan aan industrie, nijverheid of handel. Hieruit volgt dat slechts op het perceel mag worden gewoond wanneer op het perceel of in de directe nabijheid daarvan bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze bedrijfsmatige activiteiten op grond van de planvoorschriften ook een aanmerkelijke omvang te hebben. De rechtbank is van oordeel dat in dit kader zowel de activiteiten op het perceel als de activiteiten op het naastgelegen perceel [perceel Q] van belang zijn. Daartoe overweegt de rechtbank dat het perceel [perceel Q] eigendom is van één van de op het perceel ingeschreven bedrijven en deze beide percelen (hierna ook: de percelen) daarom voor de beoordeling van deze zaak als één geheel moeten worden gezien.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat op de percelen ten minste enige bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Uit deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden afgeleid dat op de percelen daadwerkelijk bedrijfsmatige activiteiten met een aanmerkelijke omvang plaatsvinden. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat de door verweerder gestuurde toezichthouder tijdens het controlebezoek van 1 maart 2011 geen feitelijke werkzaamheden heeft waargenomen. Mede gelet op hetgeen [Y] naar voren heeft gebracht over de feitelijke situatie op de percelen, acht de rechtbank echter geenszins uitgesloten dat op basis van nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een aantal onaangekondigde bezoeken, alsnog tot het oordeel kan worden gekomen dat op de percelen daadwerkelijke bedrijfsmatige activiteiten met een aanmerkelijke omvang plaatsvinden. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
3.5 Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met het intrekken van het nu het bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet verweerder nader onderzoek (laten) doen naar de bedrijvigheid op het perceel, bijvoorbeeld door het brengen van een aantal onaangekondigde bezoeken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak.
3.6 Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en voor de voortgang van de procedure zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
3.7 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na de verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012.
w.g. C.H. de Groot
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.