Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
3.2 Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Awir heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
3.3 Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Awir, zoals dit artikel luidde tot 1 juli 2009, kan de Belastingdienst/Toeslagen onder voorwaarden aan de belanghebbende voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Op grond van het tweede lid, zoals dit luidde tot 1 juli 2009, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling. Per 1 juli 2009 is het eerste lid komen te vervallen en is in artikel 31 van de Awir bepaald dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
3.4 Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Awb inwerking getreden. Daarbij is onder meer titel 4.4 over bestuursrechtelijke geldschulden ingevoegd in de Awb. Op grond van artikel 4:94, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen. Op grond van het vierde lid kan het bestuursorgaan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat deze voorschriften kunnen inhouden dat de schuld in verschillende termijnen wordt voldaan en dat het vierde lid dus de mogelijkheid biedt om een betalingsregeling te treffen. Verder volgt uit de wetsgeschiedenis dat uitstel van betaling, alsmede de weigering om desgevraagd uitstel te verlenen beschikkingen zijn waartegen bezwaar en beroep openstaan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 702, nr. 3, p. 42).
3.5 Uit het voorgaande volgt dat een beslissing waarbij uitstel van betaling wordt verleend en/of een betalingsregeling wordt getroffen een beschikking is, waartegen bezwaar en beroep openstaan. Hetzelfde geldt voor een beslissing waarbij uitstel van betaling of een betalingsregeling wordt geweigerd. Dit geldt ongeacht of de geldschuld is vastgesteld vóór of na de inwerkingtreding van artikel 4:94, eerste lid, van de Awb.
3.6 De regels met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling, bedoeld in artikel 31 van de Awir, zijn neergelegd in de Uitvoeringsregeling Awir.
3.7 Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir stelt de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden. Op grond van het derde lid eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40 verlangen. Op grond van het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
3.8 Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt onder betalingscapaciteit verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.
Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, verstaan het gezamenlijke bedrag van een aantal in dat lid opgesomde inkomsten, verminderd met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 worden - voor zover in deze zaak van belang - als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, in aanmerking genomen betalingen op belastingschulden, het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende netto-woonlasten, de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, betaalde uitkeringen voor levensonderhoud, aflossingen op leningen voor zover die zijn aangewend voor de betaling van belastingschulden en de met het houden van kostgangers verbonden kosten.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 bedragen de kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, voor belastingschuldigen die worden aangemerkt als een alleenstaande en een alleenstaande ouder: 90 percent van het gezamenlijke bedrag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, doch ten minste 90 percent van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, en ten hoogste 90 percent van die bijstandsnorm nadat deze is verhoogd met het bedrag, genoemd in artikel 25 van die wet.
3.9 Verweerder hanteert beleid, neergelegd in de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad). Volgens artikel 79.7 van de Leidraad is het uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen in de gelegenheid wordt gesteld het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. De eerste termijn moet zijn voldaan op de vervaldag van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is. Volgens artikel 79.8 van de Leidraad kan Belastingdienst/Toeslagen een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. De artikelen 11, 12 en 13 van de Uitvoeringsregeling Invordering 1990 zijn hierbij van overeenkomstige toepassing. Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, zal Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een andere betalingsregeling afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
3.10 Gelet op de hoogte van het bedrag dat eiser moet afbetalen (€ 5.974,00), is het niet mogelijk dit bedrag in 24 maanden af te lossen met de in de Leidraad neergelegde standaardbetalingsregeling van € 20,00 per maand. Ook is het niet mogelijk dit bedrag in 24 maanden af te lossen met de in artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir neergelegde standaardbetalingsregeling van € 40,00 per maand. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 7, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 per maand kon verlangen. Verweerder was op grond van artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling en de artikelen 79.7 en 79.8 van de Leidraad bevoegd eisers betalingscapaciteit te berekenen en op basis daarvan een betalingsregeling vast te stellen.
3.11 De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het vaststellen van eisers betalingscapaciteit terecht geen rekening heeft gehouden met zijn schulden. Deze schulden vallen niet onder de in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 genoemde uitgaven die op de inkomsten in mindering moeten worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers betalingscapaciteit op basis van de door hem verstrekte gegevens vastgesteld in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 13 tot en met 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
3.12 De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van de Leidraad had moeten afwijken. De omstandigheid dat eiser schulden heeft, is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid. Dit is een omstandigheid waarmee bij het vaststellen van het in de Leidraad neergelegde beleid rekening is gehouden.
3.13 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de verstrekte gegevens blijkt dat eisers betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling. Deze standaardregeling houdt in eisers geval in dat hij € 249,00 per maand dient af te lossen. Daarom heeft verweerder eisers verzoek tot het treffen van een betalingsregeling € 50,00 of € 100,00 per maand terecht afgewezen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.