ECLI:NL:RBLEE:2012:BV7953

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/753250-11 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag met een personenauto

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1990, heeft op 19 februari 2011 in Dokkum een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. Tijdens een inhaalactie met zijn Volkswagen Golf heeft hij een andere auto, een Daihatsu, frontaal aangereden, waardoor de bestuurster van de Daihatsu is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig heeft gereden, met een snelheid van tussen de 70 en 84 km/u, terwijl de toegestane snelheid 50 km/u was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De vordering van de benadeelde partij, de dochter van het slachtoffer, inzake shockschade is niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is aangetoond dat de schade heeft geleid tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak, de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/753250-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 maart 2012 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 21 februari 2012.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 19 februari 2011, te Dokkum, (althans) in de gemeente Dongeradeel, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf) rijdende over de weg, de (hoofdrijbaan van de) Rondweg-Noord, komende uit de richting van de Holwerderweg en gaan de in de richting van de Hantumerweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in elk geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig toen niet zodanig heeft geregeld dat verdachte in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en waarover deze vrij was, doch rijdende met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur, in elk geval met een veel te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse, met een gelet op die snelheid veel te korte afstand achter een voor hem, verdachte, over (de hoofdrijbaan van) die weg rijdend ander motorrijtuig (een personenauto van het merk BMW) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of (vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid (kort) na het gepasseerd
zijn van een - op of ter hoogte van de kruising of splitsing van die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord en de Westerissestraat - op of in die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord gelegen verhoogde verkeersgeleider met een of meerdere abrupte (stuur)beweging(en) naar links is gereden of gezwenkt en daarbij (geheel) is uitgekomen of beland op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of (vervolgens) met accelererende snelheid, in elk geval met een (verhoogde) snelheid van tussen de (ongeveer) 70 kilometer per uur en (ongeveer) 84 kilometer per uur) en naderende, althans (ongeveer) ter hoogte van, een, ter hoogte van perceel nummer 62, aldaar, gezien verdachtes rijrichting aan de linkerzijde van die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord, in de (tussen)berm gelegen doorsteek van de (zuidelijke) parallelweg naar die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord, dat andere voor verdachte op die weg rijdend motorrijtuig (van het merk BMW) ter linkerzijde is gaan inhalen en/of is gaan voorbij rijden, en/althans niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, juist toen de bestuurster van een ander motorrijtuig (een personenauto van het merk Daihatsu) via die doorsteek vanaf de zuidelijke parallelweg geheel of gedeeltelijk de hoofdrijbaan van die Rondweg-Noord was opgereden, althans wilde gaan oprijden, en waarbij of waarna verdachte (vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal is aangereden of (op)gebotst tegen dat motorrijtuig, die vanaf de zuidelijke parallelweg de hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord was opgereden of wilde gaan oprijden, waardoor, althans mede waardoor, de bestuurster van dat motorrijtuig (van het merk Daihatsu), [slachtoffer] geheten, werd gedood, althans zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat die [slachtoffer] daaraan is overleden;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
verdachte op of omstreeks 19 februari 2011, te Dokkum, (althans) in de gemeente Dongeradeel, als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig (een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf) heeft gereden over de weg, de (hoofdrijbaan van de) Rondweg-Noord, komende uit de richting van de Holwerderweg en gaan de in de richting van de Hantumerweg, en toen de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig toen niet zodanig heeft geregeld dat verdachte in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en waarover deze vrij was, doch rijdende met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur, in elk geval met een veel te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse, met een gelet op die snelheid veel te korte afstand achter een voor hem, verdachte, over (de hoofdrijbaan van) die weg rijdend ander motorrijtuig (een personenauto van het merk BMW) heeft gereden en/of is blijven rijden en/of (vervolgens) met (nagenoeg) onverminderde snelheid (kort) na het gepasseerd zijn van een - op of ter hoogte van de kruising of splitsing van die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord en de Westerissestraat - op of in die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord gelegen verhoogde verkeersgeleider met een of meerdere abrupte (stuur)beweging(en) naar links is gereden of gezwenkt en daarbij (geheel) is uitgekomen of beland op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en/of (vervolgens) met accelererende snelheid, in elk geval met een (verhoogde) snelheid van tussen de (ongeveer) 70 kilometer per uur en (ongeveer) 84 kilometer per uur) en naderende, althans (ongeveer) ter hoogte van, een, ter hoogte van perceel nummer 62, aldaar, gezien verdachtes rijrichting aan de linkerzijde van die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord, in de (tussen)berm gelegen doorsteek van de (zuidelijke) parallelweg naar die hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord, dat andere voor verdachte op die weg rijdend motorrijtuig (van het merk BMW) ter linkerzijde is gaan inhalen en/of is gaan voorbij rijden, en/althans niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, juist toen de bestuurster van een ander motorrijtuig (een personenauto van het merk Daihatsu) via die doorsteek vanaf de zuidelijke parallelweg geheel of gedeeltelijk de hoofdrijbaan van die Rondweg-Noord was opgereden, althans wilde gaan oprijden, en waarbij of waarna verdachte (vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig (nagenoeg) frontaal is aangereden of (op)gebotst tegen dat motorrijtuig, die vanaf de zuidelijke parallelweg de hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord was opgereden of wilde gaan oprijden, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de duur van het voorarrest;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt het volgen van een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa);
- oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], waarbij de officier van justitie zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
Beoordeling van het bewijs
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1. primair ten laste gelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld door met een te hoge snelheid onnodig in te halen, terwijl dat, gelet op de dreigende verkeerssituatie ter plaatse, niet veilig kon geschieden. Er is daarmee sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde. Het causale verband ontbreekt tussen het mogelijke bumperkleven van verdachte zoals in de tenlastelegging is opgenomen en het ontstaan van het ongeval. Voorts zijn er geen omstandigheden aan te wijzen waaruit kan worden afgeleid dat anderszins sprake zou kunnen zijn geweest van een aanmerkelijke schuld van verdachte. Het feit dat verdachte heeft ingehaald, terwijl dit gelet op de omstandigheden achteraf niet mogelijk bleek te zijn, levert volgens de raadsman geen schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat niet in zijn algemeenheid te zeggen is of één enkele verkeersovertreding voldoende is om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan. Er kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij op 19 februari 2011 heeft gereden als bestuurder van een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, over de hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord te Dokkum. Hij heeft daar een voor hem rijdende auto ingehaald door over de weghelft te rijden die bestemd is voor het tegemoetkomende verkeer. Hij is daarbij in botsing gekomen met een hem tegemoet rijdende personenauto die vanaf de parallelweg de hoofdrijbaan opreed. In de voornoemde personenauto van het merk Daihatsu zat [slachtoffer] als bestuurster. Zij is ten gevolge van de botsing overleden.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij, alvorens de auto voor hem in te halen, heeft gekeken of de weg vrij was en zijn richting heeft aangegeven. De hoofdrijbaan is een rechte weg met aan weerskanten een parallelweg. Op een aantal plaatsen kan de hoofdrijbaan worden bereikt vanaf de parallelweg. Verdachte heeft verklaard dat hij de Daihatsu in het geheel niet heeft waargenomen toen deze vanaf de parallelweg de hoofdrijbaan opreed.
In het proces-verbaal van verkeersongevalsanalyse staat dat de ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen 50 km/u bedraagt. Aan de hand van de aangetroffen sporen van de Volkswagen personenauto van verdachte is een snelheidsberekening gemaakt. De uitkomst van deze berekening is dat de Volkswagen heeft gereden met een snelheid van minimaal 70 km/u en maximaal 84 km/u op het moment van de botsing met de Daihatsu.
Uit het voornoemde proces-verbaal blijkt voorts dat verdachte met zijn voertuig dusdanig kort achter de voor hem rijdende auto reed dat hij in ieder geval beperkt zicht heeft gehad op het weggedeelte dat hij nodig had om de inhaalmanoeuvre uit te voeren. Dat verdachte kort op zijn voorganger zat, wordt tevens bevestigd door diverse getuigen.
Uit de stukken die zich in het dossier bevinden, waaronder voornoemd proces-verbaal van verkeersongevalsanalyse leidt de rechtbank af dat de bestuurster waar verdachte achter reed, ongeveer de toegestane maximale snelheid reed. Op het punt waar verdachte ging inhalen, gold geen inhaalverbod. Indien er geen inhaalverbod geldt, is het uitgangspunt dat inhalen is toegestaan, mits de omstandigheden ter plaatse dat toelaten.
In de onderhavige zaak was sprake van omstandigheden waarin verdachte een verkeerde keuze heeft gemaakt. Allereerst was er geen objectieve aanleiding voor verdachte om in te halen. Zijn voorgangster reed ongeveer 50 km/u, de ter plekke toegestane maximumsnelheid. Vervolgens is verdachte kort achter zijn voorgangster gaan rijden ter voorbereiding op de voorgenomen inhaalmanoeuvre. Hierdoor heeft hij beperkt zicht gehad op het weggedeelte dat hij nodig had om de inhaalmanoeuvre uit te voeren. Vervolgens heeft hij getracht zijn voorgangster in te halen, door een abrupte stuurbeweging naar links te maken. Hij heeft dit gedaan met een aanzienlijk hogere snelheid, waarmee hij zijn mogelijkheden heeft ingeperkt om snel en adequaat te reageren op onverwachte verkeerssituaties. Verdachte heeft zijn inhaalactie aldus ondernomen op een wijze die, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, volstrekt onverantwoord was.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte wel schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht zijn rijgedrag voldoende aan de situatie op de weg aan te passen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ter plaatse bekend was en wist dat er dwarsverbindingen met de parallelwegen aanwezig waren. Met die kennis had verdachte zijn gedrag dienen aan te passen aan de omstandigheden die daartoe op dat moment aanleiding gaven. Dat sprake zou kunnen zijn van eventuele medeschuld van het slachtoffer doet aan voornoemd oordeel niet af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 19 februari 2011, te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, rijdende over de weg, de hoofdrijbaan van de Rondweg-Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte zeer onvoorzichtig is geweest, aangezien verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig toen niet zodanig heeft geregeld dat verdachte in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover verdachte de weg kon overzien en waarover deze vrij was, doch rijdende met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur, met een gelet op die snelheid veel te korte afstand achter een voor hem, verdachte, over de hoofdrijbaan van die weg rijdend ander motorrijtuig, een personenauto van het merk BMW, heeft gereden en vervolgens met nagenoeg onverminderde snelheid kort na het passeren van een - op de kruising van die hoofdrijbaan en de Westerissestraat - gelegen verhoogde verkeersgeleider met een abrupte stuurbeweging naar links is gereden en daarbij geheel is uitgekomen op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en vervolgens met een verhoogde snelheid van tussen de 70 kilometer per uur en 84 kilometer per uur en ter hoogte van perceel nummer 62, gezien verdachtes rijrichting aan de linkerzijde van die hoofdrijbaan, in de tussenberm gelegen doorsteek van de zuidelijke parallelweg naar die hoofdrijbaan, dat andere voor verdachte op die weg rijdend motorrijtuig, van het merk BMW, ter linkerzijde is gaan inhalen, juist toen de bestuurster van een ander motorrijtuig, een personenauto van het merk Daihatsu, via die doorsteek vanaf de zuidelijke parallelweg geheel die hoofdrijbaan was opgereden en waarbij verdachte vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig nagenoeg frontaal is aangereden tegen dat motorrijtuig, dat vanaf de zuidelijke parallelweg die hoofdrijbaan was opgereden, waardoor de bestuurster van dat motorrijtuig, van het merk Daihatsu, [slachtoffer], werd gedood.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft door zijn zeer onvoorzichtige rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij de door hem aangereden automobiliste is overleden. De ernstige gevolgen van deze aanrijding hebben niet alleen de aanwezige omstanders geschokt, maar vooral ook de dochter van het slachtoffer, die haar moeder vlak na de aanrijding zwaargewond op straat heeft zien liggen en getuige was van de vergeefse reanimatiepogingen.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar in dit geval het uitgangspunt zijn.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, ondanks het volgen van een EMG-cursus die hem wegens eerder wangedrag in het verkeer was opgelegd, opnieuw onverantwoord gedrag op de weg heeft vertoond, dit keer met dodelijke afloop. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat zijn onvoorzichtigheid verdachte des te zwaarder valt aan te rekenen, nu hij als passagiers twee kinderen vervoerde die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Extra voorzichtigheid in het verkeer is dan juist geboden. In het reclasseringsrapport over verdachte wordt voorts beschreven dat verdachte het gebeurde vooral erg lijkt te vinden voor zichzelf, zonder dat hij al te zeer onder de indruk schijnt te zijn van de gevolgen voor (de nabestaanden van) het slachtoffer. De verdachte gaf er ter zitting geen blijk van dat dit sinds het uitbrengen van het rapport anders is geworden.
De reclassering adviseert om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, opdat hij gedurende de proeftijd begeleid kan worden. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat begeleiding van deze verdachte ter voorkoming van recidive noodzakelijk is. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een deel van de - op basis van de oriëntatiepunten passende - gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Benadeelde partij
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij is een dochter van het slachtoffer. Zij vordert een bedrag van
€ 10.000,00 ter vergoeding van zogenaamde 'shockschade', omdat zij kort na het ongeval aanwezig was en heeft moeten zien hoe haar moeder werd gereanimeerd. Daarna heeft de benadeelde partij ter plekke gezien hoe de reanimatie werd gestopt omdat dat zinloos werd geacht.
Shockschade heeft betrekking op de immateriële schade die ontstaat door het waarnemen van of het geconfronteerd worden met een ernstig ongeval dat een ander overkomt. Voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, is, gelet op de uitspraken van de Hoge Raad van 22 februari 2002, LJN AD5356, en 10 april 2007, LJN AZ5670, vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank stelt voorop dat zij er zonder twijfel vanuit gaat dat bij de benadeelde partij schade is ontstaan door het zien van haar moeder kort na het ongeval.
De rechtbank constateert echter dat uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding onvoldoende naar voren komt of deze schade, heeft geleid tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals op grond van voornoemde arresten wordt geëist. Op de desbetreffende regel zijn uitzonderingen mogelijk, maar in die gevallen geldt een verzwaarde onderzoeksplicht voor de rechter. In een dergelijk geval zal het zonder twijfel gaan om een juridisch en feitelijk gecompliceerde schadevergoedingskwestie die door de civiele rechter eerst na stukkenwisseling en mogelijk na raadpleging van deskundigen besloten zou worden. Om die reden is de rechtbank dan ook van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de vordering niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook als dit inhoudt het volgen van een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa);
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de duur van 2 jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. P.F.E. Geerlings, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2012.