ECLI:NL:RBLEE:2012:BV6699

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117791 - KG ZA 12-36
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing conservatoir beslag en eigendomsvoorbehoud met betrekking tot kranen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 22 februari 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en APAL B.V. (gedaagde). Eiseres vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door APAL was gelegd op kranen die aan eiseres waren geleverd. APAL had zich beroepen op een eigendomsvoorbehoud, dat volgens haar nog van kracht was omdat de betalingsverplichtingen van de dealer, [A] B.V., niet waren nagekomen. Eiseres stelde dat zij de kranen in eigendom had verkregen en dat het eigendomsvoorbehoud niet meer van toepassing was door natrekking of zaaksvorming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat APAL zich terecht op het eigendomsvoorbehoud beroept. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij de kranen te goeder trouw heeft verkregen, aangezien zij op de hoogte had moeten zijn van de slechte financiële situatie van [A] en het eigendomsvoorbehoud. De rechtbank oordeelde dat het beslag niet onrechtmatig was en dat de belangen van APAL bij handhaving van het beslag zwaarder wegen dan die van eiseres bij opheffing. De vordering van eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsvoorbehoud in de context van handelsrelaties en de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit dergelijke overeenkomsten. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor natrekking en zaaksvorming besproken, maar oordeelde dat eiseres niet kon aantonen dat deze van toepassing waren in dit geval.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 117791 / KG ZA 12-36
Vonnis in kort geding van 22 februari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. I.J. Woltman te Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APAL B.V. h.o.d.n. PALFINGER NEDERLAND,
gevestigd te Zoeterwoude,
gedaagde,
advocaat mr. A.P. Pouw te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en APAL genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de pleitnota van APAL.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. APAL is importeur in Nederland van autolaadkranen van het merk Palfinger en overige Palfinger producten. APAL is met de besloten vennootschap [A] B.V. (hierna te noemen: [A]) te [vestigingsplaats] als dealer een samenwerkingsovereenkomst aangegaan. Artikel 16 van die samenwerkingsovereenkomst luidt:
"De eigendom van alle onder deze overeenkomst vallende en aan de dealer geleverde dan wel nog te leveren producten blijft bij APAL totdat de dealer aan haar betalingsverplichtingen jegens APAL uit hoofde van voornoemde levering en daarmee verband houdende verrichtingen of vergoedingen zal hebben voldaan."
2.2. [A] heeft op 1 september 2011 twee kranen, te weten een Palfinger PK 23001 E en een Palfinger PK 53002 F (hierna te noemen: de kranen danwel de PK 23001 en de PK 53002) verkocht van [eiseres]. [A] heeft (ten behoeve van de plaatsing van deze kranen) aan [eiseres] in eigendom toebehorende vrachtwagens aangepast (onder andere aanpassen/verplaatsen van de uitlaat, luchttanks, aanleggen van elektrakabels in verband met radiografische afstandbesturing, poton hulpchassis ontworpen en geconstrueerd om het optredende dynamische kraanmoment te kunnen weerstaan, inclusief zij- en onderversterkingsplaten).
2.3. APAL heeft op 8 december 2011 de PK 23001 en op 9 december 2011 de PK 53002 aan [A] geleverd. [A] heeft de facturen van 8 en 9 december 2011 voor de kranen met onderdelen - van respectievelijk € 55.930,- en € 121.444,62 - niet aan APAL voldaan. [A] is sinds 7 respectievelijk 8 januari 2012 daarmee in verzuim.
2.4. [A] heeft de kranen vervolgens gemonteerd op de door haar aangepaste vrachtwagens van [eiseres]. De door [eiseres] aan [A] verschuldigde bedragen voor de aanpassing van de vrachtwagens en de levering en de montage van de kranen - van respectievelijk € 94.750,- exclusief btw en € 172.650,- exclusief btw - zijn op 13 december 2011 verrekend met facturen van [eiseres] aan [A] en het aan haar gelieerde bedrijf Finish- en Coatingbedrijf Harlingen.
2.5. Naar aanleiding van twijfels van APAL over de betalingsmogelijkheden van [A] hebben de heren [B] en [C], beiden directeur van APAL, op 15 december een bezoek gebracht aan het bedrijf van [A]. Op 21 december 2011 heeft APAL wederom een bezoek gebracht aan het bedrijf van [A].
2.6. Vervolgens heeft op 23 december 2011, op initiatief van APAL een bespreking plaatsgevonden tussen APAL (in de persoon van de heer [B]) en [eiseres]. Daarbij was tevens aanwezig de heer [D]. Daarbij heeft APAL aan [eiseres] meegedeeld dat er (ten gunste van haar) een eigendomsvoorbehoud op de kranen rust.
2.7. Bij e-mailbericht van 31 december 2011 heeft [eiseres] aan de heer [B], directeur van APAL, onder meer bericht:
"Hierbij mijn reactie op uw mail inzake uw vermeende eigendomsvoorbehoud.
Woensdag 21-12-2011 zijn de bewuste kranen op onze auto's afgeleverd, en zij wij tevens onze
Betalingsverplichting jegens de firma [A] nagekomen."
2.8. Op 10 januari 2012 is het faillissement van [A] en Finish- en Coatingbedrijf Harlingen uitgesproken.
2.9. De heer [E], directeur van [A], heeft op 27 januari 2012 schriftelijk verklaard:
"Op d.d. 14 december 2011 is de eerste opdracht (… 53002 …) opgeleverd/afgeleverd aan [eiseres] Op dat moment waren de betalingsverplichtingen die verschuldigd waren over dit gehele projekt voldaan (d.d. 05 december 2011). Op d.d. 15 december 2011 is de kraan 23001 afgeleverd aan [eiseres] b.v. deze is geconserveerd/gespoten bij een derde partij (opdracht [eiseres] b.v.) en is op d.d. 19 december 2011 opgebouwd en aangesloten. Op d.d. 20 december 2011 is deze combinatie afgeleverd aan [eiseres] en zij wij overeengekomen dat eventuele mankementen en/of gebreken als deze zouden voortdoen binnen een termijn van 4 weken na aflevering zouden worden verholpen."
2.10. APAL heeft bij verzoekschrift d.d. 3 februari 2012 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden verzocht conservatoir beslag tot afgifte te mogen leggen alsmede conservatoir beslag onder een derde ter zake de kranen.
De rechtbank heeft hiervoor toestemming verleend en APAL heeft beslag doen leggen op de kranen.
2.11. De heer [D] heeft op 7 februari 2012 aan de heer [B], directeur van APAL, onder meer bericht:
"Toen ik woensdag 21 december 2011 een bezoek bracht aan [A], waar jij ook aanwezig was met jou collega [F], heb ik geconstateerd dat de PK 23001, ongeveer een kwartier nadat jullie waren vertrokken, binnengereden werd op een kleine vrachtwagen midden op de laadbak met sjorbanden vastgebonden. Een medewerker uit de werkplaats wist te vertellen dat deze kraan voor jullie bezoek was weggereden en dat de trekken met de PK 53002 door [A] naar de spuiter was gebracht.
Donderdagavond 22 december zijn wij in contact gekomen met [G] die wel met ons wilde praten, maar de dag daarop op vakantie ging. Indien wij belang stelden in een gesprek dan had hij alleen nog gelegenheid vrijdagmorgen 23 december om 07.30 uur bij hem op kantoor. Tijdens het bezoek de volgende morgen heeft [G] ons heel veel informatie gegeven betrekkende de status van de bedrijven van [E] (zowel Harlingen als Franeker). Hierbij hebben wij gezamenlijk notities gemaakt. [G] heef tijdens dat gesprek op 23 december verteld dat beide kranen nog in opbouw waren bij [A]. Aan het einde van het gesprek heb jij hem duidelijk te kennen gegeven dat op beide kranen een eigendomsvoorbehoud rust.
(…)
Als laatste wil ik nog vermelden dat ik woensdag 1 februari ben gebeld door [H], verkoper van [O], te Leeuwarden, met de vraag of ik wist van een jong voertuig uitgerust met een nieuwe Palfinger kraan en laadbak die [G] aan [I], te Leeuwarden, had aangeboden. Opmerkelijk, want [G] had tijdens ons gesprek op 23 december verteld dat hij de voertuigen met kraan had aangeschaft voor eigen gebruik."
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert, na vermindering/wijzing van eis ter zitting, APAL te verplichten om de door haar gelegde conservatoire beslagen binnen 2 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis op te heffen op straffe van een dwangsom van € 10.000,- met een maximum van € 500.000, - dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom met een in goede justitie te bepalen maximum als APAL in gebreke blijft de door APAL gelegde beslagen ten laste van [eiseres] op te heffen, met veroordeling van APAL in de kosten van het opheffen van het beslag en de kosten van het geding.
3.2. APAL voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen en weren wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het standpunt van [eiseres]
4.1. [eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat de kranen aan haar in eigendom toebehoren en dat APAL ten onrechte het eigendomsvoorbehoud heeft ingeroepen. [eiseres] stelt daartoe dat de kranen - blijkens de overgelegde koopovereenkomsten - zijn gekocht op 1 september 2011, waarna betaling heeft plaatsgevonden door middel van verrekening. De PK 53002 is op 14 december 2011 door [A] aan [eiseres] geleverd en de PK 23001 op 20 december 2011. Hiermee heeft [eiseres] de eigendom verkregen. Tot 23 december 2011 was [eiseres], zo stelt zij, namelijk niet van het eigendomsvoorbehoud op de hoogte en behoefde daar ook geen rekening mee te houden. [eiseres] heeft rechtsgeldig en te goeder trouw de kranen geleverd gekregen van [A].
Ter onderbouwing van de stelling dat de kranen op respectievelijk 14 en 20 december 2011 zijn geleverd heeft [A] verwezen naar de verklaring d.d. 27 januari 2012 van [E] van [A] (vide r.o. 2.9.) alsmede naar een ongedateerde verklaring ondertekend door de heren [J], bedrijsleider [eiseres], [K], bedrijfsleider [A], [L], technische medewerker van [eiseres] b.v., [M], ingehuurd als intermediair t.b.v. technische inspectie/afname en [N], zelfstandig werkend chauffeur [N] handel en transport. Deze personen hebben schriftelijk verklaard dat zij persoonlijk aanwezig waren bij het opleveren/afleveren van de vrachtwagens met kranen van [A] aan [eiseres] op respectievelijk 14 december 2011 (de PK 53002) en 20 december 2011 (de PK 23001).
[eiseres] betwist dat aan de door APAL overgelegde verklaring van [D] enige waarde kan worden gehecht, nu [D] - zo stelt [eiseres] - een ex-werknemer van [A] is, die is ontslagen en kennelijk nog een bepaalde wrok tegen [A] koestert.
4.2. Subsidiair heeft [eiseres] aangevoerd dat door natrekking danwel zaaksvorming het eigendomsvoorbehoud teniet is gegaan. De kranen zijn op de vrachtwagens vast gelast en kunnen niet worden gedemonteerd zonder dat er schade wordt toegebracht aan de vrachtwagens en de kranen. De vrachtwagens zijn zowel constructief als elektrisch volledig aangepast aan en afgestemd op de kranen. Na demontage van de kraen verliezen de vrachtwagens hun feitelijke functie als kraanwagen. Ze kunnen voor niets anders ingezet worden.
4.3. [eiseres] stelt een spoedeisend belang te hebben bij haar vordering, nu demontering van de kranen onherroepelijk schade met zich mee zal brengen, aangezien de kranen op de vrachtwagens vastgelast zijn. Daarnaast ligt, zo stelt [eiseres], haar bedrijfsvoering stil indien geen gebruik kan worden gemaakt van de betreffende kraanwagens. [eiseres] zal dan - net als voorheen - voor elke klus transport via een derde moeten regelen, met alle kosten van dien.
5. Het standpunt van APAL
5.1. APAL voert verweer en beroept zich op het door haar gemaakte eigendomsvoorbehoud met betrekking tot de kranen. [eiseres] was, zo stelt APAL, niet te goeder trouw.
APAL voert daartoe aan dat haar directeuren, de heren [B] en [C], de PK 53002 op 15 december 2011 nog hebben aangetroffen bij [A], zodat de verklaring van [E] dat deze kraan op 14 december 2011 reeds was afgeleverd, niet juist kan zijn. De PK 23001 was toen, zo werd volgens APAL van de zijde van [A] verklaard, "veilig gesteld". Voorts heeft APAL aangevoerd dat bij een bezoek op 21 december 2011 aan [A] de vrachtwagen bestemd voor de PK 23001 op het terrein van [A] stond, maar dat de kranen niet aanwezig waren. Volgens APAL heeft een daar aanwezige persoon, de heer [D] (hierna te noemen [D]) - die volgens APAL als zzp'er werkzaamheden voor [A] verrichtte - aan APAL aangegeven dat de PK 23001 vanwege het door APAL aangekondigde bezoek was verplaatst en pas na vertrek (direct) werd teruggehaald. APAL heeft ter onderbouwing van deze stelling verwezen naar de e-mail d.d. 7 februari 2012 van [D] aan de heer [B] (vide r.o. 2.11). De verklaring van [E] dat de PK 23001 op 20 december 2011 reeds was afgeleverd kan, zo stelt APAL, daarom evenmin juist zijn. Voorts wijst APAL er op dat de verklaringen van [eiseres] tegenstrijdig zijn, nu zij in haar e-mailbericht van 31 december 2011 (vide r.o. 2.7.) heeft aangegeven dat de kranen op 21 december 2011 waren afgeleverd in plaats van, zoals thans wordt gesteld, op 14 en 20 december 2011. Tot slot voert APAL aan dat [eiseres] tijdens de bespreking op 23 december 2011 heeft meegedeeld dat [A] nog druk bezig was met het monteren van de kranen. De kranen zijn derhalve, zo stelt APAL, pas ná 23 december 2011 aan [eiseres] geleverd zodat [eiseres] geen beroep toekomt op de goede trouw.
Daarnaast is [eiseres], los van het voorgaande, niet te goeder trouw is, nu hantering van eigendomsvoorbehouden in de branche van partijen vaste praktijk is. Bovendien was [eiseres] - gezien de werkzaamheden die over en weer werden verricht - goed op de hoogte van de bedrijfsvoering van [A], zodat zij geacht wordt ook op de hoogte te zijn geweest van de slechte financiële situatie van [A].
5.2. APAL betwist voorts dat er sprake is van natrekking en/of zaaksvorming. APAL wijst in dat kader naar de overgelegde demontageaanwijzingen, waarin de handelingen zijn weergegeven die in de praktijk nodig zijn voor het demonteren van beide kranen van een voertuig. De kranen zijn eenvoudig en zonder schade te verwijderen. Er hoeven slechts enkele goed toegankelijke moeren te worden losgedraaid en het elektrische en het hydraulische systeem moeten worden losgekoppeld. Hierbij ontstaat geen schade aan het voertuig en/of de kraan. APAL betwist dat de vrachtwagens zonder kraan incompleet zijn.
5.3. APAL stelt dat zij er belang bij heeft dat het conservatoire beslag wordt gehandhaafd. APAL houdt er ernstig rekening mee dat bij opheffing van het beslag de kranen alsnog zullen verdwijnen - blijkens de verklaring van [D] heeft [eiseres] al een kraan te koop aangeboden - en dat [eiseres] uiteindelijk geen verhaal zal bieden indien het aan mocht komen op een procedure.
6. De beoordeling
6.1. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
6.2. Ingevolge artikel 3: 84 BW wordt voor overdracht van een goed vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
In het onderhavige geval staat als onbetwist vast dat artikel 16 van de samenwerkingsovereenkomst tussen APAL en [A] de strekking heeft dat APAL zich de eigendom van de kranen die aan [A] werden geleverd voorbehield totdat [A] aan haar betalingsverplichting met betrekking tot de kranen zou hebben voldaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 3: 92 BW wordt APAL daarmee vermoed zich te hebben verbonden tot overdracht van de kranen aan [A] onder opschortende voorwaarde van voldoening van de betaling door [A]. De levering van een roerende zaak ter uitvoering van een verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde, geschiedt door aan de verkrijger de macht over de zaak te verschaffen (artikel 3: 91 BW). [A] heeft ten gevolge van de levering van de kraan door APAL aan [A] een voorwaardelijk eigendomsrecht verkregen. Tot de vervulling van de voorwaarde - zijnde het voldoen aan haar betalingsverplichting - was [A] houder voor APAL. Nu [A] nimmer aan haar betalingsverplichting heeft voldaan, is zij geen eigenaar geworden. Uit het vorengaande volgt dat [A] ten tijde van de levering van de kranen aan [eiseres] niet bevoegd was over de kranen te beschikken, zodat zij de kranen niet rechtsgeldig aan [eiseres] kon overdragen. APAL is ten gevolge van het door haar gevestigde eigendomsvoorbehoud - dat er uit zijn aard in belangrijke mate toe strekt om de rechtspositie van de eigenaar ten opzichte van derden te beïnvloeden - in beginsel dan ook eigenaar gebleven van de kranen. Het is in het kader van dit kort geding aan [eiseres] om summierlijk aannemelijk te maken dat APAL zich niet op haar eigendomsrecht kan beroepen.
6.3. [eiseres] beroept zich daartoe primair op de uitzondering van artikel 3: 86 BW. Op grond van artikel 3:86 BW is ondanks de onbevoegdheid van de vervreemder een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91 of 93 van een roerende zaak geldig indien de verkrijger te goeder trouw is. Dit betekent dat het op de weg van [eiseres] ligt om in het kader van dit kort geding, strekkende tot opheffing van het beslag, aannemelijk te maken dat hij op het moment van de machtsverschaffing aan haar te goeder trouw was in de zin van artikel 3: 11 BW. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is [eiseres] daarin niet geslaagd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kranen aan haar zijn geleverd voordat aan haar op 23 december 2011 de mededeling werd gedaan dat er een eigendomsvoorbehoud op de kranen ten gunste van APAL rustte. Gelet op de stelling van [eiseres] dat de kranen op de vrachtwagens één geheel vormden, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat aflevering pas kon geschieden nádat de kranen op de vrachtwagens gemonteerd waren. Met betrekking tot de vraag wanneer deze aflevering heeft plaatsgevonden, staat de verklaring van [E] (vide r.o. 2.9) waar [eiseres] zich op beroept haaks op de verklaring van [D] (vide r.o. 2.11) waar APAL zich op beroept. Ook de gestelde waarnemingen van de directeuren van APAL op 15 december en 21 december 2011 alsmede hetgeen APAL heeft aangevoerd over de inhoud van het gesprek van 23 december 2011 met [eiseres] over het monteren van de kranten, weerspreken hetgeen [eiseres] over de leveringsdata heeft gesteld. Daarnaast komt de inhoud van de e-mail d.d. 31 december 2011 van [eiseres] aan APAL met betrekking tot de leveringsdatum niet overeen met het thans door [eiseres] ingenomen standpunt met betrekking tot de data van aflevering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan zonder nadere bewijslevering - waarvoor in dit kort geding geen plaats is - niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de kranen - zoals door [eiseres] betoogd - reeds voor 23 december 2011 aan haar zijn geleverd, zodat niet dan wel onvoldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] ten tijde van de levering te goeder trouw was.
Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat - voor zover [eiseres] het eigendomsvoorbehoud niet kende (in subjectieve zin) - van haar gevergd kon worden daartoe enig onderzoek te doen, hetgeen zij niet heeft gedaan (objectieve goede trouw). [eiseres] deed immers regelmatig zaken met [A] en het aan [A] gelieerde bedrijf Finish- en Coatingbedrijf Harlingen en het was [eiseres] in ieder geval bekend, zo is ter zitting gebleken, dat Finish- en Coatingbedrijf Harlingen in financiële moeilijkheden verkeerde. [eiseres] behoorde er naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook rekening mee te houden dat ook [A] mogelijk in financiële problemen verkeerde alsmede dat er op kranen een eigendomsvoorbehoud van de importeur zou kunnen rusten. [eiseres] hanteerde immers zelf ook wel, zo heeft zij ter zitting aangegeven, een eigendomsvoorbehoud met betrekking tot zaken die zich bij [A] danwel Finish- en Coatingbedrijf Harlingen bevonden.
De conclusie luidt dat [eiseres] zich niet met succes een beroep kan doen op bescherming van artikel 3: 86 BW.
6.4. Subsidiair beroept [eiseres] zich op:
(i) natrekking (artikel 5: 14 BW), waardoor zij eigenaar is geworden van de kranen, danwel
(ii) zaaksvorming (artikel 5: 16 BW), waardoor het eigendomsvoorbehoud verloren is gegaan, in dier voege dat de producent van de nieuwe zaak eigenaar van de nieuwe zaak is geworden (HR 5 december 1986, NJ 1987, 745).
Van natrekking is sprake indien een roerende zaak bestanddeel wordt van een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken. Een bestanddeel van een zaak is al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt (artikel 3: 4 lid 1 BW), danwel een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis kan worden toegebracht aan een der zaken (artikel 3: 4 lid 2 BW). Dat de kranen zodanig met de vrachtwagen zijn verbonden dat deze een bestanddeel van de vrachtwagen vormen in voormelde zin, heeft [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. APAL daarentegen heeft door overlegging van een "Demontage aanwijzing" voor beide kranen voldoende aannemelijk gemaakt dat de kranen betrekkelijk eenvoudig en zonder het veroorzaken van schade van betekenis zijn te demonteren. APAL heeft dit ook nader toegelicht. Dat de kranen - in tegenstelling tot deze aanwijzingen - zouden zijn vast gelast in plaats van vast gedraaid met moeren, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daar waar [eiseres] zich er op beroept dat zij veel werkzaamheden door [A] uit heeft laten voeren om de constructie van de vrachtwagens geschikt te maken voor de montage van de kranen, kan haar dit niet baten, nu deze werkzaamheden niet gericht waren op de montage van de kranen zelf. Dit brengt met zich mee dat de vraag of de kranen zonder beschadiging van betekenis gedemonteerd kunnen worden los dient te worden gezien van deze aanpassingen. Ook is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken dat naar verkeersopvatting de kraan een bestanddeel vormt van de vrachtwagen.
Bij zaaksvorming wordt uit een of meer roerende zaken een nieuwe zaak gevormd. Dat daarvan sprake zou zijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter - gelet op het bovenstaande - evenmin aannemelijk geworden.
De voorzieningenrechter komt dan ook voorshands tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de eigendom van de kranen door natrekking of zaaksvorming is overgegaan op [eiseres] en daarmee het eigendomsvoorbehoud van APAL verloren is gegaan.
6.5. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat het belang van APAL bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [eiseres] bij opheffing van het beslag. APAL heeft er belang bij dat zij in de bodemprocedure de kranen terug kan vorderen als komt vast te staan dat zij zich (terecht) op haar eigendomsvoorbehoud kan beroepen. [eiseres] daarentegen is voor zijn bedrijfsvoering, anders dan zij stelt, niet afhankelijk van de kranen. Zoals zij ter zitting heeft aangegeven huurde zij voorheen kranen bij derden. Niet is gebleken dat zij niet op dezelfde wijze - in afwachting van de bodemprocedure - haar bedrijfsvoering voort kan zetten. Dat dit extra kosten met zich brengt doet daaraan niet af.
6.6. Nu [eiseres] niet aannemelijk heeft weten te maken dat het vorderingsrecht van APAL - revindicatie - ondeugdelijk of onnodig is en [eiseres] evenmin summierlijk heeft aangetoond dat het door APAL gelegde beslag onrechtmatig is, dient de vordering tot de opheffing van het beslag te worden afgewezen.
6.7. [eiseres] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van APAL worden begroot op:
- dagvaarding € 0,00
- griffierecht 575,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
7.1. wijst de vordering af,
7.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van APAL tot op heden begroot op € 1.391,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.?