ECLI:NL:RBLEE:2012:BV3443

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
366276 \ CV EXPL 11-6733
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring voor recht inzake bijvoeren van vee in pachtgebied

In deze zaak vorderde de Provinciale Vereniging voor Natuurbescherming It Fryske Gea een verklaring voor recht dat het de pachter, [D], niet is toegestaan om in het weideseizoen vee in het gepachte buitendijkse gebied bij te voeren. De pachtkamer van de Rechtbank Leeuwarden heeft op 10 februari 2012 uitspraak gedaan in deze kwestie. It Fryske Gea beheert buitendijkse graslanden in Fryslân en heeft een natuurpachtcontract met [D] voor een perceel van 305.26.82 hectare. De vordering van It Fryske Gea is gebaseerd op de stelling dat het bijvoeren van vee in strijd is met de pachtovereenkomst en de natuurbelangen. [D] betwistte deze vordering en stelde dat hij zich aan de voorwaarden van de pachtovereenkomst hield.

De pachtkamer heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de toepasselijkheid van de verschillende pachtovereenkomsten en de bijbehorende algemene bepalingen. De pachtkamer oordeelde dat de door It Fryske Gea overgelegde pachtovereenkomst en de bijbehorende bepalingen als overeengekomen moeten worden beschouwd. De pachtkamer concludeerde dat het bijvoeren van vee niet expliciet verboden was in de pachtovereenkomst, en dat de vordering van It Fryske Gea niet kon worden toegewezen. De pachtkamer benadrukte dat de belangen van natuur- en landschapsbeheer voorop staan, maar dat een wijziging van de bestaande pachtovereenkomst niet kon plaatsvinden zonder de juiste procedure te volgen.

Uiteindelijk heeft de pachtkamer de vordering van It Fryske Gea afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van [D]. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke afspraken in pachtovereenkomsten, vooral wanneer natuurbelangen in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Pachtkamer
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 366276 \ CV EXPL 11-6733
vonnis van de kantonrechter d.d. 10 februari 2012
inzake
De rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
PROVINCIALE VERENIGING VOOR NATUURBESCHERMING IT FRYSKE GEA,
gevestigd te Beetsterzwaag,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.H. Geense,
tegen
de maatschap
1. [A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
3. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
gemachtigde: mr. A. Kroondijk.
Partijen zullen hierna It Fryske Gea en (enkelvoudig) [D] worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 28 oktober 2011
- de comparitie van partijen van 12 januari 2012.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De feiten
2.1. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
It Fryske Gea is de provinciale vereniging voor natuurbescherming in de provincie Fryslân. Zij heeft onder meer in beheer de buitendijkse graslanden in het zogenoemde Noarderleech, aan de noord(Wadden)kust van Fryslân. [D] pacht in dit gebied van It Fryske Gea buitendijkse gronden, alsmede binnendijkse gronden en een boerderij met stallen, erf en ondergrond, totaal 305.26.82 hectare. De buitendijkse graslanden betreffen een reservaatsgebied als bedoeld in thans artikel 7:388 BW en de pachtovereenkomst tussen partijen betreft een zogenoemd natuurpachtcontract.
Het standpunt van It Fryske Gea
3.1. It Fryske Gea vordert een verklaring voor recht dat het [D] als pachter niet is
toegestaan om in het weideseizoen vee in het gepachte buitendijkse gebied bij te voeren. Zij voert daartoe het navolgende aan.
3.2. In de periode van 1 april tot 1 juli mag er slechts in door It Fryske Gea aangewezen gedeelten in lage dichtheden van anderhalf Grootvee-eenheden (verder te noemen: GVE) per hectare worden geweid, in het pachtcontract aangeduid als "voorweiden". Het doel hiervan is om de aanwezige broedvogels en kuikens een optimale biotoop te verschaffen. Dit voorweiden is allen mogelijk indien de gewasgroei dit toelaat. Het maximum aantal van anderhalf GVE geeft de bovenwaarde van de veebezetting aan en de gewasgroei bepaalt de ondergrens.
3.3. In de winter van 2011 had er nauwelijks grasgroei plaatsgevonden en It Fryske Gea heeft [D] ontraden om te gaan voorweiden. [D] heeft per 1 april echter in de aangewezen gebieden de maximaal toegestane hoeveelheid paarden ter beweiding gebracht. Omdat er nauwelijks voer aanwezig was waren de paarden aangewezen op door [D] van elders aangevoerde kuilpakken. Deze handelwijze van [D] is in strijd met (de geest van) de overeenkomst en [D] gedraagt zich in strijd met zijn verplichting om zich als goed pachter te gedragen.
3.4. Het regelmatig aanvoeren van kuilvoer is in strijd met artikel 13a sub 2 van de algemene bepalingen van de pachtovereenkomst, in welke bepaling het uitvoeren van werkzaamheden met werktuigen zonder voorafgaande toestemming verbiedt. Verder waren, doordat er onvoldoende voer was, de paarden erg onrustig. Zij verplaatsten zich meer dan gebruikelijk door het land waardoor er veel nesten werden vertrapt. Voorts waren de paarden zichtbaar ondervoed en dat wordt It Fryske Gea door het publiek aangerekend. It Fryske Gea wordt daar regelmatig op aangesproken en een dergelijke negatieve beeldvorming is schadelijk voor de organisatie.
3.5. Het probleem speelt al langer en andere pachters beginnen nu ook met bijvoeren. It Fryske Gea vindt dit een ongewenste ontwikkeling en wil dat tegengaan. [D] gebruikt het land nu in feite als stalling en dat is in strijd met de natuurbelangen.
Het standpunt van [D]
4.1. [D] betwist de vordering. Allereerst betwist hij de toepasselijkheid en juistheid van de door It Fryske Gea overgelegde algemene bepalingen van de pachtovereenkomst. Er is veel discussie geweest omtrent de voorwaarden die It Fryske Gea wenste te hanteren en It Fryske Gea heeft nu een andere versie van de algemene bepalingen overgelegd, dan waarover is gesproken. Het is niet duidelijk welke bepalingen naar de grondkamer zijn gestuurd.
4.2. [D] stelt dat hij niet in strijd met de pachtovereenkomst heeft gehandeld. Hij heeft vanaf 1 april geweid op de daartoe door It Fryske Gea aangewezenen delen en de maximale hoeveelheid dieren nooit overschreden. Op grond van de pachtovereenkomst is het bijvoeren niet verboden.
4.3. Het is niet juist dat er na de winter van 2011 geen enkele grasgroei was geweest. Nadat de grasgroei door het schrale, droge voorjaar tot stand was gekomen is [D] begonnen met bijvoeren. Bijvoeren is echter een uitzondering. Buiten lopen is goed voor de dieren. De paarden waren ook niet overmatig onrustig maar hadden slechts de gebruikelijk voorjaarskriebels. Tot vorig jaar werd er in overleg met beheerder [E] van It Fryske Gea bekeken hoe er kon worden geweid in verband met het aantal aanwezige broedsels en dat liep goed. Het aantal broedsels per hectare op het land van [D] was het dubbele van de norm van 100 die door It Fryske Gea wordt gehanteerd, dit mede door de wijze van bemesting door [D].
De beoordeling van het geschil
5.1. De pachtkamer oordeelt als volgt. Partijen zijn erover verdeeld welke pachtovereenkomst van toepassing is. It Fryske Gea heeft een door partijen getekende pachtovereenkomst overgelegd ingaande op 1 maart 2006, gedateerd 4 april 2006. Hieraan zijn toegevoegd een tweetal wederom door partijen ondertekende bepalingen gedateerd op 29 januari 2009. Deze overeenkomst is door de grondkamer Noord goedgekeurd op 3 augustus 2009. [D] heeft overgelegd een niet ondertekende schriftelijke pachtovereenkomst gedateerd op 11 augustus 2008. In beide overeenkomsten wordt verwezen naar algemene bepalingen en een aantal daarvan worden niet van toepassing verklaard. Bij de door It Fryske Gea overgelegde overeenkomst zijn gevoegd algemene bepalingen, versie 3, van 7 oktober 2005. [D] heeft overgelegd algemene bepalingen versie 5, van 15 januari 2008.
Gelet op de datum van de door It Fryske Gea overgelegde pachtovereenkomst, vergeleken met de data die zijn genoemd op de algemene bepalingen, alsmede de verwijzingen in de pachtovereenkomsten naar specifieke algemene bepalingen, bijvoorbeeld de verwijzing naar artikel 13b, nummer 11, welke niet valt te begrijpen met de door [D] overgelegde algemene bepalingen, moet het er naar het oordeel van de pachtkamer voor worden gehouden dat de door It Fryske Gea overgelegde overeenkomst en algemene bepalingen tussen partijen als overeengekomen dienen te gelden.
5.2. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst tussen hen een pachtovereenkomst betreft zoals is bedoeld in de artikelen 7:388 e.v. BW, welke bepalingen door middel van directe werking gelden vanaf 1 september 2007. Voordien gold het bepaalde in de artikelen 70a e.v. Pachtwet. Het gepachte betreft een gebied waar doeleinden van natuur- en landschapsbehoud voorop staan. De landbouw is daaraan ondergeschikt. Daartoe kunnen in de pachtovereenkomst bijzondere bepalingen worden opgenomen.
5.3. Het gepachte is verdeeld in meerdere kadastrale percelen. Per deelgebied is een gebruiksvoorschrift vastgesteld aan de hand van een code met daarbij behorende gebruiksomschrijving. Uit hetgeen door partijen is gesteld leidt de pachtkamer af dat zij ervan uitgaan dat [D] vanaf 1 april mag weiden, alhoewel voornoemde gebruiksvoorschriften een verplichting om vanaf die datum te beweiden lijken te bevatten.
5.4. De discussie tussen partijen, voor zover van belang in de onderhavige zaak, heeft zich naar aanleiding van de door It Fryske Gea geformuleerde vordering toegespitst op het zogenoemde "voorweiden" en het bijvoeren. De pachtkamer begrijpt uit hetgeen door It Fryske Gea is aangevoerd dat enerzijds enige beweiding in het voorjaar gunstig is voor de weidevogels, maar dat beweiding anderzijds ongunstig kan zijn indien deze te intensief is als gevolg van bijvoorbeeld onrustig vee dat teveel heen en weer loopt en daarbij te veel broedsels verstoort of vertrapt. Dit laatste zou het geval zijn indien er te weinig gras is. In die situatie wil It Fryske Gea eigenlijk dat er niet, althans niet te vroeg, wordt geweid. Haar vordering dient naar het oordeel van de pachtkamer ook tegen die achtergrond te worden bezien, nu zij ter zitting heeft verklaard dat indien er niet mag worden bijgevoerd, te vroeg weiden logischerwijs ook niet zal plaatsvinden.
5.5. De pachtovereenkomst bevat hieromtrent geen nadere specifieke bepalingen dan de eerder al genoemde gebruiksvoorschriften en het jaarlijks overleg omtrent de voor te beweiden en te maaien percelen. Er is geen bepaling die met zoveel woorden het bijvoeren van vee verbiedt en op een dergelijke bepaling kan de vordering dan ook niet worden gebaseerd. It Fryske Gea heeft zich beroepen op artikel 13a lid 2 van de algemene bepalingen, dat luidt: "het rollen en/of slepen van het gepachte is niet toegestaan van 1 april tot 1 juli. Indien tijdens het broedseizoen (van 1 april tot 1 juli) werkzaamheden nodig zijn met werktuigen, dient hiervoor vooraf toestemming te zijn verleend door verpachtster of haar vertegenwoordiger". Naar het oordeel van de pachtkamer kan het enkele aanvoeren van kuilvoer niet worden aangemerkt als een zodanige werkzaamheid nu dit gelet op de hetgeen verder in artikel 13a is bepaald geen betrekking heeft op werkzaamheden aan het gepachte.
5.6. It Fryske Gea heeft verder betoogd dat haar standpunt in overeenstemming is met de geest van de pachtovereenkomst. Haar kan worden nagegeven dat in geval van natuurpacht belangen van natuur- en landschapsbeheer geacht worden voorop te staan. Artikel 7:389 lid 1 BW bepaalt dat daartoe kunnen bijzondere bepalingen in de overeenkomst worden opgenomen. Dat laatste is in dit geval niet, in ieder geval niet op een wijze zoals It Fryske Gea thans wenst, gebeurd. Naar het oordeel van de pachtkamer zou toewijzing van de vordering van It Fryske Gea in dit geval een aanzienlijk ingrijpen in en daarmee een aanzienlijke wijziging van de bestaande pachtovereenkomst met zich meebrengen, omdat daarmee in feite de beweidingsperiode nader en in afwijking van de huidige situatie wordt geregeld en wordt aangescherpt. Naar het oordeel van de pachtkamer betreft het hier een zodanige wijziging van de pachtovereenkomst dat deze als bijzondere verplichting zoals is bedoel in artikel 7:389 lid 1 BW moet worden vastgelegd en niet kan plaatsvinden bij wijze van uitleg van de huidige pachtovereenkomst, ook niet indien aan de belangen van natuur en landschap een doorslaggevend gewicht wordt toegekend. Indien It Fryske Gea kennelijk een wijziging beoogt van het huidige contract dient zij de in artikel 7:392 BW aangewezen weg te beproeven en zich tot de Grondkamer te wenden.
5.7. De pachtkamer is verder van oordeel dat It Fryske Gea mogelijkheden heeft om het grote publiek duidelijk te maken dat zij geen verantwoording draagt voor het wel en wee van het op haar landen aanwezige vee en dat mogelijke negatieve publiciteit geen grond voor toewijzing van de vordering kan zijn.
5.8. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering als zijnde ongegrond zal worden afgewezen.
5.9. It Fryske Gea zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [D] begroot op € 450,-- (2 punten, € 225,-- per punt).
Beslissing
De pachtkamer:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt It Fryske Gea in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [D] begroot op € 450,--.
Aldus gewezen door de pachtkamer bestaande uit mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter-voorzitter en P. Kingma en E.J. Stienstra, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 184.