RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 377200 \ CV EXPL 11-9895
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 27 januari 2012
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. W.A.D. Boringa,
De besloten vennootschap
[GEDAAGDE] B.V.,
gevestigd te Joure,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Smink.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- producties aan de zijde van [eiser]
- producties aan de zijde van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- pleitaantekeningen van [eiser]
- pleitaantekeningen van [gedaagde]
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.
Motivering
De feiten
2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [eiser] is sinds 1 februari 2009 bij [gedaagde] werkzaam, aanvankelijk via Apollo Services B.V. en Stafflease, en per 7 maart 2011 rechtstreeks bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [eiser] was werkzaam als chauffeur, tegen een bruto salaris van laatstelijk € 1.305,20 bruto per 4 weken exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2. [gedaagde] heeft op vrijdag 6 mei 2011 [eiser] toegezegd dat een voorschot van
€ 750,- naar hem zou worden overgemaakt. [eiser] heeft dit bedrag na het weekend ontvangen.
2.3. De werkzaamheden die [eiser] verrichtte hadden met name betrekking op ritten ten behoeve van opdrachtgever Micronclean. Dit waren wekelijks terugkerende, meerdaagse ritten naar Duitsland. [eiser] stond voor maandag 9 mei 2011 ingepland voor een rit naar Duitsland. [eiser] heeft [gedaagde] het weekend daarvoor meegedeeld deze rit niet uit te zullen voeren.
2.4. Sinds 7 mei 2011 heeft [eiser] geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] verricht en heeft [gedaagde] de salarisbetaling van [eiser] gestaakt.
2.5. Mevrouw [A] van [gedaagde] heeft bij brief van 10 mei 2011 aan [eiser] en zijn echtgenote onder meer bericht:
"Vandaag 10 mei heeft [gedaagde] u verzocht om naar de zaak te komen om de situatie te bespreken. U gaf aan geen vervoer te hebben. Vervolgens heb ik met u telefonisch contact gehad. U gaf in dit gesprek aan dat u niet meer tevreden was en er wel klaar mee was. U wilde uw afrekening ontvangen en dan was het maar afgelopen. Daarop heb ik u nogmaals verzocht om dan woensdag een gesprek te kunnen hebben, met u en mevrouw. U had daar geen belang meer bij, gaf u aan. Ik stelde voor om dan toch tot een uitdiensttredingsovereenkomst te komen zodat uw recht op een WW uitkering veiliggesteld kan worden. U meldde daarop dat u een aanbod van een andere werkgever had gekregen om een aantal dagen in de week te komen werken en dat u dat aanbod u beter paste. U vond een uitdiensttredingsovereenkomst niet nodig.
Voorts heb ik u toegezegd dat ik deze week de totale uitrekening van loon en vergoedingen voor u beide zal verzorgen en aan u zal toezenden. Na betaling aan u van het nog verschuldigde is het voor u afgerond zonder scheve gezichten, zoals u zei. Dat geldt in dat geval voor [gedaagde] hetzelfde en gaat bij deze dan ook akkoord met uw uitdiensttreding per 6 mei 2011.
(…)
Tevens wil ik u verzoeken te bevestigen dat u per 6 mei uw dienstverband met [gedaagde] heeft beëindigd.
2.6. [eiser] heeft zich op 16 mei 2011 ziek gemeld.
2.7. Een zekere [B] heeft eind mei/begin juni 2011 namens [eiser] getracht met [gedaagde] tot een schikking te komen. De huidige gemachtigde van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 2 november 2011 aangemaand tot betaling.
3.1 [eiser] vordert - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
1. € 1.305,20 bruto per 4 weken, ter zake van onbetaald gebleven salaris over de periode vanaf 7 mei 2011;
2. 8% vakantiebijslag over de bedragen genoemd 1 p.m.;
3. de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7: 625 BW over het bedrag onder punt 1;
4. de wettelijke rente over de vorderingen genoemd onder de punten 1 en 3, vanaf de vervaldagen tot aan de dag der algehele voldoening;
5. € 800,- exclusief BTW ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, conform het rapport Voorwerk II;
6. de proceskosten, waaronder salaris gemachtigde van [eiser], te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, indien deze kosten niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis worden betaald.
3.2. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen aangevoerd dat er geen rechtsgeldig einde is gekomen aan zijn arbeidsovereenkomst. Er waren toenemende problemen met de betaling van zijn salaris door [gedaagde]. [gedaagde] kwam de in maart 2011 gemaakte afspraak dat de achterstanden zo spoedig mogelijk zouden worden ingelopen niet na. Op 5 mei 2011 bleek dat het achterstallig loon van inmiddels meer dan € 2.600,- nog steeds niet was overgemaakt. [eiser] heeft daarop aan de planner van [gedaagde], de heer [C], doorgegeven niet op maandag 9 mei 2011 te kunnen vertrekken omdat hij de kosten niet voor kon schieten. [gedaagde] is vervolgens de toezegging dat op vrijdag 6 mei 2011 een voorschot zou worden overgemaakt op de rekening van [eiser] niet nagekomen. Daarop heeft hij op zondag 8 mei 2011 aan [gedaagde] aangegeven dat het voor hem onmogelijk was om de rit van maandag 9 mei 2011 te gaan rijden. Het was geen onwil maar onmacht en wel met betrekking tot die ene specifieke rit op 9 mei 2011. [eiser] ontkent dat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. [gedaagde] had dit ook uit geen van zijn gedragingen mogen afleiden. Er is geen sprake van een duidelijke en ondubbelzinnige uiting die er op gericht was de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te bewerkstelligen.
3.3. [eiser] heeft de juistheid van de door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaringen betwist. In de verklaringen staan meerdere onwaarheden en ze berusten enkel op aannames en onterechte conclusies.
3.4. [eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, nu hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van de inkomsten uit het onderhavige dienstverband. De heer [B] heeft voor [eiser] bemiddeld en vervolgens heeft hij geen actie meer ondernomen. Het minnelijk overleg doet volgens [eiser] geen afbreuk aan de spoedeisendheid.
4.1. [gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, nu hij al negen maanden geen salaris meer van [gedaagde] ontvangt. Gelet op de tijd die versteken is, had een bodemprocedure gevoerd kunnen worden.
4.2. [gedaagde] heeft voorts ten verwere aangevoerd dat [eiser] vanaf zondag 8 mei 2011 op meerdere dagen en aan verschillende personen te kennen heeft gegeven ontslag te nemen. Op 8 mei 2011 heeft [eiser] aan de planner van [gedaagde], heer [C] - toen deze hem het aanvangstijdstip voor de rit van 9 mei 2011 wilde doorgeven - doorgegeven dat [eiser] niet meer voor [gedaagde] wilde werken. De heer [C] heeft daarop aan [eiser] gevraagd om zijn beslissing te heroverwegen. Hij heeft zelfs nog gevraagd om zijn beslissing om ontslag te nemen twee weken uit te stellen, zodat de rit die voor de volgende dagen gepland stond wel uitgevoerd zou kunnen worden. [eiser] gaf aan dit met zijn vrouw te willen overleggen en terug te zullen bellen. Na twee uur belde [eiser] [C] terug met de mededeling bij zijn standpunt te blijven en ontslag te nemen. Dezelfde dag, rond 17.00 uur, heeft de heer [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met [eiser]. De heer [gedaagde] heeft geprobeerd [eiser] op zijn beslissing terug te laten komen en hij heeft hem gewezen op de gevolgen van zijn ontslagname, namelijk dat hij geen salaris meer zou krijgen en dat hij ook geen aanspraak zou kunnen maken op een WW-uitkering. [eiser] bleef echter bij zijn beslissing. Op dinsdag 10 mei 2011 hebben zowel de heer [gedaagde] als later mevrouw [A], extern adviseur bij [gedaagde], nog telefonisch contact met [eiser] opgenomen om hem uit te nodigen voor een gesprek. Mevrouw [A] heeft hem daarbij nogmaals gewezen op de problemen die er voor [eiser] ontstonden omdat hij geen salaris en WW-uitkering zou ontvangen. [eiser] wees dit af en verklaarde dat hij een aanbod had om elders in dienst te treden.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling verklaringen van onder meer de heren [C] en [gedaagde] en mevrouw [A] in het geding gebracht.
[gedaagde] heeft tot slot aangevoerd dat zij in de dagvaarding voor het eerst kennis heeft kunnen nemen van de reden die gegeven wordt voor het niet verschijnen van [eiser] voor het verrichten van zijn werkzaamheden vanaf 9 mei 2011.
5.1. De kantonrechter is van oordeel dat de spoedeisendheid voortvloeit uit de aard van de vordering, nu [eiser] stelt van inkomsten te zijn verstoken. Bovendien heeft hij door overlegging van onder meer een verklaring van Wijmenga Makelaars voldoende aannemelijk gemaakt dat zich betalingsproblemen voordoen, waardoor er sprake is van een huurachterstand van acht maanden. Voor het feit dat [eiser] pas nu het onderhavige kort geding aanhangig heeft gemaakt, heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter een aanvaardbare verklaring gegeven.
5.2. Volgens vaste jurisprudentie kan de werknemer alleen aan zijn instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden gehouden als er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring, gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De bewijslast dat de werknemer heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst rust bij de werkgever. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] in het kader van de onderhavige procedure genoegzaam aangetoond dat [eiser] begin mei 2011 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De kantonrechter verwijst daartoe naar de door [gedaagde] overgelegde verklaringen van de heren [C] en [gedaagde] en van mevrouw [A]. Allen hebben zeer uitvoerig en gedetailleerd verklaard hoe de contacten met [eiser] zijn verlopen. Uit deze schriftelijke verklaringen, in onderling verband en samenhang bekeken, kan naar het oordeel worden afgeleid dat [eiser] ontslag heeft genomen.
Zo heeft [C] onder meer verklaard "Verbijsterd was ik toen ik te horen kreeg dat [eiser] de rit niet zou rijden. Letterlijk zie hij (kort samengevat) door de telefoon: "ik wil dat gerij niet meer, ik doe het niet meer, zoek maar een ander". In eerste instantie heb ik hem gevraagd of hij zich bewust was van de mogelijke consequenties van deze uitspraken. Hij gaf namelijk aan zijn ontslag te nemen. (…) Rond 15.00 uur belde [eiser] terug. Hij had naar eigen zeggen met zijn vrouw overlegd en hij bleef bij zijn standpunt: "ik rij niet meer voor [gedaagde] BV, ik kap er mee, zoek maar naar een ander!". Ook in dit gesprek heb ik aangegeven dat hij hiermee voor de tweede maal duidelijk maakte dat hij ontslag nam".
De heer [gedaagde] heeft onder meer verklaard: "Ongeveer 30 minuten na dit telefoongesprek heb ik[eiser] gebeld. Vanzelfsprekend heb ik in dat gesprek aangegeven dat deze wijze van handelen niet "zo maar kan". Ik heb geprobeerd hem op zijn beslissing te laten terug komen. Tevens heb ik hem op de hoogte gesteld van de consequenties van zijn beslissing (geen salaris, geen WW-uitkering).[eiser] bleef echter bij zijn beslissing. Hij vertelde zijn beslissing goed overdacht te hebben. Zelfs gaf hij aan "dat hij er geen zin meer in had op te rijden, en al helemaal niet voor de firma [gedaagde]". Hij besloot het telefoongesprek met de mededeling dat hij "reeds een andere baas had gevonden".
(…).
Op dinsdag 10 mei 2011 heb ik nogmaals geprobeerd om het gesprek met[eiser] aan te gaan. Ik heb hem gebeld en hem verzocht om langs te komen om de gepasseerde zaken te bespreken en om tot een voor alle partijen passende oplossing te komen. Ook nu kapte[eiser] het gesprek af. Voor de zoveelste maal vertelde hij niet meer voor de firma te willen rijden. Tenslotte gaf hij aan niet langs te willen komen omdat hij "prima in staat was om zijn eigen dingen te regelen".
Ook de verklaring van mevrouw [A]] heeft dezelfde strekking. Daarnaast komt de inhoud van de verklaringen overeen met de inhoud van de brief van mevrouw [A]] aan [eiser] van 10 mei 2011. Tot slot heeft de heer [gedaagde] ter zitting bevestigd dat [eiser] heeft verklaard niet meer voor [gedaagde] te willen rijden.
5.3. [eiser] van zijn kant heeft volstaan met de betwisting van de juistheid van die verklaringen, doch hij heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen afdoende toelichting gegeven op de inhoud van de gevoerde gesprekken, noch heeft hij een afdoende verklaring gegeven voor zijn gedragingen. [eiser] heeft niet terstond na ontvangst van de brief van 10 mei 2011 daartegen geprotesteerd noch heeft hij zich weer gemeld bij zijn werkgever.
5.4. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] de gestelde verklaringen en gedragingen van [eiser] heeft mogen opvatten als een opzegging en dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende onderzoeksplicht ten aanzien van de vraag of [eiser] werkelijk de arbeidsovereenkomst wilde opzeggen. Naar het oordeel van de kantonrechter beschikt [eiser] over voldoende vaardigheden om de draagwijdte van zijn verklaringen te overzien en is hem voldoende gelegenheid geboden om op zijn ontslagname terug te komen.
5.5. Naar het oordeel van de kantonrechter kan dan ook niet worden uitgesloten dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ten gevolge van de opzegging door [eiser] is geëindigd. Dit leidt er toe dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
5.6. [eiser] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 250,- wegens salaris gemachtigde.
Beslissing
De kantonrechter:
Rechtdoende in kort geding
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 250,-.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 41