ECLI:NL:RBLEE:2012:BV2620

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
376134 \ CV EXPL 11-6062
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidszaak over loonvordering en arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een loonvordering ingesteld tegen de besloten vennootschap AB FRYSLÂN & NOORD-HOLLAND UITZENDORGANISATIE B.V. (hierna: AB) in kort geding. De kern van het geschil betreft de vraag of er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen tussen partijen. Eiser stelt dat zijn derde uitzendovereenkomst, die eindigde op 3 juli 2011, stilzwijgend is verlengd en dat er op 26 oktober 2011 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. AB betwist dit en stelt dat de uitzendovereenkomst op 25 oktober 2011 is geëindigd, zonder dat er een nieuwe overeenkomst tot stand is gekomen.

De kantonrechter heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat er geen sprake is van stilzwijgende verlenging van de uitzendovereenkomst. De rechter oordeelt dat de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigt bij het verstrijken van de looptijd en dat partijen expliciet hebben uitgesloten dat er een stilzwijgende verlenging kan plaatsvinden. Eiser heeft geen geldige reden aangevoerd voor zijn afwezigheid op het werk vanaf 24 oktober 2011, waardoor AB niet verplicht was om loon te betalen.

De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in uitzendovereenkomsten en de gevolgen van het niet nakomen van deze afspraken door de werknemer. De beslissing is genomen op 25 januari 2011, waarbij de kantonrechter de zaak in kort geding heeft behandeld en de vorderingen van eiser heeft afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 376134 \ CV EXPL 11-6062
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 25 januari 2011
inzake
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. J.J. Achterveld,
tegen
De besloten vennootschap
AB FRYSLÂN & NOORD-HOLLAND UITZENDORGANISATIE B.V.
gevestigd te Middenmeer,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.W. Kingma.
Partijen zullen hierna [eiser] en AB worden genoemd.
Procesverloop
1.1. [eiser] heeft AB in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 4 januari 2012. De behandeling ter terechtzitting is vervolgens aangehouden tot 11 januari 2012.
1.2. [eiser] heeft toen op de in de dagvaarding geformuleerde gronden - en na vermindering van eis - gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, AB veroordeelt tot betaling van:
1. € 422,20 bruto per week ter zake van onbetaald gebleven loon over de periode vanaf 24 oktober 2011;
2. 8% vakantiebijslag over de bedragen genoemd onder punt 1, P.M.;
3. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over voornoemde bedragen;
4. de wettelijke rente over de bedragen genoemd onder 1 en 3;
5. de buitengerechtelijke incassokosten cf. het rapport Voorwerk II, begroot op EUR € 535,50;
6. de kosten van het geding.
1.3. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van AB gebruik heeft gemaakt van pleitnotities. AB heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier.
1.4. Partijen hebben producties overgelegd.
1.5. Het vonnis is bepaald op heden.
Motivering
De feiten
2. In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. Tussen AB als werkgever en [eiser] als werknemer is met ingang van 26 oktober 2009 een schriftelijke uitzendovereenkomst Fase B gesloten, voor bepaalde tijd tot 2 mei 2010. In deze overeenkomst is onder meer bepaald:
Artikel 4 looptijd
(…)
Partijen sluiten stilzwijgende of mondelinge verlenging van de uitzendovereenkomst uit.
Artikel 5 Einde van rechtswege
Deze uitzendovereenkomst eindigt - zonder dat opzegging nodig is - van rechtswege enkel door het verstrijken van de looptijd of het intreden van de objectieve gebeurtenis. De uitzendovereenkomst eindigt in ieder geval bij het einde van Fase B.
2.2. Vervolgens is tussen AB en [eiser] met ingang van 3 mei 2010 een schriftelijke uitzendovereenkomst Fase B gesloten, voor bepaalde tijd tot 2 januari 2011. Deze overeenkomst bevat hetzelfde artikel 4 en 5 als de eerste uitzendovereenkomst (sub 2.1.).
2.3. Met ingang van 3 januari 2011 is tussen AB en [eiser] wederom een schriftelijke uitzendovereenkomst Fase B gesloten, voor bepaalde tijd tot en met 3 juli 2011. Deze overeenkomst bevat hetzelfde artikel 4 en 5 als de hiervoor genoemde uitzendovereenkomsten.
2.4. [eiser] heeft vanaf 4 juli 2011 zijn werkzaamheden in dienst van AB voortgezet. Er was toen nog geen nieuwe schriftelijke uitzendovereenkomst fase B op papier gezet. Deze is in later stadium alsnog door AB op schrift gesteld en aan [eiser] uitgereikt. [eiser] heeft deze uitzendovereenkomst - in tegenstelling tot de eerdere drie fase B contracten - niet ondertekend.
2.5. In de - door AB opgestelde - vierde uitzendovereenkomst fase B staat onder meer vermeld dat deze overeenkomst met ingang van 4 juli 2011 is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 23 oktober 2011. Deze overeenkomst bevat hetzelfde artikel 4 en 5 als de eerdere uitzendovereenkomsten.
2.6. Op de arbeidsrelatie tussen partijen is de CAO voor Uitzendkrachten van toepassing.
2.7. [eiser] is tot en met 23 oktober 2011 aan het werk geweest. Op 24 oktober 2011 heeft hij zich niet meer op het werk gemeld. AB heeft [eiser] vanaf die datum geen loon meer betaald.
2.8. Bij brief van 10 november 2011 heeft de gemachtigde van [eiser] onder meer aan AB medegedeeld:
"(…) Deze laatste overeenkomst is met ingang van 4 juli 2011 stilzwijgend verlengd. Artikel 7:668 BW stelt ten aanzien van stilzwijgende voortzetting dat dat geacht wordt te zijn voor dezelfde tijd en op de vroegere voorwaarden. Voor de arbeidsrelatie tussen mijn cliënt en uw organisatie betekent dit in principe dat de arbeidsovereenkomst is verlengd voor de duur van 4 juli 2011 tot 3 januari 2012. Dat impliceert overigens meteen dat de termijn gedurende welke fase b overeenkomsten kunnen worden gesloten wordt overschreden.
Mijn cliënt heeft voor uw uitzendorganisatie werkzaamheden verricht tot en met 23 oktober 2011. Tot en met deze datum heeft u mijn cliënt ook uitbetaald. Blijkbaar verkeert u in de veronderstelling dat met ingang van 24 oktober 2011 niet langer sprake is van een arbeidsrelatie. Gezien het vorenstaande is dit niet juist. Hierbij laat ik u weten dat mijn cliënt beschikbaar is (gebleven) om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten, ook op en na 24 oktober 2011. Ik verzoek u mij te laten weten of u bereid bent van zijn aanbod gebruik te maken. Volledigheidshalve laat ik u weten dat mijn cliënt in ieder geval aanspraak maakt op betaling van loon tot op het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. (…)"
Het standpunt van [eiser]
3.1 [eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. De derde uitzendovereenkomst, die afliep op 3 juli 2011, is met ingang van de daaropvolgende dag - 4 juli 2011 - stilzwijgend verlengd. Krachtens artikel 7:668 lid 1 BW is de (derde) uitzend-overeenkomst daarmee voor dezelfde tijd en op dezelfde voorwaarden voortgezet, in dit geval tot en met 2 januari 2012. Op 26 oktober 2011 - toen de maximale duur voor Fase B uitzendovereenkomsten van twee jaren verstreek - is er ondertussen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen partijen tot stand gekomen. AB is volgens [eiser] dan ook gehouden om aan [eiser] loon te betalen over de periode vanaf 24 oktober 2011 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te meer nu hij zich beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van arbeid.
3.2. In reactie op het verweer van AB betwist [eiser] dat er tussen partijen is afgesproken dat de vierde uitzendovereenkomst fase B slechts een looptijd tot en met 23 oktober 2011 zou hebben. [eiser] heeft dan ook terecht geweigerd om de - hem pas op 5 oktober 2011 uitgereikte - schriftelijke vierde uitzendovereenkomst fase B te ondertekenen. [eiser] ontkent dat er tussen partijen (begin juli 2011) uitdrukkelijk en specifiek is gesproken over het aflopen van de uitzendfase B per 23 oktober 2011. Uit de omstandigheid dat op de aan [eiser] verstrekte loonstroken vanaf juli 2011 geen einddatum van het contract meer vermeld stond, in tegenstelling tot de voordien aan hem verstrekte loonstroken, mocht [eiser] (ook) afleiden dat hij voor onbepaalde tijd in dienst was bij AB.
Het standpunt van AB
4.1. AB betwist dat er sprake is geweest van stilzwijgende verlenging van de derde uitzendovereenkomst met ingang van 4 juli 2011. AB heeft vóór afloop van deze uitzendovereenkomst duidelijk aan [eiser] laten weten dat er geen sprake kon zijn van het voortduren van de arbeidsrelatie na het einde van Fase B (aflopend op 25 oktober 2011). Hiertoe verwijst AB onder meer naar een schriftelijke verklaring van haar medewerkster [X] (productie 3 zijdens AB). Daarnaast heeft [eiser] de vierde fase B uitzendovereenkomst (met een looptijd tot en met 23 oktober 2011) geaccepteerd, door de in dat kader door AB omstreeks eind juli 2011 opgestelde schriftelijke overeenkomst mee naar huis te nemen, niet aan te geven het daarmee oneens te zijn en eenvoudigweg zijn werkzaamheden bij inlener Omrin voort te zetten tot en met de einddatum van 23 oktober 2011. De vierde uitzendovereenkomst fase B legt de tussen partijen gemaakte afspraken vast. AB wijst er tevens op dat in artikel 4 van alle tussen partijen gesloten fase B uitzendovereenkomsten telkens is vermeld dat van een stilzwijgende verlenging geen sprake kan zijn.
4.2. Voorts voert AB aan dat in geval van stilzwijgende voortzetting van de derde uitzendovereenkomst deze krachtens artikel 7:668 lid 1 BW slechts is aangegaan voor dezelfde tijd. Verder is in artikel 5 van de tussen partijen gesloten fase B uitzendovereenkomsten telkens vermeld dat de uitzendrelatie tussen partijen in elk geval eindigt bij het einde van fase B, dat is twee jaar na het aangaan van de eerste uitzendovereenkomst fase B. Derhalve is een eventueel voortgezette uitzendovereenkomst fase B in ieder geval op 25 oktober 2011 geëindigd en kan er geen sprake zijn van een arbeidsrelatie voor onbepaalde tijd.
4.3. De vordering tot doorbetaling van loon is onvoldoende onderbouwd. Het door [eiser] per week gevorderde bedrag is niet te herleiden uit de overgelegde stukken en verder ook niet voorzien van enige berekening. Ten slotte dient een eventueel toewijsbare wettelijke verhoging te worden gematigd, nu [eiser] er zelf voor heeft gekozen om enkele maanden lang onzekerheid te laten bestaan over zijn arbeidsrechtelijke status, alvorens de onderhavige kort geding procedure aan te spannen.
De beoordeling van het geschil
5.1. Het spoedeisend belang ligt naar het oordeel van de kantonrechter reeds besloten in de aard van de vorderingen van [eiser], die strekken tot (door)betaling van loon, waarmee hij in zijn levensonderhoud kan voorzien.
5.2. De kantonrechter stelt voorop - zo volgt uit artikel 13 van de CAO voor Uitzendkrachten - dat uitzendfase B maximaal twee jaar duurt. Een uitzendkracht is niet werkzaam in uitzendfase C (onbepaalde tijd) zolang niet meer dan twee jaar is gewerkt in fase B en/of niet meer dan acht detacheringsovereenkomsten voor bepaalde tijd in fase B zijn overeengekomen met dezelfde uitzendonderneming.
5.3. Partijen houdt allereerst verdeeld de vraag of er sprake is geweest van stilzwijgende verlenging van de derde uitzendovereenkomst Fase B met ingang van 4 juli 2011.
5.3.1. Deze vraag dient naar het oordeel van de kantonrechter te worden beantwoord aan de hand van artikel 7:668 lid 1 BW. Krachtens dit artikel geldt dat indien een arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de tijd zoals bedoeld in artikel 667 lid 1 BW, door partijen zonder tegenspraak wordt voortgezet, zij wordt geacht voor dezelfde tijd (ten hoogste voor een jaar) op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan. In een dergelijk geval komt het erop aan of de werknemer op grond van gedragingen van de werkgever heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de tijd waarvoor deze was aangegaan stilzwijgend werd voortgezet (zie HR 19 oktober 2007, JAR 2007, 284).
5.3.2. Niet kan worden geoordeeld dat de derde uitzendovereenkomst fase B tussen partijen stilzwijgend is voortgezet. In de derde uitzendovereenkomst fase B voor bepaalde tijd is (net als in de twee uitzendovereenkomsten fase B daarvoor) in expliciete bewoordingen bepaald dat deze overeenkomst van rechtswege eindigt én dat partijen stilzwijgende of mondelinge verlenging van de uitzendovereenkomst uitsluiten. Daarmee hebben partijen op voorhand de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging van de derde uitzendovereenkomst uitgesloten. Reeds op grond daarvan mocht [eiser] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de derde uitzendovereenkomst na afloop van de (bepaalde) tijd waarvoor deze was aangegaan, stilzwijgend werd voortgezet. De kantonrechter voegt daar nog het volgende aan toe. Uit de schriftelijke verklaring van AB's medewerkster [X] (hierna: [X]) en hetgeen door [X] en [eiser] ter zitting is verklaard, mede in onderling verband en samenhang bezien, is voorshands genoegzaam aannemelijk geworden dat AB en [eiser] voorafgaand aan het verstrijken van de derde uitzendovereenkomst fase B, omstreeks begin juli 2011, wel degelijk hebben gesproken over de eventuele voortzetting daarvan.
[X] heeft daarover onder meer (schriftelijk) verklaard:
"Er is voor het aflopen van [eiser] zijn 3e fase B contract mondeling besproken dat er per 4 juli een nieuw contract werd opgesteld en dat dit zou aflopen bij einde fase B. Het contract zou worden opgesteld zodat het op een later tijdstip kon worden ondertekend. (…) Er is [eiser] bij zijn eerste fase B contract al aangegeven dat fase B maximaal 2 jaar duurt. [eiser] was vanaf die datum, 26 oktober 2009 op de hoogte dat zijn contract sowieso eindigde op 25 oktober 2011. (dit is ook iets wat standaard in het fase B contract staat)."
[eiser] heeft ter zitting daarover onder meer - zakelijk weergegeven - verklaard:
"(…) Mij is begin juli 2011 door mevrouw [X] gezegd dat ik kon blijven werken. Er is gezegd dat het contract ging aflopen, een datum is daarbij niet genoemd. Men zei dat men niet wist hoe lang het zou duren, maar wel dat het contract op enig moment eindigde. Het zou kunnen dat daarbij de term "fase B" is genoemd. (…)"
5.3.3. Gezien het vorenstaande mocht, anders dan [eiser] betoogt, hij niet gerechtvaardigd vertrouwen op stilzwijgende voortzetting van de (derde) uitzendovereenkomst fase B met een periode van een half jaar met ingang van 4 juli 2011.
5.4. Vervolgens ligt de vraag voor tot wanneer de vanaf 4 juli 2011 gecontinueerde arbeidsverhouding tussen partijen dan wel loopt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan
- bij gebreke van ondertekening van de vierde uitzendovereenkomst fase B en gelet op het processuele debat over de vraag wanneer deze overeenkomst aan [eiser] is voorgelegd - voorshands niet worden aangenomen dat partijen duidelijk en ondubbelzinnig overeenstemming hebben bereikt over verlenging van de uitzendverhouding tot en met de in deze uitzendovereenkomst genoemde einddatum van 23 oktober 2011. Daarentegen zijn partijen in de drie eerdere schriftelijke uitzendovereenkomsten fase B uitdrukkelijk en ondubbelzinnig overeengekomen dat de uitzendrelatie in elk geval eindigt bij het einde van fase B. Fase B eindigt twee jaar na het aangaan van de eerste fase B uitzendovereenkomst. In het onderhavige geval eindigde fase B dan ook per 25 oktober 2011. Een en ander geldt
- mutatis mutandis - ook voor het geval dat de derde fase B uitzendovereenkomst wel stilzwijgend zou zijn verlengd vanaf 4 juli 2011. Dan gelden immers dezelfde voorwaarden voor de vierde uitzendovereenkomst als voor de derde.
5.5. Vanaf 26 oktober 2011 was er naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake meer van een arbeidsverhouding tussen partijen. Dit betekent dat er vanaf die datum geen loondoorbetalingsverplichting voor AB meer bestond jegens [eiser]. Het loon is aan [eiser] betaald tot en met 23 oktober 2011. Voor de twee tussenliggende dagen - 24 en 25 oktober 2011 - hoeft AB het loon van [eiser] evenmin te voldoen, nu vast staat dat [eiser] die dagen - zonder daartoe een geldige reden aan te voeren - niet op zijn werk is verschenen.
5.6. De gevorderde betaling van loon, met nevenvorderingen, zal dan ook worden afgewezen.
5.7. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, welke aan de zijde van AB worden vastgesteld op € 500,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x € 250,00). De proceskostenveroordeling zal op de voet van artikel 258 Rv ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
I. wijst de vorderingen van [eiser] af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van AB vastgesteld op € 500,00;
III. verklaart het vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119