ECLI:NL:RBLEE:2012:2186

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-12_1071
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor aanleg betonpad in agrarisch gebied met bezwaren van omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 22 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gaasterlân-Sleat. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 19 april 2011 is verleend voor de aanleg van een betonpad in [plaats 1], dat dient als ontsluitingsweg voor de adressen [adres 2] en [adres 1]. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 30 maart 2012, waarin het college het primaire besluit heeft gehandhaafd, met een aanpassing van het tracé van het betonpad om de afstand tot de woning van eisers te vergroten.

Eisers hebben aangevoerd dat de aanleg van het betonpad hen zal benadelen, onder andere door toegenomen verkeersoverlast en een vermindering van hun woongenot. De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Gaasterlân-Sleat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de commissie voor de aanleg van het betonpad een omgevingsvergunning heeft aangevraagd, en dat de vergunning kan worden verleend indien er geen strijd is met het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gevolgen van de aanleg van het betonpad voor landschap en natuur als vrijwel afwezig kunnen worden beschouwd, en dat het nut van de aanleg voor [persoon 4] voldoende is aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de aanleg van het betonpad. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2012 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] ,

wonende te [plaats 1] ,
eisers,
gemachtigde: mr. P. Sipma, advocaat te Drachten,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gaasterlân-Sleat,

verweerder,
gemachtigde: T.J. Jagersma, werkzaam bij de gemeente Gaasterlân-Sleat.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Gebiedscommissie Gaasterlân, gevestigd te Leeuwarden.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2011 (het primaire besluit), met bijbehorende situatietekening, heeft verweerder aan de Gebiedscommissie Gaasterlân (hierna: de commissie) een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een betonpad in [plaats 1] , vanaf het adres [adres 2] richting het Hunsingspaed.
Bij het besluit op bezwaar van 30 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, met dien verstande dat het tracé van het betonpad ter hoogte van het adres van eisers, [adres 1] , enigszins is verlegd waardoor de afstand tussen het betonpad en hun woning is vergroot. Bovendien heeft verweerder de commissie opgedragen dat bij de uitvoering van het project rekening moet worden gehouden met de conclusies en aanbevelingen in het ecologische rapport van 6 februari 2012 van Regelink Ecologie & Landschap te Mheer.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door [persoon 1] , kantoorgenoot van mr. Sipma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de commissie zijn verschenen
[persoon 2] , projectleider, en [persoon 3] , voorzitter van de commissie.

Overwegingen

1.
Het project voorziet in een betonpad dat gaat dienen als een ontsluitingsweg voor de adressen [adres 2] [adres 1] , de adressen van respectievelijk [persoon 4] en eisers.
[persoon 4] exploiteert een melkveebedrijf annex ijsmakerij. Eisers exploiteren een kaasmakerij (schapenkaas) annex zorgboerderij.
2.
Op de projectlocatie rust op grond van artikel 5 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2004" de bestemming "Agrarisch gebied in een besloten landschap". Het bestemmingsplan voorziet in een aanlegvergunningenstelsel. In verband hiermee heeft de commissie voor het realiseren van het betonpad een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen (Wabo) aangevraagd. Op grond van deze bepaling, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
Artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, bepaalt dat voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is.
3.
Op grond van artikel 2:11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Gaasterlân-Sleat (hierna: de APV), voor zover hier van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen. Artikel 2:11, derde lid, van de APV, voor zover hier van belang, bepaalt dat de vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan. In verband hiermee heeft de commissie voor het betonpad tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo aangevraagd. Deze bepaling, voor zover hier van belang, bepaalt dat voor zover een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning vereist om een uitweg te maken, voor zover daarbij tevens een verbod geldt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteit bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.18 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo de omgevingsvergunning slechts verleend of geweigerd kan worden op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
4.
In de aanvragen heeft de commissie aangegeven dat [persoon 4] in het kader van een agrarische kavelruil, gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van de commissie, nieuwe kavels in bezit heeft gekregen en dat door de aanleg van het betonpad de afstand tot deze kavels sterk wordt verkleind. Daarnaast wordt de verkeersveiligheid verbeterd. In de huidige situatie dient [persoon 4] namelijk via de dorpskern van [plaats 1] te rijden. Met de aanleg van het betonpad wordt de dorpskern ontlast, aldus de commissie.
5.
Eisers zijn van mening dat verweerder zich bij de beoordeling van de aanvragen alleen maar heeft afgevraagd of het betonpad nut heeft voor [persoon 4] . Verweerder heeft zich niet afgevraagd of het betonpad van nut is voor eisers. Bovendien heeft verweerder puur en alleen op basis van gegevens van [persoon 4] geoordeeld dat [persoon 4] een groot nut heeft van het betonpad. Eisers zijn verder van mening dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van hun belangen. Eisers verwachten dat het betonpad gebruikt zal worden als openbare weg met de daarbij behorende verkeersoverlast. Het pad zal waarschijnlijk, naast het gebruik van het pad door [persoon 4] , ook 's nachts, onder meer gebruikt worden door klanten van de ijsboerderij van [persoon 4] . Als gevolg van het pad zal bovendien het woongenot verminderen. Daarnaast zal het pad leiden tot financiële schade. De gasten van de zorgboerderij zijn gebaat bij een stille, prikkelarme omgeving. Hiervan zal geen sprake meer zijn na realisatie van het betonpad, zodat de gasten wegblijven. Bovendien valt te vrezen voor een verzakking van en scheuren in de muren van de zorgboerderij door het gebruik van het pad door zwaar landbouwverkeer. Tenslotte hebben eisers aangevoerd dat in het weiland waarop het betonpad is geprojecteerd soms beschermde vogels, maar ook dassen, salamanders en groene kikkers voorkomen. Door de aanleg van het betonpad en het gebruik daarvan worden deze dieren verstoord en doodgereden.
6.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
In artikel 5, onder B.1.3 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2004" (Aanlegvergunningenstelsel) is aangegeven dat bij activiteiten in de onmiddellijke omgeving van de kerngebieden van de EHS en binnen de grenzen en binnen 250 meter vanaf de grenzen van de Speciale Beschermingszones De Fluessen en het IJsselmeer zeer terughoudend zal worden omgegaan met het verlenen van aanlegvergunningen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding van de waarden van de kerngebieden en de instandhoudingsdoelstellingen van de Speciale Beschermingszones. Toetsing zal plaatsvinden aan de hand van onderstaand schema vanuit de vraag of er al dan niet sprake is van een onevenredige afbreuk aan natuur of landschap dan wel beide en/of de agrarische activiteit al dan niet kan worden toegestaan:
Gevolgen van de activiteit
voor landschap of natuur 
Vrijwel afwezig
matig
Groot
Nut van de agrarische
activiteit 
Toestaan
Niet toestaan tenzij onder voorwaarden
Niet toestaan
Redelijk groot
Toestaan
Toestaan onder voorwaarden
Niet toestaan tenzij onder voorwaarden
Groot
Toestaan
Toestaan
Toestaan mits compensatie
7.2
In het Regelink-rapport is aangegeven dat in het plangebied geen beschermde, grondgebonden zoogdieren (verschillende soorten muizen) voorkomen. Daarnaast is in het rapport aangegeven dat het plangebied matig geschikt is als foerageergebied voor een aantal met name genoemde vleermuizen. Verder is aangegeven dat aannemelijk is dat de das geen verblijfplaats of essentieel foerageergebied in het plangebied heeft. Voorts is aangegeven dat in het plangebied geen vogels met vaste rust- en/of verblijfplaatsen zijn aangetroffen. Wel bieden de (jonge) bomen en struiken langs de noordzijde van het erf van De [adres 2] een geschikte nestgelegenheid aan broedvogelsoorten als de merel en de roodborst. In verband met de nabijheid van het Jolderenbos en de aard van de graslandpercelen lijken broedgevallen van weidevogels weinig aannemelijk, maar kunnen niet geheel worden uitgesloten. In het Regelink-rapport is dan ook geconcludeerd dat zolang er buiten het broedseizoen wordt gewerkt de uitvoering van het betonpad niet door de Flora-en faunawet wordt verhinderd, mits de ingreep buiten het broedseizoen plaatsvindt. Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, dient het plangebied vlak voor de ingreep gecontroleerd te worden op eventuele broedgevallen.
De rechtbank oordeelt dat de conclusies in het Regelink-rapport de opvatting van verweerder, inhoudende dat de gevolgen van de activiteit (de aanleg van het betonpad) voor landschap en natuur vrijwel afwezig zijn, in voldoende mate onderbouwen. Blijkens het schema kan de aanleg van het betonpad dan worden toegestaan. De rechtbank oordeelt dat het nut dat [persoon 4] heeft van de aanleg van het betonpad overigens genoegzaam is aangetoond. In dit verband wijst de rechtbank op hetgeen de commissie bij de aanvragen heeft aangegeven en hetgeen Krap op 26 oktober 2011, tijdens de zitting van de bezwaarschriftencommissie, heeft verklaard.
8.1
Op grond van artikel 2.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV, verbiedt het college het maken of veranderen van de uitweg:
indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
8.2
De rechtbank oordeelt dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd dat de verkeersveiligheid niet in het gedrang komt door de aanleg van het betonpad. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat de gronden waarop het betonpad is geprojecteerd nu al bereden en bewerkt worden door (zware) landbouwvoertuigen. Bovendien heeft verweerder aangegeven dat het betonpad niet als een openbare weg gebruikt mag worden en toegezegd dat hij er op zal toezien dat het betonpad ook niet als zodanig wordt gebruikt. Gesteld noch gebleken van overige gronden (de gronden b tot en met d) op basis waarvan verweerder het maken van het betonpad had moeten verbieden.
9.
De rechtbank verwerpt het betoog van eisers dat verweerder in zijn besluitvorming geen rekening heeft gehouden met hun belangen en heeft verzuimd een belangenafweging te maken. De toets aan het bestemmingsplan beoogt de instandhouding van landschappelijke waarden en natuurwaarden. Op grond van het bestemmingsplan heeft verweerder deze waarden moeten beoordelen en moeten afwegen tegen (de mate van) het nut van de aanleg van het betonpad. Voor wat betreft de toets aan de APV gaat het er om of sprake is van één of meer weigeringsgronden voor de aanleg van het betonpad. Indien zich geen weigeringsgronden voordoen, kan verweerder de aanleg van het betonpad niet verbieden. Voor een belangenafweging, in het kader van de bestemmingsplantoets en in het kader van de APV-toets, waarbij rekening wordt gehouden met de door eisers geschetste belangen, is geen plaats.
10.
Het beroep is ongegrond.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
fn24