ECLI:NL:RBLEE:2011:BW0345

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1152
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlening van het Nederlanderschap wegens gevaar voor de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 22 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek tot verlening van het Nederlanderschap. Eiser, een Algerijnse nationaliteitdrager, had op 11 mei 2010 een verzoek ingediend om het Nederlanderschap te verkrijgen. Dit verzoek werd afgewezen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 10 november 2010, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar vormde voor de openbare orde, goede zeden of veiligheid van het Koninkrijk. Deze vermoedens waren gebaseerd op een eerdere veroordeling van eiser door het gerechtshof te Leeuwarden voor overtreding van de Opiumwet, waarvoor hij een gevangenisstraf had gekregen en een ontnemingsmaatregel was opgelegd.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 november 2011, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsmaatregel geen sanctie is zoals bedoeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en dat de afwijzing van het verzoek op deze grond niet terecht was. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheid dat een ontnemingsmaatregel is opgelegd in het algemeen niet kan worden aangemerkt als een zeer bijzonder geval, wat vereist is om een verzoek tot naturalisatie af te wijzen.

De rechtbank concludeerde dat de minister ten onrechte had afgeweken van het beleid zoals neergelegd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en bepaalde dat de minister zorg moest dragen voor de verlening van het Nederlanderschap aan eiser. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.748,00 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1152
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam,
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 20 april 2011 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 18 november 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is niemand verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit. Op 11 mei 2010 heeft hij een verzoek ingediend tot verlening van het Nederlanderschap.
1.2 Eiser is bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 29 december 2004 ter zake van overtreding van artikel 2, aanhef en onder B en C, van de Opiumwet veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze straf was op 14 augustus 2004 volledig ten uitvoer gelegd en de aan het voorwaardelijke deel van de straf verbonden proeftijd is op 13 januari 2007 geëindigd. Naar aanleiding van dit misdrijf is aan eiser tevens een maatregel opgelegd strekkend tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van € 11.253,75. Eiser heeft de laatste termijnbetaling van dit bedrag op 15 april 2008 danwel op 2 oktober 2010 voldaan.
1.3 Bij besluit van 10 november 2010 heeft verweerder eisers verzoek om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen wegens het bestaan van ernstige vermoedens dat hij een gevaar vormt voor de goede orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.
1.4 Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 10 november 2010 ongegrond verklaard.
Beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
2.2 Volgens paragraaf 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
Volgens paragraaf 1 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN in de Handleiding wordt met een sanctie bedoeld iedere:
a. vrijheidsbenemende straf of maatregel;
b. taak- of leerstraf;
c. geldboete van € 453,78 of meer;
d. strafbeschikking of transactie van € 453,78 of meer;
e. strafbeschikking, transactie of geldboete van € 226,89 of meer, mits er in de periode van vier jaren direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop meerdere strafbeschikkingen, transacties of geldboete van € 226,89 of meer zijn uitgevaardigd, opgelegd of betaald, met een totaal van € 680,67 of meer.
Volgens paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN in de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een bepaald verzoek dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt. Het is immers niet mogelijk om ieder individueel geval dat zich ooit zal kunnen voordoen, van te voren te voorzien en daarvoor een regel op te stellen. Eén en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht.
2.3 Verweerder heeft eisers verzoek om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen op de grond dat het minder dan vier jaar is geleden dat eiser de aan hem opgelegde ontnemingsmaatregel heeft afbetaald. De rechtbank stelt vast dat een ontnemingsmaatregel geen sanctie is, zoals bedoeld in de paragrafen 1 en 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN in de Handleiding. Dit betekent dat een verzoek tot het verlenen van het Nederlanderschap slechts kan worden afgewezen op grond van een ontnemingsmaatregel, wanneer sprake is van een zeer bijzonder geval, zoals bedoeld in paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN in de Handleiding.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat een ontnemingsmaatregel is opgelegd in zijn algemeenheid niet kan worden aangemerkt als een zeer bijzonder geval. Ontnemingsmaatregelen worden zeer regelmatig opgelegd, zodat hieraan bij het opstellen van de regels (voldoende) had kunnen worden gedacht. De door verweerder gestelde omstandigheid dat een ontnemingsmaatregel in het kader van de beoordeling van naturalisatieverzoeken slechts zelden voorkomt, doet hier niet aan af. Ook de omstandigheid dat de in dit geval opgelegde ontnemingsmaatregel € 11.253,75 bedraagt en dit bedrag veel hoger is dan de minimale geldboete die leidt tot weigering van het Nederlanderschap, maakt niet dat sprake is van een zeer bijzonder geval. De aan eiser opgelegd ontnemingsmaatregel is niet uitzonderlijk hoog, zodat de hoogte van deze maatregel ook niet tot de conclusie kan leiden dat sprake is van een zeer bijzonder geval.
2.5 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte is afgeweken van het in de Handleiding neergelegde beleid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eisers verzoek tot verlening van het Nederlanderschap ten onrechte heeft afgewezen op de grond dat op grond van eisers gedrag ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. Dit betekent dat het beroep gerond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. Nu de rechtbank niet is gebleken van andere gronden op basis waarvan eisers verzoek tot verlening van het Nederlanderschap had moeten worden afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat verweerder er zorg voor dient te dragen dat zo spoedig mogelijk aan eiser het Nederlanderschap wordt verleend.
Proceskosten
3. Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser € 1.748,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar en in beroep (bezwaarschrift 1 punt; hoorzitting 1 punt, beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat verweerder er zorg voor dient te dragen dat zo spoedig mogelijk aan eiser het Nederlanderschap wordt verleend;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.748,00.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2011.
w.g. C.H. de Groot
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.