Beoordeling van het geschil in de zaak met procedurenummer 10/659
4.1 Het beroep met procedurenummer 10/659 is gericht tegen verweerders brief van 18 maart 2010, waarmee verweerder reageert op de brief van eisers van 27 november 2009. In de brief van 18 maart 2010 schrijft verweerder dat hij het advies van de bezwarencommissie volledig overneemt en dat dit advies als ingelast moet worden beschouwd. In het advies stelt de bezwarencommissie zich op het standpunt dat het bezwaar niet is gericht tegen een beslissing van verweerder, maar tegen een handelwijze van verweerder. De bezwarencommissie tekent daarbij volledigheidshalve aan dat de bewering van eisers dat verweerder een "elk-weer-voorziening" en overige (semi) openbare voorzieningen dient te realiseren onjuist is, omdat een bestemmingsplan geen bouwplicht oplegt.
4.2 De rechtbank is van oordeel dat de brief van eisers van 27 november 2009 (door eisers aangeduid als bezwaarschrift) geen bezwaarschrift is in de zin van de Awb en dat de brief van 18 maart 2010, waarin verweerder reageert op de brief van 27 november 2009, dus geen besluit op bezwaar is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.3 De brief van eisers van 25 november 2008, de brief van verweerder van 18 december 2008, het bezwaarschrift van eisers van 27 januari 2009 en verweerders besluit op bezwaar van 17 september 2009 hebben betrekking op de naleving van de exploitatieverordening en de exploitatieovereenkomst en niet op de naleving van het bestemmingsplan en de in het kader daarvan gedane toezeggingen. In de brief van 11 november 2009, waarbij eisers de gronden van het beroep hebben ingediend in de zaak met procedurenummer 09/2606, hebben eisers zich voor het eerst uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat verweerder zich aan de voorschriften van het bestemmingsplan dient te houden en de in het kader daarvan gedane toezeggingen dient na te leven. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan in zijn verweerschrift van 20 november 2009 opgemerkt dat het handhaven (de rechtbank begrijpt: naleven) van het bestemmingsplan in het beroep met procedurenummer 09/2606 niet ter discussie staat. Daarop hebben eisers per brief van 27 november 2009 van verweerder geëist dat verweerder de bestemmingsplanvoorschriften en de in het kader daarvan gedane toezeggingen naleeft. Nu verweerder vóór deze brief van 27 november 2009 nooit een standpunt heeft ingenomen over deze eis van eisers, moet de brief van 27 november 2009 naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een verzoek tot naleving van de bestemmingsplanvoorschriften en de in het kader daarvan gedane toezeggingen en niet als een bezwaarschrift. Daarom is verweerders brief van 18 maart 2010 naar het oordeel van de rechtbank geen besluit op bezwaar, waartegen op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, beroep kan worden ingesteld.
4.4 Uit de brieven van eisers van 18 januari 2010 en 22 maart 2010 leidt de rechtbank af dat eisers de bedoeling hebben gehad rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank tegen verweerders brief van 18 maart 2010, zodat dit beroep gelijktijdig kan worden behandeld met het beroep met procedurenummer 09/2606. Uit het feit dat verweerder (gelet op het volledig overnemen en invoegen van het advies van de bezwarencommissie) in de brief van 18 maart 2010 is ingegaan op het rechtskarakter van (de planvoorschriften van) het bestemmingsplan en uit de verdere gang van zaken leidt de rechtbank af dat verweerder instemt met dit rechtstreekse beroep. Gelet hierop en op het belang van een spoedige en definitieve beslechting van het geschil acht de rechtbank zich bevoegd van dit beroep kennis te nemen.
4.5 De rechtbank is van oordeel dat de brief van 18 maart 2010 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb en dat het beroep tegen deze brief daarom niet-ontvankelijk is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Voor zover het verzoek van eisers van 27 november 2009 betrekking heeft op het naleven van (de planvoorschriften van) het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank het volgende. Een bestemmingsplan bevat verboden en geen geboden. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat op een bepaalde plaats wel of juist niet mag gebeuren. In een bestemmingsplan wordt niet vastgelegd wat op een bepaalde plaats moet gebeuren. Uit een bestemmingsplan vloeit voor het gemeentebestuur geen juridische verplichting voort om de aangegeven bestemmingen te realiseren. Ook biedt het bestemmingsplan het gemeentebestuur geen bevoegdheid om de uitvoering daarvan rechtstreeks af te dwingen. Dit betekent dat de reactie van een bestuursorgaan op een verzoek tot het realiseren van (de planvoorschriften van) een bestemmingsplan niet is gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg en dus geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Voor zover het verzoek van eisers betrekking heeft op het naleven van de toezeggingen die - naar hun zeggen - in het kader van het realiseren van (de planvoorschriften van) het bestemmingsplan zijn gedaan, is evenmin sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daartoe overweegt de rechtbank dat de gestelde toezeggingen betrekking hebben op het realiseren van een "elk-weer-voorziening" en andere (semi)openbare voorzieningen. Ongeacht of de gestelde toezeggingen daadwerkelijk zijn gedaan en of eisers daaraan vertrouwen mochten ontlenen, geldt dat deze toezeggingen geen betrekking hebben op de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid.