ECLI:NL:RBLEE:2011:BV3806

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109283 / HA ZA 10-1133
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een bruikleenovereenkomst met betrekking tot tap- en koelapparatuur tussen Heineken Nederland B.V. en [X] c.s.

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Heineken Nederland B.V. en de gedaagden [X] en [Y]. De zaak betreft een bruikleenovereenkomst die op 20 november 2001 is gesloten, waarbij Heineken apparatuur aan [X] c.s. ter beschikking heeft gesteld. Heineken vorderde betaling van een bedrag van € 7.176,98, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten, na opzegging van de bruikleenovereenkomst door [X] c.s. in juli 2009. De rechtbank heeft de feiten en de procedure besproken, waarbij onder andere de inhoud van de bruikleenovereenkomst en de communicatie tussen partijen aan bod kwamen.

De rechtbank oordeelde dat Heineken onvoldoende had onderbouwd dat de gevorderde bedragen correct waren, en dat de waarde van de apparatuur door [X] c.s. was betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de apparatuur hooguit € 1.000,- bedraagt, en heeft dit bedrag toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de contractuele rente van 12% per jaar van toepassing is, en dat de gedaagden hoofdelijk moeten betalen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen, omdat deze kosten niet voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank heeft [X] c.s. veroordeeld tot betaling van € 1.000,-, vermeerderd met rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van Heineken vastgesteld op € 1.023,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 109283 / HA ZA 10-1133
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J. Bonnema te Leeuwarden,
tegen
1. [X],
wonende te [woonplaats],
2. [Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. J. Faas te Groningen.
Partijen zullen hierna Heineken en [X] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 1 juni 2011.
1.2. Het vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Heineken en [X] c.s. hebben op 20 november 2001 een bruikleenovereenkomst gesloten met betrekking tot tap- en koelapparatuur (verder: apparatuur). Op grond van deze overeenkomst heeft Heineken apparatuur aan [X] c.s. beschikbaar gesteld.
2.2. In de tussen partijen gesloten bruikleenovereenkomst staat – voor zover van
belang – vermeld:
“Artikel III – Duur en beëindiging. (…)
4. Na opzegging dan wel beëindiging van de bruiklening is de brouwerij gerechtigd zonder enige schadeloosstelling, betaling of vergoeding:
a. de apparatuur onmiddellijk van de plaats, waar deze zich bevindt, weg te voeren en onder zich te nemen en te houden, onverminderd het recht van de brouwerij om vergoeding te eisen van gedurende de bruiklening aan de apparatuur ontstane schade;
b. ofwel betaling van de waarde van de ondernemer te vorderen, in welk geval de apparatuur onmiddellijk na betaling eigendom van de ondernemer wordt. (…)
Artikel IV – Overige bepalingen. (…)
3. Op deze overeenkomst alsmede op de hieruit voortvloeiende leveranties, zijn de Leverings- en Betalingsvoorwaarden Horeca van de brouwerij van toepassing, waarvan de ondernemer verklaart een exemplaar te hebben ontvangen.”
2.3. Bij brief van medio juli 2009 heeft [X] c.s. de bruikleenovereenkomst opgezegd.
2.4. Middels een aan [X] c.s. verzonden factuur (met factuurnummer 8883147) van 24 augustus 2009 heeft Heineken een bedrag van € 6.434,23 gefactureerd voor de ‘aanwezige bruikleen’. Onder de factuur staat vermeld:
“Betalingsconditie netto binnen 10 dagen na factuurdatum.”
2.5. In een aan Heineken verzonden brief van 28 augustus 2009 van [Z] (verder: [Z]) namens [X] c.s. staat – voor zover van belang - vermeld:
“Er zal geen overname van de tap- en koelapparatuur plaatsvinden. Relatie heeft gekozen voor nieuwe apparatuur. Derhalve verzoeken wij u dan ook factuur nr. 8883147 te crediteren. (…)
De Heineken tap- en koelapparatuur kan, na afspraak, afgehaald worden bij:
[handelsonderneming] (…)”
2.6. Op 6 oktober 2009 heeft [Z] een soortgelijke brief als hierboven vermeld aan Heineken verzonden, welke brief de volgende passage bevat:
“De tap- en koelapparatuur is reeds verwijderd uit de [sporthal] en is geplaatst bij [handelsonderneming] te [plaatsnaam] ([adres]). Door Heineken Brouwerijen is hiervan reeds enige apparatuur opgehaald.”
2.7. Ter gelegenheid van de comparitie van 1 juni 2011 heeft Heineken een bruikleenoverzicht d.d. 1 april 2010 verstrekt van de bij [X] c.s. aanwezige apparatuur. Achter elk van de bij [X] c.s. aanwezige artikelen staat een datum en een waarde vermeld. De op het bruikleenoverzicht vermelde data zijn data uit de jaren 2000, 2001, 2004, 2007 en 2009. Het bruikleenoverzicht vermeldt dat de bij [X] c.s. aanwezige goederen een waarde vertegenwoordigen van € 10.771,67.
3. Het geschil
3.1. Heineken vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- dat [X] c.s. hoofdelijk zal worden veroordeeld om aan Heineken te betalen een bedrag van € 7.176,98, te vermeerderen met de contractuele rente van 12% per jaar, althans de wettelijke handelsrente, over het nog niet betaalde deel van het bedrag van
€ 6.455,38 vanaf 8 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten;
- dat [X] c.s. hoofdelijk zal worden veroordeeld om aan Heineken te betalen de buitengerechtelijke incassokosten groot € 768,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten;
- dat [X] c.s. hoofdelijk zal worden veroordeeld in de kosten van het geding met dien verstande dat als de één betaalt de ander zal zijn gekweten.
3.2. [X] c.s. voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Alvorens inhoudelijk te oordelen over de onderhavige zaak overweegt de rechtbank dat mr. J. Faas bij brief van 29 juni 2011 de rechtbank verzocht heeft het proces-verbaal van de comparitie van 1 juni 2011 aan te passen. Mr. J. Faas schrijft in zijn brief voor zover van belang:
“Naar aanleiding van het proces-verbaal (…) wens ik daarop aan te vullen dat ik namens cliënten ter zitting niet alleen heb aangegeven dat er een handtekening op de laatste bladzijde van de overeenkomst ontbreekt, maar dat er überhaupt in deze overeenkomst geen paraaf of handtekening van cliënten staat. De handtekeningen en parafen die op de overeenkomst staan zijn niet van cliënten.”
Nu Heineken niet op voornoemde brief heeft gereageerd, zal de rechtbank het proces-verbaal conform het verzoek van mr. J. Faas aanvullen.
4.2. Heineken legt aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag. Heineken stelt dat [X] c.s. op grond van artikel III lid 4 sub b van de bruikleenovereenkomst gehouden is de waarde van de apparatuur te vergoeden. Heineken voert aan dat zij nadat de bruikleenovereenkomst is opgezegd, kan kiezen of zij de apparatuur terug neemt of dat zij betaling van de waarde van de apparatuur vordert van de ondernemer bij wie de apparatuur in bruikleen is. Heineken heeft de waarde van de zich onder [X] bevindende apparatuur vastgesteld op € 6.434,23 en dit onderbouwd met een bruikleenoverzicht. Heineken stelt dat zij eveneens aanspraak kan maken op contractuele rente op grond van de volgens Heineken op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Heineken stelt dat de algemene voorwaarden aan [X] c.s. ter hand zijn gesteld en dat dit onder meer blijkt uit Artikel IV van de bruikleenovereenkomst. Bovendien staat op elke aan [X] c.s. verzonden factuur een verwijzing naar de algemene voorwaarden.
4.3. [X] c.s. voert verweer en voert hiertoe het volgende aan. [X] c.s. stelt dat nadat zij de overeenkomst met Heineken heeft opgezegd, [Z] zorg zou dragen voor de afhandeling met Heineken en dat de contacten met Heineken daarom via [Z] liepen. Na overleg is er volgens [X] c.s. een frisdrankkoeling opgehaald. [X] c.s. betoogt dat nu Heineken reeds een frisdrankkoeling heeft opgehaald, Heineken op grond van artikel III lid 4 sub a van de bruikleenovereenkomst ervoor heeft gekozen om de apparatuur terug te nemen. Nu Heineken deze keuze heeft gemaakt, staat het volgens [X] c.s. Heineken niet meer vrij om voor de overige goederen te kiezen voor vergoeding op basis van artikel III lid 4 sub b van de bruikleenovereenkomst. [X] c.s. betwist de hoogte van de door Heineken gevorderde vergoeding. De apparatuur is reeds in 1993 geplaatst, waardoor de vermelde waarde van de apparatuur op het tijdens de comparitie overgelegde bruikleenoverzicht niet juist is.
[X] c.s. betwist dat de algemene voorwaarden van Heineken van toepassing zijn. Deze zijn niet van toepassing verklaard op de bruikleenovereenkomst. Indien de algemene voorwaarden van Heineken wel van toepassing mochten zijn, doet [X] c.s. een beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden, daar de algemene voorwaarden haar niet voorafgaand of tijdens het sluiten van de bruikleenovereenkomst ter hand zijn gesteld. De contractuele rente kan dan ook niet worden toegewezen, aldus [X] c.s.
Heineken heeft daarnaast niet aan haar substantiëringsplicht voldaan, aldus [X] c.s., nu het verweer van [X] c.s. niet is opgenomen in de dagvaarding. [X] c.s. betwist ten slotte de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
4.4. De rechtbank zal als eerste oordelen over de door [X] c.s. aangevoerde schending van de substantiëringsplicht door Heineken. Artikel 111 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) bepaalt dat het exploot van dagvaarding de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor vermeldt. De rechtbank overweegt dat het hier weliswaar niet gaat om een zeer uitgebreide dagvaarding, maar dat dit niet wegneemt dat die dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk is. Nu voor het overige ook niet gesteld of gebleken is dat [X] c.s. door de gestelde schending van de substantiëringsplicht in haar processuele belangen is geschaad, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier consequenties aan te verbinden.
4.5. De rechtbank overweegt dat Heineken nakoming van de tussen partijen gesloten bruikleenovereenkomst vordert, meer specifiek van artikel III lid 4 sub b van de bruikleenovereenkomst. Partijen verschillen van mening over hoe dit artikel dient te worden uitgelegd. [X] c.s. heeft aan het door haar gestelde feit dat Heineken de frisdrankkoeling heeft opgehaald de gevolgtrekking verbonden dat Heineken op grond van de bruikleenovereenkomst geen aanspraak meer kan maken op vergoeding van de overige apparatuur, hetgeen Heineken betwist. De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeengekomen bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Nu partijen niets hebben gesteld over hetgeen is besproken voor en tijdens het sluiten van de overeenkomst, zullen de gebruikte bewoordingen bij de uitleg van de overeenkomst een belangrijke rol spelen. Zonder nadere toelichting valt uit de formulering van artikel III lid 4 van de bruikleenovereenkomst niet af te leiden dat wanneer Heineken gekozen heeft voor het terugnemen van een deel van de apparatuur, zij geen aanspraak meer zou kunnen maken op vergoeding. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Heineken op grond van voornoemde bepaling gerechtigd is om aanspraak te maken op vergoeding van de apparatuur.
4.6. [X] c.s. heeft voorts verweer gevoerd tegen de hoogte van de door Heineken gevorderde hoofdsom. De rechtbank overweegt dat Heineken bij haar inleidende dagvaarding heeft nagelaten het door haar gevorderde bedrag te onderbouwen met de daarbij behorende facturen. [X] c.s. heeft echter wel de factuur overgelegd waarvoor Heineken betaling vordert, maar ook deze verschaft geen duidelijkheid nu op de factuur een totaalbedrag van € 6.434,23 is vermeld zonder enige specificatie waaruit blijkt hoe dit bedrag is opgebouwd. Het door Heineken ter comparitie overgelegde bruikleenoverzicht (zie rechtsoverweging 2.7.) verschaft evenmin duidelijkheid over het gevorderde bedrag en Heineken heeft nagelaten te onderbouwen hoe het bedrag van
€ 10.771,- op de bruikleenlijst zich verhoudt tot het gevorderde bedrag van € 6.434,23. Daar komt bij dat [X] c.s. ten aanzien van de op dit bruikleenoverzicht vermelde data tijdens de comparitie heeft gesteld dat de meeste goederen reeds in 1993 aanwezig waren, waarop namens Heineken slechts is verklaard dat zij niet weet of de spullen er in 1993 al waren. Indien – zoals Heineken heeft betoogd – er vanuit dient te worden gegaan dat het merendeel van de apparatuur in 2000 dan wel 2001 is geïnstalleerd, valt zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet in te zien waarom op die apparatuur minder dan de helft is afgeschreven. Hetgeen door Heineken is gesteld biedt dan ook onvoldoende aanknopingspunten om de waarde van de apparatuur in rechte vast te kunnen stellen. Nu Heineken haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en [X] c.s. in het kader van haar verweer heeft gesteld dat de waarde van de apparatuur hooguit € 1.000,- bedraagt, wijst de rechtbank laatstgenoemd bedrag toe.
4.7. Ten aanzien van het beroep van [X] c.s. op vernietiging van de algemene voorwaarden nu deze haar niet ter hand zijn gesteld, overweegt de rechtbank het volgende. Heineken heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij de algemene voorwaarden wel ter hand heeft gesteld, verwezen naar artikel IV van de bruikleenovereenkomst, waartegen [X] c.s. heeft ingebracht dat de handtekening onder de overgelegde overeenkomst niet van haar afkomstig is. De rechtbank acht deze enkele betwisting onvoldoende. [X] c.s. heeft immers in haar conclusie van antwoord erkend dat de door Heineken overgelegde overeenkomst tussen partijen op 20 november 2001 is gesloten en heeft ter onderbouwing van haar verweer zelfs verwezen naar de door Heineken overgelegde overeenkomst. Daarmee staat vast dat de door Heineken overgelegde overeenkomst, de overeenkomst is zoals die tussen partijen is gesloten. Dit betekent dat [X] c.s. eveneens akkoord is gegaan met artikel IV van de overeenkomst, zodat de rechtbank van oordeel is dat de stelling van [X] c.s. dat hem de algemene voorwaarden niet ter hand zijn gesteld onvoldoende is onderbouwd. Dit betekent dat het beding dat ziet op de contractuele rente van 12 % per jaar van toepassing is, zodat de contractuele rente over de hoofdsom zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat de contractuele rente verschuldigd is over de tijd dat [X] c.s. met de voldoening van de geldsom in verzuim is. Gelet op de in de factuur van 24 augustus 2009 opgenomen betalingstermijn van 10 dagen is het verzuim op grond van artikel 6:83 sub a BW ingetreden per 3 september 2009, zodat de rechtbank de gevorderde contractuele rente vanaf die datum zal toewijzen.
4.8. Ten slotte heeft [X] c.s. verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten – mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II – zal worden afgewezen. Uit de door Heineken gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Heineken vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.9. Heineken zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank stelt de kosten aan de zijde van Heineken vast op:
- vast recht 255,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punt × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.023,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [X] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Heineken te betalen een bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar over het toegewezen bedrag vanaf 3 september 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [X] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Heineken tot op heden begroot op EUR 1.023,00,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.?