ECLI:NL:RBLEE:2011:BU6246

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1148
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Schwartz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing huisvestingsaanvraag op grond van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) wegens verwijtbaarheid van schade door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Bisschop Möller en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. De stichting had een huisvestingsaanvraag ingediend voor het herstellen van constructiefouten in het dakoverstek van de nieuwbouw van de Katholieke Jenaplan Basisschool Sint Paulus. De aanvraag werd afgewezen door verweerder op grond van artikel 100, tweede lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), omdat de schade zou zijn veroorzaakt door schuld of toedoen van eiseres. Eiseres, die als bouwheer en directievoerder betrokken was bij de bouw, stelde dat de afwijzing onterecht was en dat er geen verband bestond tussen de constructiefout en eerdere lekkages die in een arbitrageprocedure aan de orde waren geweest.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van een constructiefout, maar dat verweerder niet had aangetoond dat de schade was veroorzaakt door schuld of toedoen van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres geen recht had op de gevraagde huisvestingsvoorziening. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 6.143,19 bedroegen, inclusief deskundigenkosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1148
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
De stichting Bisschop Möller,
gevestigd te Woerden,
eiseres,
gemachtigden: mr. J.M.V. Dubelaar, advocaat te Woerden en A.J. Hooijsma, werkzaam bij Onderwijsbureau Meppel.
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigden: R. Lievers en T.H. Weidgraaf, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 5 april 2011, verzonden op 7 april 2011 (het bestreden besluit), heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de afwijzing van een huisvestingsaanvraag. Hierbij heeft verweerder tevens afwijzend beslist op eiseres' verzoek om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 10 november 2011. Partijen hebben zich door hun gemachtigden laten vertegenwoordigen.
Motivering
Feiten
1.1 Op 30 januari 2002 is tussen eiseres en aannemer Van der Werfs Bouwbedrijf B.V. (de aannemer) een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten ten behoeve van de nieuwbouw van de Katholieke Jenaplan Basisschool Sint Paulus en buitenschoolse opvang aan de Cornelis Trooststraat 1 te Leeuwarden (de school) voor een bedrag van € 1.988.274,32 inclusief BTW. Op de overeenkomst zijn van toepassing het bestek nr. 2.1322.0 B van 21 november 2001 met bijlagen en bijbehorende tekeningen, de bladen SL-01 t/m SL-03, Blad 2 t/m 4, BE-01 t/m BE-16 van 21 november 2001, de constructie-tekeningen 640.01 t/m 640.03 van 21 november 2001 en de nota van inlichtingen van 11 december 2001 (het bestek). Het ontwerp van de school is, in opdracht van eiseres gemaakt, door ing. J.H.T. Verborg, werkzaam bij Van Hogevest Architecten B.V. te Amersfoort (de architect). Voorafgaand aan het (definitief) opstellen van het bestek is door de architect overleg gevoerd met het Bureau Dakadvies B.V. Het definitieve ontwerp van de architect gaat voor wat betreft de dakconstructie uit van een dakhelling van 15º en ter plaatse van de hoekkepers van circa 11º-12º. Ter plaatse van de hellende daken zijn Unilin dakplaat elementen van het type Unigreen ES-W-3.0-120 voorgeschreven. In aanvulling op de dakplaat elementen is de toepassing van RBB Stonewold dakpannen in het ontwerp opgenomen. De directie tijdens de bouw is, in opdracht van eiseres, gevoerd door Jenaplan Advies & Scholing (JAS) in samenwerking met Kalkulatieburo De Bildt B.V., in de persoon van [A], oud-directeur van de school en [B] (de directie). De directie is veelvuldig op het werk aanwezig geweest. Uit de bouwverslagen blijkt dat ook [C] van de schooldirectie en [D] van het schoolbestuur bij de bouwvergaderingen aanwezig zijn geweest. Het werk is op 19 januari 2003 opgeleverd.
1.2 Na de oplevering zijn lekkages en doorbuigende dakoverstekken geconstateerd. Uit het scheidsrechterlijk vonnis van 17 april 2009, naar aanleiding van een arbitrageprocedure die is aangespannen door eiseres tegen de aannemer, komt naar voren dat er ten aanzien van de lekkages sprake is van een ontwerpfout, waarvoor eiseres als opdrachtgeefster van de architect verantwoordelijk is. De contractuele aansprakelijkheidstermijn van vijf jaar is inmiddels verstreken. Daardoor kan eiseres de schade niet meer verhalen op derden.
1.3 Jaarlijks stelt verweerder een programma en overzicht onderwijshuisvesting vast ten behoeve van investeringen en onderhoud aan schoolgebouwen. Plaatsing van de voorziening op het programma betekent dat de voorziening wordt toegekend. Plaatsing op het overzicht betekent dat de voorziening wordt afgewezen of wordt doorgeschoven naar een volgend programmajaar. Op 29 januari 2010 heeft eiseres een huisvestingsaanvraag 2011 bij verweerder ingediend. Gevraagd is, met betrekking tot de school, een vergoeding toe te kennen voor het herstellen van de constructiefout in het dakoverstek, herstellen van de constructiefout in de brandtrap / fundering, onderhoud en uitbreiden van het hekwerk en plein ten gevolge van de sloop van een naburige school. De kosten gemoeid met het herstellen van de dakoverstekken bedragen, volgens eiseres, circa € 40.000,-. Diverse deskundigen hebben zich uitgelaten over de oorzaak van de constructiefout in het dakoverstek. In opdracht van eiseres zijn dat Bureau voor Bouwpathologie BB op 26 januari 2011, aangevuld op 11 februari 2011, Bouwkundig onderwijsbureau Meppel, als reactie op het namens verweerder opgestelde rapport van BCN, op 17 februari 2011 en TNO op 17 juni 2011. In opdracht van verweerder heeft BCN op 14 februari 2011, aangevuld op 11 augustus 2011 een rapport uitgebracht, evenals een kostenraming op 25 februari 2011.
1.4 Verweerder heeft op 6 december 2010 besloten het herstellen van de constructiefout in de brandtrap / fundering op het programma te plaatsen, het herstellen van de constructiefout in het dakoverstek af te wijzen op grond van artikel 100, tweede lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), omdat de schade zou zijn veroorzaakt door schuld of toedoen van eiseres, en de overige voorzieningen door te schuiven naar een volgend programmajaar.
1.5 Het, tegen het afwijzen van het herstellen van de constructiefout in het dakoverstek, gerichte bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit door verweerder, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering.
Standpunten van partijen
2.1 Eiseres stelt dat het enkele feit dat zij bouwheer was geen reden is om de afwijzings-grond van artikel 100, tweede lid, van de WPO toe te passen. Op grond van artikel 103, eerste lid, van de WPO treedt in beginsel het schoolbestuur op als bouwheer. Desondanks wordt, zonder enige beperking, in artikel 92 van de WPO het herstel van constructiefouten genoemd als een voorziening in de huisvesting waarvoor bij verweerder een aanvraag kan worden ingediend. Verder wijst eiseres er op dat verweerder het herstel van de constructiefout van de brandtrap / fundering wel heeft toegewezen. Deze schade is, net als die in het dakoverstek, onder het bouwheerschap van eiseres geleden. Verder stelt eiseres dat er geen verband bestaat tussen de constructiefout in het dakoverstek en eerdere lekkages waarover een arbitragezaak is gevoerd tegen de aannemer. De doorbuigende dakoverstekken zijn niet besproken in bouwvergaderingen. Eiseres was dan ook niet bedacht op deze schade en hoefde dat ook niet te zijn. Verder is eiseres van mening dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten voor de werkzaamheden van de door haar ingeschakelde deskundigen.
2.2 Verweerder stelt dat de gevraagde voorziening nodig is voor het herstel van schade die het gevolg is van schuld of toedoen van eiseres tijdens het bouwproces. Aangezien de constructiefout is ontstaan door beslissingen waarop eiseres zelf in grote mate invloed heeft kunnen uitoefenen, gelet op haar rol als bouwheer, is de aanvraag, volgens verweerder, terecht afgewezen. Ten aanzien van de brandtrap geldt dat de voorziening is toegewezen vanwege de brandveiligheid en de algemene veiligheid van de school. Verder stelt verweerder dat het verzoek om vergoeding van kosten in de bezwaarfase is afgewezen omdat de rechtsgevolgen van het primaire besluit in stand zijn gelaten en enkel de motivering is aangepast.
Wettelijk kader
3.1 Ingevolge artikel 92, eerste lid, onder c, van de WPO worden onder voorzieningen in de huisvesting begrepen herstel van constructiefouten aan het gebouw, alsmede herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakketten en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden.
3.2. Ingevolge artikel 100, eerste lid, onder a, van de WPO wordt een voorziening in de huisvestiging slechts geweigerd indien de gewenste voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 92.
3.3 Ingevolge artikel 100, tweede lid, van de WPO kan een voorziening in de huisvesting tevens worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien door voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag.
3.4 Ingevolge artikel 2 (Omschrijving voorziening in de huisvesting) van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Leeuwarden (de Verordening) worden de volgende voorzieningen onderscheiden: onder d: herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie.
3.5 In deel A (Lesgebouwen) van de bijlage bij de Verordening, onder punt 1.11 (Herstel van constructiefouten) staat dat de noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
Beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht de aanvraag om een vergoeding voor het herstellen van de constructiefout in het dakoverstek heeft afgewezen op de grond dat de schade is veroorzaakt door schuld of toedoen van eiseres, als bedoeld in artikel 100, tweede lid, van de WPO. Daarnaast is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op vergoeding van de kosten in de bezwaarfase, waaronder die voor de werkzaamheden van de door haar ingeschakelde deskundigen. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, wensen partijen een oordeel over de hoogte van de te vergoeden kosten.
4.2 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er in onderhavig geval sprake is van een constructiefout als bedoeld in artikel 92 van de WPO, nader uitgewerkt in artikel 2 van de Verordening en dat derhalve de weigeringgrond, neergelegd in artikel 100, eerste lid, onder a, van de WPO niet aan de orde is.
4.3 Vervolgens stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de oorzaak van de schade is gelegen in het niet toepassen van de, in het bestek voorgeschreven, dakplaten van het type Unigreen. De rechtbank overweegt dat door verweerder het bouwen in afwijking van het bestek daarentegen wel aan de afwijzing van de huisvestingsaanvraag ten grondslag is gelegd, evenals de relatie tussen het doorbuigen van de dakoverstekken en de lekkages, waarover eiseres een arbitrageprocedure tegen de aannemer heeft gevoerd. En dat geldt ook voor de herstelkosten, die volgens verweerder hoger zijn dan eiseres aanneemt. De rechtbank ziet echter niet in hoe de door verweerder gekozen motivering, ten aanzien van de overgebleven afwijzingsgronden, kan leiden tot de conclusie dat de huisvestingsaanvraag moet worden afgewezen omdat de schade is veroorzaakt door schuld of toedoen van eiseres, als bedoeld in artikel 100, tweede lid, van de WPO. Door verweerder is immers geen verband gelegd tussen de schade en de handelwijze van eiseres. Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met de zorgvuldigheid, die bij het voorbereiden van een besluit moet worden betracht. De rechtbank ziet hierin aanleiding het bestreden besluit te vernietigen en zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
4.4 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen ook niet in geschil is dat er sprake is van een ontwerp- of uitvoeringsfout. Het doorbuigen van de dakoverstekken lijkt te zijn veroorzaakt door het niet goed detailleren en uitvoeren van de overstekken. Partijen verschillen daarentegen wel van mening over het antwoord op de vraag of er een relatie is tussen de doorbuigingen en de eerdere lekkages. Eiseres stelt zich op het standpunt dat, in tegenstelling tot de kritische dakconstructie, over het dakoverstek niet is gesproken in bouwvergaderingen en dat voor haar niet duidelijk of voorzienbaar was of had moeten zijn dat onderhavige schade zich zou (kunnen) voordoen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gebrek is ontstaan door beslissingen waarop eiseres invloed heeft kunnen of had moeten uitoefenen. Partijen verschillen derhalve van mening over het antwoord op de vraag of in onderhavig geval sprake is van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van eiseres als bedoeld in artikel 100, tweede lid, van de WPO.
4.5 Vaststaat dat eiseres als opdrachtgeefster (= bouwheer) verantwoordelijk is voor de, door de architect of de aannemer veroorzaakte, schade en dat zij zelf, dan wel personen namens haar, de directie heeft gevoerd. Door partijen is verklaard dat de directie, in de persoon van de oud-directeur van de school [A] en [B] van Kalkulatieburo De Bildt B.V., wekelijks, zo niet dagelijks op het werk aanwezig is geweest en heeft deelgenomen aan de maandelijkse bouwvergaderingen, evenals [C] van de schooldirectie en [D] van het schoolbestuur. Dit maakt dat eiseres, als bouwheer en directievoerder, nauw betrokken was bij de bouw van de school en invloed kon uitoefenen tijdens de ontwerpfase en tijdens de uitvoering van het werk. Dit betekent evenzeer dat eiseres, in relevante mate, het verwijt kan worden gemaakt dat de dakoverstekken zijn doorgebogen. De hieruit voortvloeiende schade is dan ook veroorzaakt door schuld of toedoen van eiseres. Dat tussen partijen ter discussie staat of er een relatie is tussen eerdere lekkages en het doorbuigen van de dakoverstekken, alsmede de hoogte van de herstelkosten is in deze niet relevant. Of alleen de dakoverstekken worden hersteld, zoals door eiseres aangevraagd, of het hele dak wordt vernieuwd, zoals verweerder noodzakelijk acht, speelt geen rol bij het oordeel dat eiseres anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan.
4.6 Vervolgens kent artikel 100, tweede lid, van de WPO aan verweerder een discretionaire bevoegdheid toe, bij de uitoefening waarvan een belangenafweging dient plaats te vinden tussen, volgens de memorie van toelichting, enerzijds de verwijtbaarheid van de schade en het belang dat is gemoeid met de voortgang van het onderwijs. Uit het bestreden besluit valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken dat een dergelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet ook daarin grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangevoerd dat het doorbuigen van de dakoverstekken constructief niet juist is, maar dat er geen direct gevaar is voor de school en of voor personen. Daarnaast is niet door eiseres aangevoerd, noch is de rechtbank anderszins gebleken dat de financiële situatie van eiseres dermate nijpend is dat de voortgang van het onderwijs in gevaar zou komen indien eiseres onderhavige kosten voor haar rekening zou moeten nemen. Dit betekent dat verweerder in redelijkheid meer gewicht kan toekennen aan het algemene belang dat is gediend met het afwijzen van een huisvestingsvoorziening indien de schade door schuld of toedoen van de bouwheer / directievoerder is ontstaan dan aan het financiële belang van eiseres bij het niet hoeven betalen van de herstelkosten van de dakoverstekken.
4.7 Ten slotte is door eiseres betoogd dat de afwijzing van de huisvestingsvoorziening in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verweerder het herstel van de constructiefout van de brandtrap / fundering heeft toegewezen, welke schade evenals het doorbuigen van de dakoverstekken onder het bouwheerschap van eiseres heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. De rechtbank heeft het verweer zo begrepen, dat in het kader van de belangenafweging die moet plaatsvinden op grond van artikel 100, tweede lid, van de WPO, verweerder een groter gewicht heeft toegekend aan het belang dat is gemoeid met de voortgang van het onderwijs dan aan de verwijtbaarheid van de schade. Gelet op de brandveiligheid en de algemene veiligheid van de school en die van personen is de uitkomst van deze belangenafweging niet onredelijk.
4.8 Het beroep van eiseres zal, gelet op rechtsoverwegingen 4.3 en 4.6, gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het niet deugdelijk is gemotiveerd en de verwijtbaarheid van de schade niet is afgewogen tegen het belang van de voortgang van het onderwijs. Omdat aan eiseres, zoals overwogen, geen huisvestings-voorziening moet worden toegekend, zal de rechtbank, overeenkomstig artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, inhoudende afwijzing van de aanvraag van eiseres, in stand laten.
Proceskosten
5.1 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.310,- (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift, één punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 218,-, één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-, gewicht van de zaak: gemiddeld; vermenigvuldigen met wegingsfactor 1). Ten aanzien van de door eiseres gevraagde vergoeding van deskundigenkosten overweegt de rechtbank als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb is van toepassing. Op basis van het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Volgens de Nota van Toelichting bij het besluit van 22 december 1993, houdende nadere regels betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, is de kostenveroordeling niet bedoeld als een volledige schadevergoeding maar als een tegemoetkoming in de kosten (NvT. Stb. 1993, 736, p. 5).
5.3 Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op de kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
5.4 Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Bpb wordt het bedrag ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Bpb bij de uitspraak vastgesteld op de vergoeding, die ingevolge artikel 8:36 van de Awb is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
5.5 Ingevolge artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken (Bts) - voor zover hier van belang - geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 onderdeel a, van de Wet tarieven in strafzaken, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur.
5.6 In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: 'Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.' (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
5.7 Ingevolge artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
5.8 Tussen partijen is - naar de rechtbank begrijpt - niet in geschil dat de door eiseres ingeschakelde onderzoeksbureaus: Bureau voor Bouwpathologie BB, Onderwijsbureau Meppel en TNO, kunnen worden aangemerkt als deskundigen in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb. Nu tussen eiseres en verweerder de oorzaak van de schade in geschil was en verweerder, ondanks door eiseres overgelegd bewijs, zich tot de zitting op het standpunt heeft gesteld dat door de aannemer niet de, in het bestek voorgeschreven, dakplaten van het type Unigreen waren aangebracht, is de rechtbank van oordeel dat eiseres in de bezwaarfase in redelijkheid heeft kunnen beslissen om deskundigen in de zin van het genoemde artikel in te schakelen. De rechtbank verwerpt verweerders stelling dat geen herroeping van het primaire besluit heeft plaatsgevonden en eiseres om die reden geen recht heeft op vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder het primaire besluit namelijk wel moeten herroepen omdat, zoals aangegeven in rechtsoverweging 4.6, geen belangenafweging bij het primaire besluit heeft plaatsgevondenen. De rechtbank oordeelt aldus dat eiseres niet alleen recht heeft op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, maar ook voor de werkzaamheden van de door haar in de bezwaarfase ingeschakelde onderzoeksbureaus.
5.9 De rechtbank constateert vervolgens dat aan onderzoek, reistijd, analyse en rapportage door het Bureau voor Bouwpathologie BB 18 uur is besteed en dat daarvoor € 2.356,20, inclusief BTW in rekening is gebracht, dat door TNO voor onderzoek ter plaatse en rapportage € 6.545,-, inclusief BTW in rekening is gebracht en dat door het Onderwijsbureau Meppel 21 uur is besteed aan onderzoek en rapportage en dat hiermee een bedrag van € 2.124,15, inclusief BTW is gemoeid. De rechtbank is van mening dat de door de deskundigen geboden juridische ondersteuning van eiseres niet voor vergoeding in aanmerking komt daar eiseres is verzekerd van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor de onderzoek- en rapportagewerkzaamheden van de door eiseres ingeschakelde deskundigen acht de rechtbank een tijdsbesteding van in totaal 50 uur voldoende.
5.10 Het te vergoeden uurtarief voor de werkzaamheden van de deskundigen hangt, zoals overwogen onder punt 5.5, af van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval de maximale vergoeding van € 81,23 per uur, exclusief BTW volstaat. De rechtbank wijst er nogmaals op dat uit de bij 5.6 vermelde Nota van Toelichting volgt dat de kostenveroordeling niet is bedoeld als een volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een lager tarief dan € 81,23 per uur, exclusief BTW kan gelden als een genoegzame tegemoetkoming. Gelet hierop stelt de rechtbank het door verweerder te vergoeden uurtarief voor de werkzaamheden van de deskundigen vast op € 81,23, verhoogd met de omzetbelasting ingevolge het bepaalde in artikel 15 van het Bts. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank de door verweerder aan eiseres te vergoeden deskundigenkosten vast op een bedrag van € 4.833,19 (50 uur maal € 81,23 vermeerderd met 19% BTW).
5.11 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de door verweerder aan eiseres te vergoeden kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep verhoogt tot een bedrag van € 6.143,19 (de kosten voor rechtsbijstand bedragen € 1.310,- en de deskundigen-kosten bedragen € 4.833,19).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 6.143,19;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. A. Schwartz, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2011.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. A. Schwartz
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag