Parketnummer: 17/980002-09 VON
datum uitspraak: 22 november 2011
VONNIS van de rechtbank te Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te Leeuwarden, in de zaak tegen:
[verdachte 2],
geboren op [datum] 1962 te [plaats],
wonende te [adres en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 december 2010, 7 maart 2011, 16 mei 2011, 7 november 2011 en 8 november 2011.
De tenlastelegging is ter terechtzitting van 7 november 2011 op vordering van de officier van justitie gewijzigd en is daarmee als volgt komen te luiden:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij tezamen en in vereniging met [verdachte 4] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 5]
en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 1] en/of één of meer ander(en)
in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 28 januari 2009 te Frieschepalen
en/of Surhuisterveen en/of Roden, althans in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, opzettelijk accijnsgoederen, te weten (telkens) 25.242.516, althans
(een) hoeveelhe(i)d(en) sigaretten, althans rookwaren, voorhanden heeft gehad,
die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing
was/waren betrokken.
(artikel 5 van de wet op de Accijns)
Hij tezamen en in vereniging met [verdachte 4] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 5]
en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 1] en/of één of meer ander(en)
in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 28 januari 2009 te Frieschepalen
en/of Surhuisterveen en/of Roden, althans in Nederland, meermalen, althans
eenmaal, opzettelijk een of meer (handelshoeveelheden) verpakkingen met daarin
sigaretten met de merknamen en/of (beeld)merken van MARLBORO en/of LAMBERT &
BUTLER, ieder zijnde een merk waarop (een) ander(en) recht heeft/hebben, elk
zijnde en/of bevattende valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde
merken, heeft/hebben ingevoerd en/of doorgevoerd en/of heeft/hebben afgeleverd
en/of in voorraad heeft/hebben gehad.
(artikel 337 van het Wetboek van Strafrecht)
Hij tezamen en in vereniging met [verdachte 4] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 5]
en/of [verdachte 1] en/of één of meer ander(en) op of omstreeks 26
januari 2009 te Frieschepalen, althans in Nederland, valselijk heeft opgemaakt
drie, althans één of meer, geschriften te weten:
1. CMR 0778186 (D-001) en/of;
2. CMR 0778187 (D-006) en/of;
3. CMR;
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk valselijk op
dit/deze document(en) vermeld dat de lading bestond uit 33, althans een
aantal, pallets Sammelgut, althans stukgoed van afzender Campana Handel te
Prisdorf Duitsland aan geadresseerde Schoenenreus te Assen,
met het oogmerk om voornoemd(e) geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de
lading bestond uit sigaretten, althans andere goederen dan welke op het CMR
vermeld stonden en wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat de lading
niet voor de Schoenenreus te Assen was bestemd
(artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht)
hij tezamen en in vereniging met [verdachte 4] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 5]
en/of [verdachte 1] en/of één of meer ander(en) in de periode van
26 januari 2009 tot en met 29 januari 2009 te Frieschepalen, althans in
Nederland en/of Duitsland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse
CMR als ware deze echt en onvervalst terwijl hij wist, althans redelijkerwijs
moest vermoeden, dat dit geschrift voor zodanig gebruik bedoeld was,
bestaande de valsheid hierin dat op de CMR een onjuiste lading en/of een
onjuiste ontvanger vermeld stond, bestaande het gebruikmaken en/of voorhanden
hebben hierin dat verdachte gedurende zijn rit deze CMR onder zich en/of voor
controle beschikbaar heeft gehouden.
(artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
oktober 2008 tot en met 28 januari 2009 te Frieschepalen en/of Surhuisterveen
en/of Roden, althans in Nederland en/of Duitsland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit [verdachte 4] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 5]
en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of [verdachte 1] en/of (een)
ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven te
weten:
- valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 Sr.) en/of
- het gebruik maken van valse geschriften (art. 225 lid 2 Sr.) en/of
- accijnsgoederen voorhanden hebben die niet overeenkomstig de Wet op de
accijns in de heffing waren betrokken (art. 5 Accijnswet) en/of
- merkvervalsing (art. 337 Sr.)
(artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht)
Hij op of omstreeks 28 januari 2009, te Surhuisterveen, althans in Nederland
voorhanden heeft gehad munitie van categorie III, te weten 21 althans één of
meer centraalvuurkogelpatronen van het kaliber .38 special.
(artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie)
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde met betrekking tot de Lambert & Butler sigaretten zal vrijspreken en de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1. tot en met 4. aan hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft feit 5 heeft de verdediging aangegeven voldoende wettig en overtuigend bewijs te zien.
De rechtbank zal de aangevoerde verweren hieronder nader bespreken.
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Door de Duitse autoriteiten is een omvangrijk onderzoek verricht naar de smokkel van merkvervalste sigaretten van China naar Duitsland. In het kader van dat onderzoek zijn twee uit China afkomstige zeecontainers na lossing in Hamburg op 25 januari 2009 door de Duitse justitie onderzocht en onder observatie gehouden. Vastgesteld werd dat de inhoud van de containers bestond uit sloffen Marlboro sigaretten met Nederlandse opschriften. In de ochtend van 27 januari 2009 stelde het Duitse observatieteam vast dat de inhoud van de betreffende containers op een bedrijventerrein in Prisdorf werd overgeladen in drie Nederlandse vrachtwagens en dat deze vrachtwagens werden begeleid door een donkerkleurige personenauto van het merk Lancia Delta. Nadat de vrachtwagens in de loop van de middag, vergezeld door de Lancia Delta, richting Groningen waren gaan rijden, is contact gezocht met de Nederlandse justitie en is de observatie vanaf de Nederlandse grens overgedragen aan een observatieteam van de FIOD. De FIOD heeft geconstateerd dat de drie vrachtwagens werden geparkeerd aan respectievelijk de [adres] en de [adres] in Frieschepalen en aan de [adres] te Roden. De drie vrachtwagens zijn vervolgens door de FIOD doorzocht; in alle gevallen bleek de lading te bestaan uit pallets met bruine kartonnen dozen. De inhoud van deze dozen bestond uit sloffen Marlboro sigaretten. Aan de [adres] stond bovendien nog een losse trailer geparkeerd. Ook deze trailer bleek beladen te zijn met sigaretten van de merken Marlboro en Lambert & Butler. In totaal heeft de FIOD 6.749.200 sigaretten in de vier trailers aangetroffen. De sigaretten vertegenwoordigen een fiscaal nadeel (bestaande uit niet-betaalde accijnzen en omzetbelasting) van € 4.404.335,79.
Uit het onderzoek is komen vast te staan dat de betreffende vrachtwagens verhuurd waren door de [naam VOF], gevestigd aan het al eerdergenoemde adres aan de [adres] in Frieschepalen aan de verdachte [verdachte 1]. Als chauffeurs van het transport zijn opgetreden de verdachten [verdachten 5 en 6], die evenals hun vader en medeverdachte [verdachte 4] tevens vennoten zijn van de VOF, en de verdachte [verdachte 2]. Diens zoon [verdachte 3] bestuurde de Lancia Delta.
Wetenschap van de inhoud van de lading van het transport van 27 januari 2009
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte voorafgaand aan en tijdens het transport niet wist dat de door hem en de andere chauffeurs vervoerde lading uit sigaretten bestond.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tegenover de FIOD en ook ter terechtzitting inderdaad ontkend heeft dat hij wist dat er sigaretten vervoerd werden. De rechtbank stelt echter ook vast dat een aantal medeverdachten wel bekennende verklaringen heeft afgelegd en daarbij belastend over de verdachte verklaard heeft.
Zo heeft [verdachte 5] in zijn eerste verhoor onder meer het volgende verklaard:
"Afgelopen maandag 26 januari 2009 kwam [verdachte 1] bij ons op het bedrijf. [...] Hij had drie trekkers met trailers nodig voor een transport vanuit de regio Hamburg naar Nederland. [...] Later op de avond is hij nog een keer geweest en toen was in gezelschap van zijn chauffeur. [...] Die man ken ik als [verdachte 2] [...] Ik kreeg toen een papiertje van [verdachte 1] waar het adres op stond waar we zouden laden in Prisdorf, Duitsland, en dat het om schoenen ging die afgeleverd moesten worden bij de Schoenenreus in Assen. Ik heb die gegevens ingevuld op de drie CMR documenten. [...] Op de CMR's heb ik vermeld "div. stukgoed (Samelgoed)". Dat heb ik gedaan na overleg met [verdachte 2], ik wist niet hoe ik kinderschoenen in het Duits moest vertalen. [...] Ik heb een exemplaar zelf gehouden en getekend en een aan mijn broer gegeven en de derde aan de chauffeur van [verdachte 1]."
In zijn derde verhoor heeft [verdachte 1] onder meer het volgende verklaard:
"Ik wist op het moment dat ik het [de vervoersbrief CMR, rechtbank] invulde wel al dat we sigaretten zouden gaan vervoeren."
en
[...] ik heb op maandag wel al gehoord dat we sigaretten zouden gaan halen in de buurt van Hamburg. We waren toen [verdachte 1], [verdachte 2] en ik."
[verdachte 6] heeft in zijn derde verhoor, naar aanleiding van de vraag van de verhorende ambtenaren of hij wist dat er sigaretten vervoerd zouden worden, onder meer verklaard:
"Ja, dat wist ik. Daar was op maandag al over gesproken. Volgens mij door [verdachte 1] toen hij bij ons was."
Verder heeft de zoon van de verdachte, [verdachte 3], in zijn vijfde verhoor onder meer het volgende verklaard:
"Pas onderweg naar Duitsland, op het laadadres in Duitsland, heeft mijn vader mij verteld dat het geen zuivere koffie was. [...] Op de terugreis naar Nederland moest ik van mijn vader voorop rijden om te zien of er politie in de buurt was. [...] Ik moest bij de grensovergang kijken of er een grenscontrole was."
In zijn zesde verhoor heeft [verdachte 3] daar nog het volgende aan toegevoed:
"Op het laadadres heb ik mijn vader nog indringend gevraagd wat er in de vrachtwagens geladen zou worden. Mijn vader heeft het mij niet willen vertellen. Ik had wel het gevoel dat hij wel wist wat er in de vrachtwagens geladen was."
en
"Mijn vader en [verdachte 1] kwamen naar buiten en liepen naar de vrachtwagen. [verdachte 1] deed de trailer van de vrachtwagen op slot met een hangslot. [...] Wat mij toen opviel is dat [verdachte 1] lachend zei: 'deze is weer binnen'. Mijn vader antwoordde met: 'Ja dat ging mooi toch.'
Aan de verdediging moet worden toegegeven dat uit het samenstel van verklaringen van [verdachten 5 en 6] niet met zekerheid kan worden opgemaakt dat de verdachte aanwezig was op het moment dat zij te horen kregen dat er sigaretten vervoerd zouden worden, hoewel die suggestie wel gewekt wordt. Dat de verdachte wel degelijk wist dat het om sigaretten zou gaan, ligt echter voor de hand, nu niet goed valt in te zien dat dit wel tegen de chauffeurs [verdachten 5 en 6] zou zijn gezegd en niet tegen de verdachte. In samenhang genomen met de verklaringen van [verdachte 3], met name over de aanwijzingen die zijn vader hem op de terugreis heeft gegeven, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet alleen wist dat hij sigaretten vervoerde, maar ook dat hij wist dat deze sigaretten illegaal waren. Ook als, zoals door de verdediging is aangevoerd, de verdachte niet zou hebben geweten dat het ging om merkvervalste sigaretten of dat deze niet in de accijnsheffing betrokken waren, heeft hij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of beide van deze strafbare feiten gepleegd zouden worden.
Het voorgaande betekent dat, voor zover het gaat om het transport van 27 januari 2009, het onder 1. en 2. aan verdachte tenlastegelegde bewezen kan worden.
Valsheid in geschrifte
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de verdachte zijn exemplaar van de door [verdachte 5] ingevulde vervoersbrieven heeft getekend (D-006, pagina 1341), naar het oordeel van de rechtbank terwijl hij wist dat de daarin vervatte informatie onjuist was. Daarmee heeft de verdachte zich medeschuldig gemaakt aan het vervalsen van dit vervoersdocument, zoals bedoeld in feit 3 primair onder 2.
Van betrokkenheid van de verdachte bij het valselijk opmaken van de andere vervoersdocumenten is de rechtbank niet gebleken, zodat de verdachte voor het overige van feit 3 moet worden vrijgesproken.
Eerder transport
Vast staat dat aan de [adres] te Frieschepalen een terrein dat toebehoort aan de [naam VOF}, een vierde trailer is aangetroffen waarin zich eveneens sigaretten bevonden. Uit informatie van de Duitse autoriteiten die zich tussen de stukken bevindt, blijkt dat deze sigaretten eveneens afkomstig zijn uit Duitsland. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter onvoldoende bewijs in het dossier om buiten redelijke twijfel aan te kunnen nemen dat de verdachte ook bij de invoer van deze sigaretten betrokken is geweest.
Criminele organisatie
Nu alleen bewezen kan worden dat de verdachte betrokken is geweest bij het transport van 27 januari 2009, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de verdachte deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie. Het is immers vaste jurisprudentie dat van een "organisatie" in de zin van artikel 140 Sr eerst kan worden gesproken als er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestaat. Dat is hier niet het geval; meer dan een eenmalige, min of meer toevallige, samenwerking tussen de verdachten kan zoals gezegd niet bewezen worden.
Munitie
De verdachte heeft erkend dat hij in strijd met de Wet wapens en munitie een aantal vuurwapenpatronen voorhanden heeft gehad. Mede gezien het proces-verbaal van het Team Vuurwapens van de Regiopolitie Drenthe van 1 april 2010, kan het onder 5. tenlastegelegde bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij tezamen en in vereniging met [verdachte 6] en [verdachte 5] en [verdachte 3] en [verdachte 1] in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 28 januari 2009 te Frieschepalen en Roden, opzettelijk accijnsgoederen, te weten hoeveelheden sigaretten, voorhanden heeft gehad,
die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
Hij tezamen en in vereniging met [verdachte 6] en [verdachte 5] en [verdachte 3] en [verdachte 1] in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 28 januari 2009 in Nederland,
opzettelijk handelshoeveelheden verpakkingen met daarin sigaretten met de merknamen en beeldmerken van MARLBORO, zijnde een merk waarop een ander recht heeft, en bevattende valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, heeft ingevoerd.
Hij tezamen en in vereniging met [verdachte 5] en [verdachte 1] op 26 januari 2009 te Frieschepalen, valselijk heeft opgemaakt één geschrift te weten:
2. CMR 0778187 (D-006) immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk valselijk op dit document vermeld dat de lading bestond uit 33 pallets Sammelgut, van afzender Campana Handel te Prisdorf Duitsland aan geadresseerde Schoenenreus te Assen, met het oogmerk om voornoemd geschrift als echt en onvervalst te gebruiken terwijl hij wist, dat de
lading bestond uit sigaretten, en wist, dat de lading niet voor de Schoenenreus te Assen was bestemd.
Hij op 28 januari 2009, te Surhuisterveen, voorhanden heeft gehad munitie van categorie III, te weten 21 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber .38 special.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
Onder 1:
Medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden.
Onder 2:
Medeplegen van opzettelijk invoeren van valse, vervalste en/of wederrechtelijk vervaardigde merken.
Onder 3 primair:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
Onder 5:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De verdachte heeft zich, samen met een aantal anderen, schuldig gemaakt aan de smokkel van een grote hoeveelheid vervalste sigaretten van Duitsland naar Nederland, in het kader waarvan hij betrokken is geweest bij het valselijk opmaken van een vervoersdocument. Daarmee is hij medeverantwoordelijk voor het feit dat de Nederlandse fiscus een aanzienlijk bedrag aan accijns en omzetbelasting is misgelopen. Daarnaast worden zowel de consument als de merkenhouder, in dit geval Philip Morris, benadeeld als er vervalste sigaretten op de markt worden gebracht. Bovendien heeft verdachte gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte in het verleden vaker is veroordeeld, onder meer voor hennepteelt. Ook zijn er een aantal veroordelingen gevolgd nadat de verdachte de bewuste feiten heeft gepleegd, maar voor zijn berechting. Met deze veroordelingen zal de rechtbank in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht rekening moeten houden.
Van verdere bijzondere persoonlijke omstandigheden die voor de strafbepaling van belang kunnen zijn is de rechtbank niet gebleken. Wel zal de rechtbank rekening houden met het feit dat de verdachte voor minder feiten veroordeeld wordt dan waar de officier van justitie in zijn eis rekening mee heeft gehouden. Met name de verwijten dat de verdachte betrokken zou zijn geweest bij een eerder transport en deel zou hebben uitgemaakt van een criminele organisatie zullen bij het bepalen van die eis een grote rol hebben gespeeld. Nu deze verwijten niet bewezen kunnen worden, zal de rechtbank niet voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kiezen, maar voor de maximale werkstraf.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten 21 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber .38 special., moet worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen
36b, 36c, 36d, 47 lid 1 aanhef en onder 1, 57, 225 lid 1 en 337 lid 1 aanhef en onder a van het Wetboek van Strafrecht,
5 lid 1 onder b en 97 van de Wet op de accijns en
26 lid 1 en 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
- verklaart het onder 1, 2, 3 primair en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 4 en meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt de verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag die de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
21 centraalvuur kogelpatronen van het kaliber .38 special.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J. van Bruggen, voorzitter, H.H.A. Fransen en L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 november 2011.
Mr. L.W. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.