ECLI:NL:RBLEE:2011:BU4418
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak wegens gebrek aan wettig bewijs in ontuchtzaak
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 10 november 2011, stond de verdachte terecht op beschuldiging van ontuchtige handelingen met minderjarigen. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich zouden hebben voorgedaan tussen oktober 2000 en oktober 2004, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontucht met verschillende minderjarige slachtoffers. De rechtbank heeft het wettelijk bewijsminimum, zoals vastgelegd in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, als uitgangspunt genomen voor haar beoordeling. Dit artikel vereist dat er naast het hoofdbewijsmiddel minimaal één ander bewijsmiddel aanwezig moet zijn dat voldoende steun biedt aan het hoofdbewijsmiddel.
Tijdens de zitting op 27 oktober 2011 zijn de verklaringen van de slachtoffers en andere getuigen beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er elementen waren die steun gaven aan de aangifte, maar deze steun was niet voldoende om te voldoen aan het vereiste bewijsminimum. De Hoge Raad heeft eerder aangegeven dat er geen algemene regels zijn voor de beoordeling van bewijs, en dat dit afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval. Gezien het gebrek aan wettig bewijs heeft de rechtbank besloten de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank heeft echter bepaald dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering, aangezien de verdachte is vrijgesproken. De kosten van de procedure zijn voor beide partijen.