vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
zaaknummer / rolnummer: 104598 / HA ZA 10-415
Vonnis van 9 november 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. F.L. van Lelyveld, kantoorhoudende te Hoogezand,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FRÖKUIP B.V.,
gevestigd te Grou,
gedaagde,
advocaat mr. P. van der Sluis, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Frökuip genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van 20 januari 2011
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte zijdens [eiseres].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 16 november 2005 hebben [A] namens [B] BV als verkoper en [C] namens procespartij [eiseres] als koper een koopovereenkomst ondertekend, waarbij [eiseres] voor € 105.000,00 een waterchalet (hierna: het chalet) heeft gekocht, staande op de plaats [adres] op [waterpark] te [plaats]. In de koopovereenkomst is bepaald dat de verkoper het chalet na de verkoop van de koper zou huren.
2.2. Bij brief van 3 april 2006 schrijft [D] van Frökuip aan [B] BV onder meer het volgende:
Naar aanleiding van de verkoop van uw chalet aan Frokuip bv is de totale schuld op het chalet nummer [nummer] verrekend met de aflossing en rentes. het rest bedrag was 48.000,00 euro en de rente 2000,00 euro. Beide zijn bij de verkoop transactie verrekend.
Door Frokuip wordt overgemaakt aan [waterpark] een totaal van 65.000,00.
2.3. Op 4 april 2006 heeft Frökuip aan [waterpark] een bedrag betaald van € 65.000,00 onder vermelding van 'Aankoop waterchalet [adres] minus verrekening'.
2.4. Op 9 juni 2006 is een 'bemiddelingsopdracht verkoop tevens Verkoop contract' ondertekend door opdrachtgever [D] i.o.v. procespartij Frökuip, bemiddelaar [E] (hierna: [E]), directeur [waterpark], en koper [F]. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
De koopprijs is bepaald op € 130.000,00 inclusief 19% BTW inclusief inventaris zoals aanwezig op 3 mei 2006. Vrij van schuld en huur staanplaats.
2.5. [C] vernam begin juni 2006, bij een bezoek aan het [waterpark], dat [F] eigenaar was van het chalet door aankoop van Frökuip.
2.6. Bij brief van 17 februari 2010 heeft [eiseres] zich voor het eerst bij Frökuip gemeld met een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, verklaart voor recht dat Frökuip aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade ten gevolge van een door Frökuip gepleegde onrechtmatige daad, dan wel dat Frökuip aan [eiseres] dient te voldoen het bedrag van het door Frökuip verkregen voordeel door de onrechtmatige transactie, inhoudende de doorverkoop van het chalet aan de heer [F] te [woonplaats], deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alles vermeerderd met de wettelijke rente over de nog vast te stellen schade dan wel het vast te stellen bedrag aan verrijking vanaf 6 juni 2006, de datum van de verkoop aan genoemde [F], tot aan de dag van voldoening, met veroordeling van Frökuip in de proces- en beslagkosten.
3.2. Frökuip voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] legt aan haar vordering - samengevat - ten grondslag dat Frökuip onrechtmatig heeft gehandeld en daardoor ten koste van [eiseres] ongerechtvaardigd is verrijkt. Frökuip heeft immers het chalet, toen dat eigendom was van [eiseres], gekocht van [B] BV, die op dat moment houder was, en doorverkocht aan [F]. [eiseres] stelt dat het chalet geen onroerende zaak is maar een roerende, en doet daarom een beroep op de bescherming van artikel 3:86 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [eiseres] is Frökuip ten gevolge van dat artikel geen eigenaar geworden van het chalet dat door [B] BV was verduisterd.
4.2. Frökuip voert als primair verweer aan dat het chalet een onroerende zaak is, omdat het duurzaam met de grond is verenigd en naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Dit brengt, volgens Frökuip, mee dat het chalet eigendom is van de eigenaar van de grond waarop het staat. [B] BV was dus geen eigenaar op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst met [eiseres], aldus Frökuip, zodat op dat moment de eigendom niet rechtsgeldig aan [eiseres] is overgedragen. Subsidiair, voor het geval de rechtbank oordeelt dat het chalet een roerende zaak is, voert Frökuip aan dat artikel 3:86 lid 3 BW slechts bescherming biedt in geval van diefstal en niet - zoals in de onderhavige zaak aan de orde is - in geval van verduistering, en wel gedurende een periode van drie jaar. Als al geoordeeld zou worden dat dit artikellid van toepassing is, dan baat dat [eiseres] niet, omdat zij pas op 17 februari 2010 per brief de vordering aan Frökuip kenbaar heeft gemaakt. Meer subsidiair voert Frökuip aan dat van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake is en vraagt zij om matiging van een toe te wijzen bedrag op grond van de redelijkheid en billijkheid indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat Frökuip wel ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.3. De rechtbank ziet zich, gegeven de stellingen van partijen, voor de vraag geplaatst of het chalet aan te merken valt als een roerende of een onroerende zaak. Alvorens een definitief oordeel te geven over de zaak, zal de rechtbank achtereenvolgens beoordelen welke gevolgen het voor de vordering zou hebben als het chalet roerend is en welke als het onroerend is.
4.4. In het geval dat de rechtbank er veronderstellenderwijs van uit gaat dat het chalet roerend is, zoals [eiseres] ingang wil doen vinden, is de vordering niet toewijsbaar.
Artikel 3:86 lid 1 BW geeft bescherming aan de verkrijger te goeder trouw van een roerende zaak. Een uitzondering op die bescherming is opgenomen in lid 3 van dat artikel, dat als volgt luidt:
Niettemin kan de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom opeisen, tenzij:
a. de zaak door een natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelde, is verkregen van een vervreemder die van het verhandelen aan het publiek van soortgelijke zaken anders dan als veilinghouder zijn bedrijf maakt in een daartoe bestemde bedrijfsruimte, zijnde een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan met de bij het een en ander behorende grond, en in de normale uitoefening van dat bedrijf handelde […]
[eiseres] heeft niet gesteld dat Frökuip niet te goeder trouw was, zodat aan Frökuip in beginsel de bescherming van artikel 3:86 lid 1 BW toekomt. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de uitzondering van lid 3 zich in dit geval voordoet. De rechtbank overweegt daarbij dat in het midden kan blijven of dit artikellid uitsluitend ziet op diefstal (artikel 310 Wetboek van Strafrecht), zoals Frökuip onderbouwd met rechtspraak en doctrine aanvoert, of ook op verduistering, waarvan in het onderhavige geval sprake is en met betrekking waarop [eiseres] rechtspraak aanhaalt. Hierna zal immers blijken dat - zo het artikellid al op verduistering van toepassing zou zijn - in dit geval niet aan de andere gestelde voorwaarde is voldaan.
4.5. De rechtbank overweegt daartoe dat de verduistering door [B] BV heeft plaatsgevonden in april 2006 en dat [eiseres] hiervan op de hoogte is geraakt in juni 2006, toen [F] het chalet al had gekocht van Frökuip. Daarnaast staat vast dat [eiseres] zich in februari 2010 voor het eerst bij Frökuip heeft gemeld met de onderhavige vordering. Op dat moment was de termijn van drie jaar uit artikel 3:86 lid 3 BW al verlopen, of die nu is ingegaan in april 2006 of in juni 2006, zodat een actie jegens Frökuip op dat moment al niet meer tot succes had kunnen leiden, nog daargelaten dat Frökuip het chalet inmiddels aan [F] had overgedragen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat de verkrijger met terugwerkende kracht tot het moment van zijn verkrijging eigenaar wordt, zodra de termijn ongebruikt is verstreken (3e NvW, Parl. Gesch. InvW 3, p. 1223). Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat hij zijn vordering bij de vervreemder Frökuip heeft ingediend, omdat rechtsopvolger [F] consumenten¬bescher¬ming toekwam op grond van artikel 3:86 lid 3 sub a, is de rechtbank van oordeel dat ook die stelling niet tot toewijsbaarheid van de vordering zou leiden. De termijn van drie jaar, waarin artikel 3:86 lid 3 BW bescherming biedt aan de eigenaar, was immers hoe dan ook al verlopen op 17 februari 2010, nog daargelaten of [F] de consumentenbescherming ook werkelijk toekwam en of een actie tegen de vervreemder in een dergelijk geval kans van slagen zou hebben. Dat [eiseres] de vordering heeft ingekleed met een beroep op onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking verandert niets aan de bescherming van Frökuip door artikel 3:86 lid 1 en verruimt evenmin de termijn voor het instellen van de vordering. Na afloop van de termijn van artikel 3:86 lid 3 is die termijn immers definitief verlopen, omdat daarna de verkrijger eigenaar is geworden.
4.6. Ook indien de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaat dat het chalet duurzaam met de grond verenigd en daarmee onroerend is, is de vordering niet toewijsbaar. In dat geval heeft [B] BV aan [eiseres] (en aan Frökuip) niet de volledige eigendom kunnen leveren. Niet [B] BV maar de grondeigenaar was dan immers door natrekking eigenaar van het chalet. [eiseres] is in dat geval geen eigenaar geworden, alleen al omdat niet is voldaan aan de leveringseisen van artikel 3:89 BW. Omdat [eiseres] geen eigenaar werd, kreeg zij ook geen titel voor een vordering jegens Frökuip, wat er verder ook van die vordering zij. De gevorderde verklaring voor recht is op deze grond dus evenmin toewijsbaar.
4.7. Gegeven de voorgaande oordelen kan de rechtbank in het midden laten of het chalet roerend of onroerend is, zodat een bewijsopdracht op dit punt achterwege kan blijven. De vordering zou immers in beide gevallen niet toewijsbaar zijn. De overige verweren kunnen daarom onbesproken blijven. De rechtbank zal de vordering van [eiseres] afwijzen.
4.8. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Frökuip worden vastgesteld op:
- griffierecht 263,00
- salaris advocaat 1.356,00 (3,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.619,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Frökuip tot op heden vastgesteld op EUR 1.619,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.E. Geerlings en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.?