Beoordeling
3.1 Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS, onder meer de uitspraak van 6 augustus 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJN: BD9434, is de SAOZ te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Voor de raad bestond dus geen aanleiding om naar aanleiding van de AbRS-uitspraak van 4 november 2009 een andere deskundige instantie op het terrein van planschade in te schakelen. Het stond de raad vrij om opnieuw de SAOZ te raadplegen. Dat de AbRS in zijn uitspraak van 4 november 2009 heeft gewezen op een aantal onvolkomenheden in de SAOZ-adviezen (september 2006, juli 2007 en november 2007) die ten grondslag liggen aan het door de AbRS vernietigde besluit op bezwaar van 24 januari 2008, maakt niet dat de raad de SAOZ niet opnieuw voor advies mocht inschakelen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de SAOZ de door de AbRS aangestipte onvolkomenheden in het aan het thans bestreden besluit ten grondslag gelegde advies heeft gecorrigeerd.
3.2 Gelet op de AbRS-uitspraak van 4 november 2009 dient naar het oordeel van de rechtbank thans beoordeeld te worden in hoeverre de achtereenvolgende planologische mutaties hebben geleid tot (plan)schade aan de zijde van [X] als gevolg van een toename van de gebruikersintensiteit van het perceel aan de Foarwei 210 en zo ja, op welk bedrag de waardevermindering van de onroerende zaak van [X] gesteld moet worden.
3.3 De rechtbank oordeelt dat het besluit van 26 juni 1990 ten opzichte van het op 18 mei 1990 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Buitengebied" niet heeft geleid tot een toename van de gebruikersintensiteit van het perceel aan de Foarwei 210. Het besluit van 26 juni 1990 maakte alleen de bouw van een bedrijfsgebouw mogelijk, dat onderdak biedt aan machines en andere apparatuur. Niet aannemelijk is dat de bouw van het bedrijfsgebouw heeft geleid tot een toename van het aantal bezoekers van het perceel. De rechtbank oordeelt verder dat het besluit van 18 mei 1995 ten opzichte van het besluit van 26 juni 1990 evenmin heeft geleid tot een toename van de gebruikersintensiteit van het perceel. Het besluit van 18 mei 1995 maakte alleen de bouw van een bedrijfswoning mogelijk, op een afstand van circa 75 meter van het perceel van [X]. Niet aannemelijk is dat de bouw van de bedrijfswoning heeft geleid tot een toename van het aantal bezoekers van het perceel. De rechtbank oordeelt evenwel dat de op 18 juni 1999 vastgestelde en op of omstreeks 22 april 1999 in werking getreden partiële herziening van het bestemmingsplan ten opzichte van het besluit van 18 mei 1995 wel heeft geleid tot een significante toename van de gebruikersintensiteit van het perceel.
De partiële herziening van het bestemmingsplan voorzag in kwekerijactiviteiten op het gehele perceel en gaf, ook qua maatvoering, meer bebouwingsmogelijkheden (bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen), bovendien dichterbij het perceel van [X]. De rechtbank oordeelt tenslotte dat het besluit van 17 april 2001 ten opzichte van de partiële herziening van het bestemmingsplan niet heeft geleid tot een significante toename van de gebruikersintensiteit. Dit besluit voorzag met name in de bouw van een garage annex werktuigenberging. Anders dan de partiële herziening van het bestemmingsplan, op basis waarvan er meer bebouwingsmogelijkheden kwamen en aannemelijk is dat in verband hiermee, in samenhang bezien met de mogelijkheden om de op het perceel gekweekte producten te verkopen aan bezoekers, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de realisatie van een garage annex werktuigenberging heeft geleid tot een toename van het aantal bezoekers aan het perceel.
3.4 Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat alleen de partiële herziening van het bestemmingplan heeft geleid tot significante planschade voor [X]. De rechtbank oordeelt dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schade, alle relevante omstandigheden in aanmerking nemend, per saldo toch op nihil gesteld moet worden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Nu ook [X] er naar het oordeel van de rechtbank niet in is geslaagd om de door haar gestelde schade, een bedrag van bijna € 24.000, aannemelijk te maken, zal de rechtbank in het kader van een finale geschillenbeslechting de aan [X] toekomende planschadevergoeding daarom in goede justitie vaststellen en wel op een bedrag van € 5.000. De raad hoeft dus niet opnieuw op het bezwaarschrift van [X] te beslissen.