vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
zaaknummer / rolnummer: 107528 / HA ZA 10-892
Vonnis van 26 oktober 2011
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. F.J. Hommersom, kantoorhoudende te Utrecht,
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. R.S. van der Spek, kantoorhoudende te Leeuwarden,
2. [Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. I.M.F. van Emstede, kantoorhoudende te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [X], Achmea en [Y] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord van Achmea;
- de conclusie van antwoord van [Y];
- het tussenvonnis van 19 januari 2011;
- de akte van [X] d.d. 20 juni 2011, houdende overlegging producties en vermeerdering van eis;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 juni 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X] heeft in mei 2006 een schip, type Bavaria 300 Sport, (hierna: het schip) gekocht.
2.2. Op 24 mei 2006 heeft [X] bij Achmea (toen nog geheten: Avéro Achmea N.V.) ten behoeve van het schip een Casco watersportverzekering afgesloten. Op die verzekeringsovereenkomst zijn van toepassing de “bijzondere voorwaarden watersportverzekering” (hierna: de polisvoorwaarden). Artikel 11 van die polisvoorwaarden bepaalt het volgende:
“B (Beperkt) Casco
Indien u een Casco Watersportverzekering … heeft afgesloten is tevens van de verzekering uitgesloten:
1. schade ten gevolge van onvoldoende onderhoud en onvoldoende zorg voor de verzekerde objecten;
…
4. schade veroorzaakt door geleidelijke inwerking van:
- … vocht …, tenzij de geleidelijke inwerking wordt ingezet door een plotselinge en hevige uiting en u de gevolgen daarvan redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen … .”
2.3. In of omstreeks juli 2006 heeft [Y], voorheen handelende onder de naam [Z], werkzaamheden aan de elektrische installatie van het schip uitgevoerd.
2.4. Op 8 januari 2008 heeft [X] schade geconstateerd aan de Z-drive van het schip. Deze schade heeft hij gemeld bij Achmea.
2.5. Bij beschikking van 27 januari 2010 (aangevuld bij beschikking van 19 april 2010) heeft de rechtbank na een daartoe strekkend verzoekschrift van [X] een voorlopig deskundigenbericht gelast ter beantwoording van een aantal vragen met betrekking tot – kort gezegd – de oorzaak van het ontstaan van de schade.
2.6. De door de rechtbank benoemde deskundige, G.J.W. Duursma, heeft in zijn voorlopige deskundigenrapport d.d. 25 maart 2010 onder meer het volgende vastgesteld:
“2 De motoren die op het schip aanwezig zijn, zijn niet behept met een eigen gebrek bestaande uit het genereren van zwerfstroom. De oorzaak van de corrosie is een combinatie van elektrolytische corrosie ten gevolge van het spannings¬verschil tussen de wal aarde en het water waar het schip in ligt en elektrolytische corrosie veroorzaakt door zwerfstroom ten gevolge van het afmeren van stalen schepen in de directe nabijheid. De thans ontstane corrosie, afgezet tegen het tijdsverloop is extreem en heeft alleen plaatsgevonden in de periode van juli 2007 tot januari 2008.
3. Bij een correct aangesloten elektrische installatie zou de excessieve corrosie niet hebben plaatsgevonden.
4. Als de juiste anodes waren toegepast, zouden deze eerst opgeofferd zijn. Vervolgens zou de corrosie zich op het aluminium gericht hebben. Grof geschat zou dat 20 á 40 % gescheeld kunnen hebben.
5a [X] voldeed volledig aan de normaal te stellen eisen ten aanzien van het onderhoud en zorg.”
3. De vordering
3.1. [X] vordert – na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Achmea zal veroordelen tot betaling aan [X] van een bedrag ad € 18.051,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
- Achmea zal veroordelen tot betaling aan [X] van een bedrag ad € 12.500,- ter zake gederfd vaargenot;
- Achmea zal veroordelen tot betaling aan [X] ter zake buitengerechtelijke incassokosten in de hoogte van € 11.870,85 subsidiair hetgeen Rapport Voor-werk II terzake toestaat, dan wel een bedrag door uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
- Achmea zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.356,53 ter zake kosten in rekening gebracht door de deskundige;
- Achmea zal veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en vast te stellen volgens de wet ter zake bijkomende schadeposten als reiskosten en vergoeding van door [X] aan deze kwestie bestede tijd;
- Achmea zal veroordelen in de kosten van deze procedure, die van een eventuele executie van betekening (nakosten) daaronder begrepen;
- [Y] zal veroordelen tot betaling aan [X] van een bedrag ad € 18.051,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening;
- [Y] zal veroordelen tot betaling aan [X] van een bedrag ad € 12.500,- ter zake gederfd vaargenot;
- [Y] zal veroordelen tot betaling aan [X] ter zake buitengerechtelijke incassokosten in de hoogte van € 11.870,85 subsidiair hetgeen Rapport Voor-werk II terzake toestaat, dan wel een bedrag door uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
- [Y] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.356,53 ter zake kosten in rekening gebracht door de deskundige;
- [Y] zal veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en vast te stellen volgens de wet ter zake bijkomende schadeposten als reiskosten en vergoeding van door [X] aan deze kwestie bestede tijd;
- [Y] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, die van een eventuele executie van betekening (nakosten) daaronder begrepen.
4. Het geschil en de beoordeling
4.1. Met betrekking tot het verloop van de procedure overweegt de rechtbank allereerst als volgt. Nadat aan partijen een afschrift van het proces-verbaal van de comparitie van 20 juni 2011 is gezonden, heeft de raadsman van [X] bij brief van 12 juli 2011 aan de rechtbank meegedeeld dat niet alle zijdens [X] aangevoerde onderwerpen dan wel gemaakte opmerkingen in het proces-verbaal zijn opgenomen. Om die reden heeft de raadsman verzocht de in de brief omschreven opmerkingen alsnog in het proces-verbaal op te nemen.
De raadsman van [Y] heeft bij brief van 13 juli 2011 bezwaar gemaakt tegen dit verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat niet alle op een zitting gemaakte opmerkingen in een proces-verbaal hoeven te worden opgenomen, maar enkel de voor de zaak relevante opmerkingen. Nu van dit laatste in het onderhavige geval sprake is, ziet de rechtbank geen aanleiding om tegemoet te komen aan het verzoek van de raadsman van [X]. De na de comparitie door partijen gevoerde correspondentie zal bij de beoordeling van deze zaak verder buiten beschouwing worden gelaten.
4.2. [X] vordert nakoming van de met Achmea gesloten verzekerings¬overeenkomst, stellende dat de schade die hij heeft geleden als gevolg van ernstige corrosie aan de Z-drive van zijn schip, onder de polisdekking valt. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de schadeoorzaak een onverwachte en extreme uiting van elektrolytische corrosie is. De schade is dus niet veroorzaakt door de geleidelijke inwerking van vocht en vergoeding van deze schade is dan ook niet uitgesloten in de polisvoorwaarden. De grammaticale uitleg door Achmea van de polisvoorwaarden – corrosie is gelijk te stellen aan geleidelijke inwerking van vocht - is onjuist; de polisvoorwaarden moeten conform het Haviltex-criterium worden uitgelegd. Bovendien lijdt de boot als geheel aan een eigen gebrek (opwekken dan wel afgeven van zwerfstroom) vanwege de combinatie van de motor en de niet deugdelijk aangesloten Victron-omvormer. [X] stelt dat hij voldoende onderhoud en zorg heeft betracht met betrekking tot het schip. Tot slot stelt [X] zich op het standpunt dat het beroep van Achmea op de uitsluitingsclausules in de polisvoor¬waarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Subsidiair vordert [X] vergoeding door [Y] van de door [X] gelede schade, nu de schade is ontstaan als gevolg van ondeugdelijke werkzaamheden van [Y] aan de elektrische installatie van het schip.
4.3. Achmea betwist dat de door [X] geleden schade onder de polisdekking valt. De schade is ontstaan door corrosie, dus door een geleidelijke inwerking van vocht. Op grond van artikel 11B lid 4 van de polisvoorwaarden is de onderhavige schade dan ook niet gedekt. Er is geen sprake van een eigen gebrek; het enkele feit dat de combinatie van de motor en de Victron-omvormer het corrosieproces heeft versneld, betekent nog niet dat het schip als zodanig een eigen gebrek vertoont. Mocht er al sprake zijn van een eigen gebrek, dan nog is de schade op grond van artikel 11B, eerste lid van de polisvoorwaarden niet gedekt nu [X] onvoldoende zorg heeft betracht om corrosie te voorkomen. [X] had zich moeten verdiepen in de gebruiksaanwijzing van de motor om aldus [Y] deugdelijk te kunnen instrueren en controleren. Betwist wordt dat het beroep van Achmea op de uitsluitingsclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is nu een verzekeraar op de voet van HR 9 juni 2006, NJ 2006, 326 vrij is om te bepalen binnen welke grenzen hij bereid is om dekking te verlenen.
4.4. [Y] betwist dat zijn werkzaamheden aan de elektrische installatie van het schip ondeugdelijk zijn uitgevoerd. [Y] heeft eveneens de door [X] gestelde schade betwist.
4.5. De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst moet de vraag worden beantwoord of de door [X] geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt op grond van de tussen partijen gesloten verzekerings¬overeenkomst. Achmea heeft zulks betwist met een beroep op de uitsluitingsclausule van artikel 11B, vierde lid van de polisvoorwaarden. Dat artikellid bepaalt kort gezegd dat schade die is veroorzaakt door geleidelijke inwerking van vocht, niet onder de polisdekking valt.
4.6. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wat onder het polisbegrip “geleidelijke inwerking van vocht” moet worden verstaan. Dat betekent dat de polisvoorwaarden moeten worden uitgelegd. Daarbij komt het aan op de zin die [X] en Achmea over en weer in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijze van elkaar te dien aanzien mochten verwachten (Haviltex-criterium). Nu is gesteld noch gebleken dat partijen hebben onderhandeld over de onderhavige polisvoorwaarden, is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden in zijn geheel (HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284). Als algemeen gezichtspunt geldt daarbij tevens dat een eenzijdig door de verzekeraar opgestelde polisvoorwaarde in geval van twijfel over de uitleg ervan in het nadeel van de verzekeraar moet worden uitgelegd (HR 12 januari 1996, NJ 1996, 683). Gezien het voorgaande acht de rechtbank een tekstuele uitleg van de bewoordingen “geleidelijke inwerking van vocht” geïndiceerd. Die uitleg brengt in het onderhavige geval mee dat van geleidelijke inwerking van vocht naar het oordeel van de rechtbank sprake is wanneer vocht binnendringt in een bepaald materiaal, waardoor dat materiaal van binnenuit beschadigd raakt.
4.7. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de oorzaak van de corrosie is gelegen in een combinatie van elektrolytische corrosie ten gevolge van het spanningsverschil tussen de wal aarde en het water waar het schip in ligt en elektrolytische corrosie veroorzaakt door zwerfstroom ten gevolge van het afmeren van stalen schepen in de directe nabijheid. Uit die conclusie valt niet af te leiden dat de corrosie is ontstaan doordat op enigerlei wijze inwerking van vocht heeft plaatsgevonden overeenkomstig de uitleg zoals hiervoor weergegeven. Dat de schade is ontstaan door corrosie en dat dit per definitie een geleidelijke inwerking van vocht inhoudt is een uitleg die Achmea – mede gelet op het deskundigenrapport – redelijkerwijs niet aan de polisbepaling mocht toekennen. Uit de gevolgtrekking van de deskundige kan hooguit worden afgeleid dat vocht – in de zin van het water waarin het schip lag – slechts één van de factoren is geweest onder invloed waarvan de corrosie zich in het onderhavige geval excessief heeft kunnen ontwikkelen.
4.8. Op grond van het voorgaande is de in artikel 11B, vierde lid van de polisvoor¬waar¬den opgenomen uitsluitingsclausule niet van toepassing.
4.9. Achmea heeft zich voorts beroepen op de uitsluitingsclausule die is opgenomen in artikel 11B , eerste lid van de polisvoorwaarden. Die clausule bepaalt kort gezegd dat schade ten gevolge van onvoldoende onder¬houd en zorg van dekking is uitgesloten.
De deskundige heeft in zijn rapportage naar voren gebracht dat [X] volledig voldeed aan de normaal te stellen eisen ten aanzien van het onderhoud en zorg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Achmea - door te stellen dat [X] zich had moeten verdiepen in de gebruiksaanwijzingen van de motor en de Victron-omvormer, de juiste anode had moeten laten aanbrengen en had moeten zorgdragen voor een adequate corrosiebescherming -daartegenover onvoldoende ingebracht, zodat haar verweer faalt. Derhalve is ook de in artikel 11B, eerste lid van de polisvoor¬waarden opgenomen uitsluitingsclausule niet van toepassing.
4.10. Het voorgaande brengt mee dat de door [X] geleden schade onder de polisdekking valt. Hetgeen partijen over en weer nog hebben aangevoerd met betrekking tot een eventueel eigen gebrek en de vraag of het beroep op de uitsluitingsclausules door Achmea naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan daarmee onbesproken blijven.
4.11. Met betrekking tot de vraag hoe ver de dekking in de onderhavige zaak strekt, overweegt de rechtbank als volgt. [X] heeft bij dagvaarding een opstelling gemaakt van de door hem geleden schade. Voorafgaand aan de comparitie van partijen d.d. 20 juni 2011 heeft [X] producties in het geding gebracht ter onderbouwing van die schade. Achmea heeft ter comparitie verweer gevoerd met betrekking tot de posten winterberging en ligplaats. Achmea heeft in dat verband naar het oordeel van de rechtbank terecht naar voren gebracht dat de kosten voor winterberging en ligplaats er hoe dan ook zouden zijn geweest zodat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat betreft de schadeposten 4 tot en met 10.
Met betrekking tot de overige in de dagvaarding genoemde schadeposten 1 tot en met 3 en 11 tot en met 13 heeft [X] zoals gezegd bij akte voorafgaand aan de comparitie een nadere onderbouwing in het geding gebracht. Het had op de weg van Achmea gelegen – die in haar conclusie van antwoord vanwege het ontbreken van een nadere onderbouwing door [X] nog mocht volstaan met een algemene betwisting – om ter comparitie inhoudelijk verweer te voeren met betrekking tot genoemde posten. Achmea heeft dat echter nagelaten zodat de vordering van [X] met betrekking tot die posten als onvoldoende gemoti¬veerd betwist kan worden toegewezen. In totaal betreft dat een bedrag van € 14.919,49. De wettelijke rente over dat bedrag zal eveneens worden toegewezen vanaf de dag der dagvaar¬ding nu Achmea daartegen evenmin verweer heeft gevoerd.
4.12. Met betrekking tot de vordering van [X] uit hoofde van gederfd vaargenot overweegt de rechtbank als volgt. Het gaat hier om vermogensschade, geleden als gevolg van gemis van onstoffelijk voordeel. [X] heeft zijn vordering terzake gerelateerd aan de huurprijzen van een gelijkwaardig schip en het renteverlies en voorts gewezen op de aanschafprijs van het schip en de periode waarin het schip heeft stilgelegen. Daarmee heeft [X] zijn vordering naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. [X] heeft bijvoorbeeld nagelaten om zelfs maar een begin van een schadeberekening te maken aan de hand van genoemde omstandigheden of om aan te geven om welke reden de gehele periode waarin het schip kennelijk heeft stilgelegen, voor rekening en risico van Achmea moet komen. [X] heeft daarmee, gezien de uitgangspunten zoals geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2008, NJ 2010, 579, onvoldoende bijzondere omstandigheden naar voren gebracht om vast te kunnen stellen of zijn uitgaven, gedaan ter verkrijging van het onstoffelijk voordeel, in dit geval hun doel in rechtens relevante mate hebben gemist. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat [X] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt om de genotsderving te ondervangen, moet zijn vordering terzake van gederfd vaargenot als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.13. Met betrekking tot de vordering van [X] terzake van buitengerechtelijke incassokosten overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat [X] kosten heeft gemaakt voor voldoening buiten rechte. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om deze vordering toe te wijzen voor een hoger bedrag dan op basis van het rapport Voor-werk II geldt. Toegekend zal daarom worden een bedrag van € 1.158,-.
4.14. De afzonderlijke vordering met betrekking tot vergoeding van de kosten van de deskundige ad € 1.356,53 zal worden afgewezen nu hierover zal worden beslist in het kader van de proces¬kosten¬veroor¬deling.
4.15. De vordering van [X] tot vergoeding van reiskosten en tijdverlies, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zal eveneens worden afgewezen. De door [X] gestelde reiskosten hadden in ieder geval ter comparitie al kunnen worden begroot nu het schip reeds geruime tijd daarvoor al was gerepareerd. Door dat na te laten heeft [X] niet aan zijn stelplicht terzake voldaan. De vordering wegens tijdsverlies zal worden afgewezen nu dit geen schade betreft die voor vergoeding in aanmerking komt.
4.16. Achmea zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 87,93
- griffierechten € 690,00
- kosten deskundige € 1.356,53
- salaris advocaat € 1.158,00 (2 punten × tarief III)
TOTAAL € 3.292,46
4.17. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de vordering van [X] terzake van kosten voor winterberging en ligplaats, gederfd vaargenot, reiskosten en tijdverlies jegens Achmea afgewezen. Beoordeeld moet daarom worden of de vordering van [X] op die punten wel toewijsbaar is jegens [Y]. Daarbij geldt dat de tegen [Y] gerichte vordering is gebaseerd op wanprestatie. Naar het oordeel van de rechtbank komen genoemde schadeposten, gezien hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen, ook op basis van deze grondslag niet voor toewijzing in aanmerking. De vordering van [X] jegens [Y] zal daarom worden afgewezen. [X] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [Y] worden begroot op een bedrag van € 690,- terzake van griffierechten.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. veroordeelt Achmea om aan [X] te betalen een bedrag van € 14.919,49, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.2. veroordeelt Achmea om aan [X] terzake van buitengerechtelijke incassokosten te betalen een bedrag van € 1.158,-;
5.3. veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden vastgesteld op € 3.292,46;
5.4. veroordeelt Achmea in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,- aan salaris advocaat, en
- onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Achmea niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
5.6. wijst de vordering af;
5.7. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van [Y] tot op heden vastgesteld op € 690,-
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.?