zaaknummer / rolnummer: 111637 / HA ZA 11-278
Vonnis van 26 oktober 2011
1. [X],
wonende te [woonplaats],
2. [Y],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procederende met toevoeging,
advocaat: mr. J.G. van Ek te Heerlen,
de stichting
STICHTING BUREAU JEUGDZORG FRIESLAND,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat: mr. A.C. Zillinger Molenaar te Heerenveen.
Partijen zullen hierna [X] c.s. en Bureau Jeugdzorg genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [X] c.s. zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2].
2.2. Op 9 april 2010 is bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna te noemen: het AMK), onderdeel van Bureau Jeugdzorg, een melding gedaan door een derde, inhoudende dat er zorgen zijn geweest over de kinderen van [X] c.s.
2.3. Naar aanleiding van de gedane melding is een onderzoek gestart door het AMK. De door de melder geuite zorgen zijn door het AMK met [X] c.s. besproken en er zijn inlichtingen ingewonnen bij de huisarts, de GGD, een kinderpsycholoog en de onderwijsinstelling van de kinderen van [X] c.s.
2.4. Bij brief van 13 juli 2010 heeft het AMK de bevindingen naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek aan [X] c.s. medegedeeld. In deze brief wordt onder meer vermeld:
"(…)
Bevindingen uit het onderzoek:
De zorgen uit de melding komen niet als zorgen uit het AMK onderzoek naar voren. Er lijkt sprake te zijn van een stabiele en gestructureerde thuissituatie van de kinderen, waarin ouders zeer verantwoordelijk handelen in het belang van de kinderen. Beide kinderen geven wel zorgen gelet op hun medische historie en hun lichamelijke ontwikkeling. Ouders zijn zich hier goed bewust van en zetten waar nodig hulpverlening en zorg hierop in. Betrokken instanties geven geen zorgen over de kinderen en het gehele gezin naar voren.
Besluit:
Zorgen uit de melding worden niet bevestigd.
Uit het onderzoek komen ook geen andere zorgen naar voren.
AMK sluit onderzoek en vernietigt het dossier. (…)"
2.5. Bij brief aan Bureau Jeugdzorg van 13 september 2010 heeft de advocaat van [X] c.s. medegedeeld dat er volgens zijn cliënten sprake is van een valse melding en heeft hij om die reden verzocht om de identiteit van de melder aan [X] c.s. bekend te maken.
2.6. In reactie hierop heeft Bureau Jeugdzorg bij brief van 30 september 2010 aan de advocaat van [X] c.s. medegedeeld dat zij zonder toestemming van de melder diens identiteit niet bekend mag maken. Ondanks herhaald verzoek zijdens [X] c.s. om de identiteit van de melder bekend te maken, heeft Bureau Jeugdzorg volhard in haar weigering op dit punt.
2.7. Het door het AMK in verband met de melding opgestelde dossier is inmiddels vernietigd.
3. Het geschil
3.1. [X] c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis:
primair:
- Bureau Jeugdzorg veroordeelt tot het bekendmaken van de identiteit van de melder aan [X] c.s., op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Bureau Jeugdzorg na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nalaat om daaraan te voldoen;
- Bureau Jeugdzorg veroordeelt tot het bekendmaken van de inhoud van de melding, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat Bureau Jeugdzorg na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nalaat om daaraan te voldoen;
subsidiair:
- Bureau Jeugdzorg veroordeelt tot vergoeding van de immateriële schade die [X] c.s. hebben geleden door het onrechtmatig handelen van Bureau Jeugdzorg, welke schade ex aequo et bono wordt gesteld op € 6.000,-;
primair en subsidiair:
- Bureau Jeugdzorg veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2. Bureau Jeugdzorg concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [X] c.s., met veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding.
4. De standpunten van partijen
4.1. [X] c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. Nu er uit het onderzoek van het AMK geen zorgen naar voren zijn gekomen, hebben [X] c.s. het sterke vermoeden dat de melding met geen ander doel is gedaan dan het schaden van de eer en/of goede naam van [X] c.s. Het onderzoek heeft diep ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer van [X] c.s. en zij voelen zich diep gegriefd door de bejegening van de zijde van het AMK. Zij vrezen dat er in de toekomst opnieuw een onterechte melding bij het AMK wordt gedaan. Om deze redenen hebben [X] c.s. het AMK bij herhaling verzocht om de naam en de identiteit van de melder aan hen bekend te maken, hetgeen telkens door het AMK is geweigerd. Het doen van onderzoek door het AMK en het opvragen van informatie bij hulpverleners en andere betrokkenen dient te worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [X] c.s., welke wordt beschermd door artikel 10 lid 1 Grondwet (Gw) en artikel 8 EVRM. Een ingreep in de persoonlijke levenssfeer, gebaseerd op een anonieme melding, is in strijd met het in voornoemde artikelen gegarandeerde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Een dergelijke ingreep moet verifieerbaar en controleerbaar zijn voor degenen in wiens persoonlijke levenssfeer wordt ingegrepen. Nu Bureau Jeugdzorg (AMK) weigert om de identiteit van de melder aan [X] c.s. bekend te maken, handelt zij in strijd met voornoemde grondwettelijke c.q. verdragsrechtelijke bepalingen, en daarmee onrechtmatig jegens [X] c.s. Artikel 55 (lid 3) van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg (WJZ), op welk artikel Bureau Jeugdzorg de weigering om de identiteit van de melder bekend te maken, heeft gegrond, is in strijd met genoemde verdragsrechtelijke bepaling(en) en dient daarom onverbindend te worden verklaard, aldus [X] c.s. In het verlengde daarvan rust op Bureau Jeugdzorg - primair - de verplichting om alsnog de identiteit van de melder en de inhoud van de melding aan [X] c.s. bekend te maken. Door de weigering daartoe van Bureau Jeugdzorg, lijden [X] c.s. immateriële schade, begroot op een bedrag van € 6.000,-, welke schade - subsidiair - door Bureau Jeugdzorg dient te worden vergoed. [X] c.s. willen aan de hand van de te verstrekken identiteit van de melder en de inhoud van de melding de melder aansprakelijk stellen wegens onrechtmatig handelen, bestaande uit het doen van een valse melding.
4.2. Bureau Jeugdzorg betwist de vorderingen van [X] c.s. Zij voert daartoe aan dat zij op grond van artikel 55 lid 3b van het Uitvoeringsbesluit WJZ gehouden is om de anonimiteit van de melder te garanderen. Van haar kan niet worden gevergd dat zij, zoals [X] c.s. wensen, in strijd met deze wettelijke verplichting handelt. Overigens is Bureau Jeugdzorg ook niet meer in staat om de gevraagde gegevens te verstrekken, nu het dossier is vernietigd. Uit de brief van het AMK aan [X] c.s. van 13 juli 2010 valt op te maken dat de inschatting van het AMK dat er sprake zou kunnen zijn van zorgen, juist was. Het AMK heeft, nadat zij tot het oordeel was gekomen dat de melding niet bij voorbaat van elke grond was ontbloot, terecht een onderzoek gedaan naar aanleiding van deze melding. Er bleek toen sprake te zijn van een vrijwillig kader waarbinnen adequate hulp werd ingezet. Er was dus niet bij voorbaat sprake van een valse melding. In elk geval had het AMK daar geen aanwijzing voor. Het enkele feit dat een door het AMK ingesteld onderzoek geen zorgen oplevert, betekent niet dat de melding vals is geweest. Het door het AMK na de melding ingestelde onderzoek is niet onrechtmatig geweest. Daarvoor is zeker niet voldoende, zonder nadere onderbouwing, dat [X] c.s. zich door dit onderzoek gegriefd hebben gevoeld. Aan een onderzoek door het AMK is inherent dat in de persoonlijke levenssfeer van [X] c.s. wordt getreden. Ten aanzien van de vordering van [X] c.s. die ertoe strekt dat ook de inhoud van de melding bekend wordt gemaakt, wijst Bureau Jeugdzorg erop dat de inhoud van de melding al bij [X] c.s. bekend is, aangezien deze in een gesprek met [X] c.s. is besproken. [X] c.s. onderbouwen niet welk belang zij niettemin bij deze vordering zouden hebben. Indien Bureau Jeugdzorg verplicht zou worden om de identiteit van de melder aan derden als [X] c.s. bekend te maken, dan zal de meldingsbereidheid van burgers bij het AMK fors afnemen. Bureau Jeugdzorg plaatst verder vraagtekens bij de subsidiaire vordering van [X] c.s., die strekt tot toekenning van een schadevergoeding. Indien Bureau Jeugdzorg wordt verplicht om de identiteit van de melder bekend te maken, dan is er kennelijk geen sprake van schade, terwijl, indien Bureau Jeugdzorg daartoe niet verplicht wordt, er kennelijk opeens wel sprake is van schade. Het schadebedrag van € 6.000,- is door [X] c.s. overigens niet onderbouwd, aldus Bureau Jeugdzorg.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. De rechtbank stelt het volgende voorop. Krachtens artikel 55 lid 3 aanhef en sub b Uitvoeringsbesluit WJZ mag het AMK geen inlichtingen verstrekken over de herkomst van persoonsgegevens die het naar aanleiding van een melding heeft gekregen, behoudens voor zover de betrokken personen daarvoor toestemming hebben gegeven. In de Nota van toelichting bij voornoemd Uitvoeringsbesluit is op dit punt vermeld: "(…) Niettemin dient het AMK bij de uitvoering van zijn taken rekening te houden met de wens van de melders om anoniem te blijven ten opzichte van degene op wie de melding betrekking heeft. (…) Het niet anoniem kunnen blijven van de melder ten opzichte van genoemde personen kan immers de meldingsbereidheid of de bereidheid om informatie aan het AMK te verstrekken in de weg staan. Daarnaast kan mogelijke blokkering van het onderzoek naar de melding of represaille richting melder het verstrekken van informatie ongewenst doen zijn. (…) Anonimiteit van de melder ten opzichte van degene op wie de melding betrekking heeft is mogelijk op grond van artikel 43, onderdeel e, van de Wbp.(…)"
5.2. Tegen deze achtergrond constateert de rechtbank dat de weigering van het AMK om de identiteit van de melder aan [X] c.s. bekend te maken, in overeenstemming is met tekst en strekking van artikel 55 lid 3 sub b Uitvoeringsbesluit WJZ.
5.3. De kernvraag die in deze procedure ter beantwoording voorligt, is of het AMK, onderdeel van Bureau Jeugdzorg, onrechtmatig jegens [X] c.s. handelt met haar weigering om de inhoud van de melding en de identiteit van de melder aan [X] c.s. bekend te maken. [X] c.s. hebben daartoe gesteld dat artikel 55 lid 3b Uitvoeringsbesluit WJZ - waarop het AMK haar weigering baseert - onverbindend is, omdat een onderzoek door het AMK dat gebaseerd is op een anonieme melding, een ontoelaatbare inbreuk oplevert op het recht van [X] c.s. op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 Gw en artikel 8 EVRM.
5.4. De rechtbank overweegt in dat verband allereerst dat de bescherming van de rechten van kinderen een zeer groot belang dient, dat zowel op nationaal als op internationaal niveau in vele wetten en verdragen is vastgelegd, vanuit de perceptie dat kinderen een kwetsbare groep personen vormen die extra bescherming verdient. Zo is de overheid verplicht om maatregelen te treffen die kinderen beschermen tegen mishandeling. De overheid doet dat onder meer door burgers in de gelegenheid te stellen om - desgewenst anoniem - melding te maken van zorgen over kindermishandeling. Dat een onderzoek door het AMK de in een melding geuite zorgen niet bevestigt, betekent niet zonder meer dat die melding onrechtmatig is geweest jegens [X] c.s. (vgl. gerechtshof 's-Gravenhage, 30 juni 2009, LJN: BK4990).
5.5. Met hun vorderingen beogen [X] c.s. een algemeen verbindend voorschrift buiten werking te doen stellen wegens strijd met hogere regelgeving (artikel 8 EVRM en artikel 10 lid 1 Gw). Daarvoor is volgens vaste jurisprudentie slechts plaats indien het bestreden voorschrift onmiskenbaar onverbindend is. De taak van de rechter is slechts beperkt tot de toetsing van de rechtmatigheid van het bestreden voorschrift. Het is niet de taak van de rechter, om de waarde of het maatschappelijk gewicht van de bij het bestreden voorschrift betrokken belangen, te wegen.
5.6. Artikel 8 EVRM bepaalt onder meer dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familieleven en gezinsleven en dat inmenging van openbaar gezag slechts is toegestaan als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, onder meer in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Voorts bepaalt artikel 10 lid 1 Gw dat ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
5.7 De rechtbank is van oordeel dat het instellen van een onderzoek door het AMK naar aanleiding van een bij haar gedane melding van zorgen over kindermishandeling als een bij wet voorziene en noodzakelijke inmenging van het openbaar gezag in de persoonlijke levenssfeer van (in dit geval) [X] c.s. moet worden beschouwd. Een dergelijk onderzoek dient te kunnen worden uitgevoerd in verband met het recht van kinderen om beschermd te worden tegen mishandeling. Niet onbegrijpelijk is dat [X] c.s. het door het AMK uitgevoerde onderzoek als ingrijpend hebben ervaren. Het recht van een kind op bescherming van zijn lichamelijke en geestelijke integriteit - in welk kader het AMK een onderzoek kan instellen - gaat naar het oordeel van de rechtbank echter boven het recht van [X] c.s. op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, ook al bestaat de kans dat uit het onderzoek door het AMK blijkt dat er geen sprake is van zorgen omtrent kindermishandeling. Met de mogelijkheid om, desgewenst, een anonieme melding te doen wordt het belang van het kind naar het oordeel van de rechtbank op de beste manier gewaarborgd; het is een gemakkelijke en laagdrempelige, manier om (eventuele) misstanden aan het licht te brengen. In dat verband is tevens van belang dat moet worden aangenomen - zoals ook in de wetsgeschiedenis wordt gememoreerd - dat het niet anoniem kunnen blijven van de melder ten opzichte van de personen jegens wie de melding is gedaan, de meldingsbereidheid of de bereidheid om informatie aan het AMK te verstrekken in de weg kan staan. Daarmee zou het recht van het kind om gevrijwaard te blijven van mishandeling minder effectief worden gewaarborgd.
5.8. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat artikel 55 lid 3 aanhef en sub b van het Uitvoeringsbesluit niet als onverbindend dient te worden beschouwd. Het vormt een bij wet voorziene en noodzakelijke inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Bureau Jeugdzorg handelt dan ook niet onrechtmatig jegens [X] c.s. door haar op dit artikel gegronde weigering om de identiteit van de melder en de inhoud van de melding aan [X] c.s. bekend te maken, te meer nu niet gebleken is dat de melder toestemming heeft gegeven voor verstrekking van genoemde gegevens.
5.9. De primaire vorderingen van [X] c.s. zullen dan ook worden afgewezen.
5.10. Ten aanzien van de subsidiaire vordering van [X] c.s. - die strekt tot betaling van immateriële schadevergoeding - overweegt de rechtbank als volgt. Hiervoor is reeds geoordeeld dat Bureau Jeugdzorg niet onrechtmatig heeft gehandeld door te weigeren om de identiteit van de melder en de inhoud van de melding aan [X] c.s. bekend te maken. De rechtbank oordeelt voorts dat door [X] c.s. geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die tot de conclusie leiden dat het AMK in het kader van het door haar naar aanleiding van de melding uitgevoerde onderzoek onrechtmatig jegens [X] c.s. heeft gehandeld. Te dien aanzien is ook van belang dat het AMK onweersproken heeft gesteld dat zij, alvorens zij een onderzoek instelt, eerst toetst of de melding niet bij voorbaat van elke grond is ontbloot, waarmee voldoende is gewaarborgd dat er niet lichtzinnig een onderzoek wordt gestart dat de persoonlijke levenssfeer van de ouders raakt. Gesteld noch gebleken is dat het onderhavige onderzoek lichtzinnig zou zijn gestart door het AMK.
5.11. De subsidiaire vordering van [X] c.s. wordt derhalve eveneens afgewezen.
5.12. [X] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Bureau Jeugdzorg als volgt vastgesteld:
- vast recht € 568,00
- salaris van de advocaat € 904,00 (2 punten x € 452,00, tarief II)
-----------
Totaal € 1.472,00
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst de vorderingen van [X] c.s. af;
6.2. veroordeelt [X] c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Bureau Jeugdzorg vastgesteld op € 1.472,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Dölle, mr. P.R. Tjallema en mr. F. Kleefmann en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.?