zaaknummer / rolnummer: 108239 / HA ZA 10-985
Vonnis van 19 oktober 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. D.H. de Wilde, kantoorhoudende te Zoetermeer,
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat: mr. E.C. Kleverlaan, kantoorhoudende te 's Gravehage.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aegon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Door partijen zijn producties overgelegd.
2. De feiten
2.1. Tussen [eiser] en Aegon is een opstalverzekering gesloten, waarbij de woning van [eiser], gelegen aan de [adres] te [woonplaats], het verzekerd object is. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden woonpakket-plus Voorwaardennummer 2000 (hierna te noemen: de algemene voorwaarden) van Aegon van toepassing.
2.2. In de algemene voorwaarden is onder het hoofdstuk "bijzondere voorwaarden bijgebouwen" onder andere het volgende opgenomen:
'3. Bijzondere uitsluitingen
Wij vergoeden niet de schade:
3.1. die bestaat in of het gevolg is van geleidelijk werkende (weers)invloeden;
6. Schade
6.1. Vaststelling van de schade
a. De schade zal in onderling overleg of door een door ons te benoemen expert worden vastgesteld, tenzij wordt overeengekomen dat twee experts de schade zullen vaststellen.
U en wij benoemen dan elk een expert.
b. Deze experts benoemen samen, voor de aanvang van hun werkzaamheden, een derde expert, die bij gebrek aan overeenstemming de grootte van de schade binnen de grenzen van de beide taxaties bindend vaststelt.
Door medewerking te verlenen aan de vaststelling van de schade worden wij niet tot uitkering verplicht.
(…)
6.3. Schade-uitkering
6.3.1. Indien de schadevergoeding plaatsvindt op basis van herbouwwaarde/herstelkosten:
a. wordt eerst 40% van de naar herbouwwaarde berekende schadevergoeding uitgekeerd;
b. vindt de uitkering van het meerdere plaats onder overlegging van de nota's.
De totale uitkering zal nimmer meer bedragen dan de werkelijke aan de herbouw/het herstel bestede kosten.'
2.3. [eiser] heeft in zijn tuin een vrijstaande garage. Achter de woning van [eiser] is het terrein van opleidingsinstituut [X] (hierna te noemen: [X]) gelegen met een schuin aflopende weide grenzend aan de achtertuin van [eiser]. Medio oktober 2003 heeft [X] aan de hand van een vergunning van Waterschap Friesland een aan de lage kant van de weide gelegen sloot gedeeltelijk gedempt. Na demping van de sloot heeft zich onder andere op 4 januari 2004 en in juli 2004 een aantal hevige regenbuien voorgedaan, waarbij water uit de weide van [X] de tuin en de garage van [eiser] instroomde. Desgevraagd heeft [X] de sloot nadien weer opengegraven, waarna zich geen overstromingen meer in de tuin van [eiser] hebben voorgedaan.
2.4. Bij brief van 28 juli 2004 heeft [eiser] [X] aansprakelijk gesteld voor de wateroverlast op diens perceel, alsmede voor de volgens [eiser] daaruit voortvloeiende verzakking van de garage en de waterlekkage in de kelder van zijn woning.
2.5. Op 25 augustus 2004 is er met betrekking tot de wateroverlast namens [eiser] tevens een schademelding gedaan bij Aegon. Op het schadeformulier staat onder andere het volgende:
‘De achterburen (…) hebben een sloot gedeeltelijk gedempt. (…). Sindsdien heeft cliënt enorme wateroverlast en loopt het water o.a. dwars door de garage. Nu dit enkele malen is gebeurd gaat de garage verzakken.’
2.6. Bij brief van 30 augustus 2004 heeft Aegon onder andere het volgende geschreven aan [eiser]:
'Uw schademelding hebben we ontvangen.
'Wij zullen de schade niet vergoeden. Uit de omschrijving van de toedracht maken wij op dat de schade is ontstaan als gevolg van een geleidelijk werkende (weers)invloed. De schade die hierdoor ontstaat, is uitgesloten van dekking.'
2.7. Op 22 februari 2005 heeft het door de verzekeraar van [X] ingeschakelde expertisebureau Adinex (hierna te noemen: Adinex) de garage van [eiser] geïnspecteerd. In de hiervan op 8 maart 2005 opgemaakte rapportage is onder andere het volgende opgenomen:
‘Bij de voorgevel van de garage constateerden wij dat in de houten topgevel aan de rechterzijde diverse rabatdelen kierden/scheef stonden. In de naden tussen deze rabatdelen werd door ons echter verf aangetroffen; dit betekent dat zeker niet kan worden uitgesloten dat er voor aanvang van de wateroverlast op het perceel van tegenpartij (lees: [eiser], toevoeging van de rechtbank) reeds sprake was van een initiële scheefstand van de garage.
(…)
Een duidelijk oorzakelijk verband tussen de (…) wateroverlast en genoemde verzakking is vooralsnog niet aangetoond.'
2.8. Aegon heeft bij brief van 6 oktober 2005 desgevraagd als toelichting op de afwijsbrief van 30 augustus 2004 onder meer het volgende geschreven aan [eiser]:
'De oorzaak van de schade, een verzakking van de garage en scheurvorming in de muren, is wateroverlast door het dempen van een sloot bij de achterburen. Een verzakking en scheurvorming is een geleidelijk proces. Schade die bestaat in of het gevolg is van geleidelijk werkende invloeden is uitgesloten van de dekking.'
2.9. De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 18 november 2005 onder meer als volgt gereageerd:
'Cliënt betwist dat in dit geval sprake was van een geleidelijk proces. Nadat de achterburen de sloot gedempt hebben, is een aantal overstromingen ontstaan bij heftige regenval. (…) Bij één van deze overstromingen is onder andere het zand onder de garage weggespoeld waarna, niet geleidelijk maar in één keer, ernstige scheurvorming is ontstaan. Door het wegspoelen van het zand onder de fundering van de garage is de garage in een keer gedeeltelijk verzakt.'
2.10. Naar aanleiding van de brief van 18 november 2005 heeft Aegon een expert ingeschakeld, zijnde de heer [A] van Toplis Hettema (hierna te noemen: [A] respectievelijk Toplis Hettema). Op 4 januari 2006 heeft [A] de garage van [eiser] geïnspecteerd.
2.11. Bij brief van 18 januari 2006 heeft [A] onder meer het volgende geschreven aan [eiser]:
‘Wij hebben nader onderzoek gedaan naar de grondgesteldheid in uw woonomgeving, waardoor er een aantal aanvullende vragen bij ons is gerezen met betrekking tot de vaststelling van de oorzaak van de schade. Wij hebben hierover contact gehad met Aegon en toestemming gekregen om een bodemgesteldheidsdeskundige in te schakelen om een nader onderzoek te doen met betrekking tot de bodemgesteldheid onder de betonnen vloer in uw garage en de linker funderingsstrook. (…) Hiervoor hebben wij Bureau Nieuwenhuis (hierna te noemen: Nieuwenhuis) benaderd (…).’
2.12. Nieuwenhuis heeft op of omstreeks 2 februari 2006 de bodemgesteldheid onder de betonnen vloer in de garage en de linker funderingsstrook onderzocht. Hiertoe heeft Nieuwenhuis gaten geboord in de vloer en heeft hij sleuven gegraven aan kant van de linker funderingsstrook. In het rapport van Nieuwenhuis van 4 april 2006 is onder meer het volgende opgenomen:
‘Het bestaande gebouw is uitgevoerd volgens de toen geldende detaillering en is naar onze mening op een correcte wijze uitgevoerd en vertoont geen bouwkundige gebreken en is in goede staat van onderhoud.
Het bestaande metselwerk vertoont scheurvorming en de gehele garage verzakt naar de linkerzijde. De oorzaak van de verzakking is niet vastgesteld maar is opgetreden na de hevige regenval en wateroverlast t.g.v. de gedempte sloot (…). De bestaande funderingsbalken van de garage, de zogenaamde randbalk is onderheid en de betonvloer is tussen de wanden gestort. T.g.v. de wateroverlast is het zandpakket onder de betonvloer zodanig geroerd dat de vaste samenstelling van het zandpakket “in ruste” geroerd is geweest door de waterdruk. T.g.v. de wijziging van de gronddruk is de betonvloer van de garage gaan verzakken en dit gebeurt niet gelijkmatig, echter zakt de betonvloer naar 1 zijde en t.g.v. het klem komen tussen de wanden geeft de optredende spanning scheurvorming in het metselwerk. (…)
Advies plan van aanpak.
Spanning van betonvloer wegnemen d.m.v. het injecteren en onder hoge druk schuimbeton aanbrengen onder de betonvloer waardoor de betonvloer weer waterpas tussen de wanden komt te liggen.
(…)
2.13. In het door [A] opgestelde rapport van 7 juni 2006 is onder meer het volgende opgenomen:
'Ten gevolge van het evenement is schade ontstaan aan de muren van de garage (en, toevoeging van de rechtbank) de vloer van de garage (…). Om de schade te herstellen zal het noodzakelijk zijn de fundering te stabiliseren (…). (…) Ten gevolge van de wateroverlast is het zandpakket onder de betonvloer deels weggespoeld en deels geroerd geworden. Door deze wijziging van gronddruk is de betonvloer van de garage gaan zakken, hetgeen nimmer gelijkmatig gaat. Door het ongelijkmatig zakken van de betonvloer is de vloer beklemd geraakt tussen de gemetselde buitenmuren van de garage.
Schadevaststelling
(…)
€ 12.675,00
(…)
Verzekerde verklaarde zich mondeling met onze schadevaststelling akkoord.'
2.14. Aegon heeft [eiser] bij brief van 13 juli 2006 bericht dat er een schadebedrag van € 5.070,00 zal worden uitgekeerd en dat na ontvangst van de herstelnota’s de overige 60% vergoed zal worden.
2.15. De advocaat van [eiser] heeft Aegon bij brief van 1 augustus 2006 onder andere het volgende geschreven:
‘Met uw schrijven d.d. 13 juli jl. heeft u cliënt in kennis gesteld dat u (…) heeft besloten 40% van de door u begrote schade als voorschot aan cliënt te voldoen. Nadien is
€ 5.070,00 aan cliënt overgemaakt. Dit houdt in dat u van mening bent dat de totale schade € 12.675,-- bedraagt. Cliënt heeft meerdere aannemers naar de schuur laten kijken die allen (…) hebben vastgesteld dat de hele schuur vervangen dient te worden om tot (…) herstel te komen (…). Hiermee is een kostenpost van +/- € 29.500,-- gemoeid. (…) Kennelijk bent u van mening dat niet de hele schuur vervangen dient te worden. Cliënt kan zich met dat standpunt niet verenigen en is dan ook niet akkoord met het vastgestelde schadebedrag.’
2.16. Bij brief van 22 december 2006 heeft Aegon onder meer het volgende geschreven aan de advocaat van [eiser]:
‘Inmiddels hebben wij het expertisebureau (…) verzocht zo spoedig mogelijk te reageren. In overleg concluderen wij vervolgens dat het ons bevreemdt dat u nu stelt dat de hele garage vervangen dient te worden. In overleg met verzekerde is immers een deskundige op het gebied van funderingstechnieken ingeschakeld. Deze heeft laten blijken dat de schade partieel te herstellen is. (…) Het is derhalve niet noodzakelijk om tot het geheel vervangen van de garage over te gaan. De daarmee gepaard gaande kosten zijn in de eerdere schadevaststelling, waarmee verzekerde zich mondeling akkoord heeft verklaard, opgenomen tot een bedrag van € 12.675,-. Naar aanleiding van uw fax zien wij dan ook geen aanleiding de schadevaststelling te wijzigen.’
2.17. Naar aanleiding van bovengenoemde brief heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 22 januari 2007 het volgende geschreven aan Aegon:
‘Cliënt herkent de inhoudelijke gang van zaken zoals die door u is weergegeven (…) niet. Hij betwist dan ook dat het zo gelopen is. Vanaf de allereerste melding van de zaak heeft cliënt benadrukt dat er veel meer schade is dan alleen de fundering. (…) Uiteindelijk heeft cliënt op 13 juni (lees: juli, toevoeging van de rechtbank) 2006 een kennisgeving schade uitkering ontvangen waarin kennelijk enkel kosten voor het “opkrikken” van de schuur zijn opgenomen. Dit bevreemdde cliënt ten zeerste daar nadat cliënt de begroting had toegezonden, nimmer inhoudelijk is gesproken over de hoogte van de totaal te vergoeden schade. (…) Uit het bovenstaande valt op te maken dat;
(…)
- 3. de funderingsdeskundige helemaal niets aan cliënt heeft laten blijken omtrent de volledige schade;
- 4. cliënt nooit en te nimmer mondeling akkoord is gegaan met een schadevaststelling van € 12.675,--.
Gezien het bovenstaande herhaal ik mijn verzoek (…) de betreffende rapportages toe te zenden en het ingenomen standpunt inhoudelijk toe te lichten.'
2.18. Desgevraagd heeft Aegon het rapport van Nieuwenhuis van 4 april 2006 en het rapport van [A] van 7 juni 2006 op 13 februari 2007 aan de advocaat van [eiser] gestuurd. Hierop heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 27 maart 2007 onder meer als volgt gereageerd:
‘Naar de mening van cliënt is de conclusie van de expert niet juist dat de betonvloer door ongelijkmatig zakken beklemd is geraakt tussen de gemetselde buitenmuren van de garage. Het klopt wel dat de vloer scheef is gezakt. De vloer ligt echter helemaal los en drukt nergens tegen de muren van de garage. (…) Cliënt betwist uitdrukkelijk akkoord te zijn gegaan met deze schadeopstelling. (…) Gezien het voorgaande doet cliënt een beroep op artikel 6 lid 1 van de polisvoorwaarden waarin is bepaald dat twee experts de schade zullen vaststellen.’
2.19. Na rappèl heeft Aegon bij brief van 26 april 2007 onder meer het volgende geschreven aan de advocaat van [eiser]:
‘Verzekerde heeft recht op een contra-expert voor zover deze betrekking heeft over de hoogte van de schadevaststelling. Hierover kan een contra expert contact opnemen met expertisebureau Topliss Hettema B.V.’
2.20. Hierop heeft [eiser] ing. [B] (hierna te noemen: Lengkeek) van expertisebureau Lengkeek Laarman en De Hosson ingeschakeld, die op zijn beurt weer Stoel Partners Bouwtechniek te Zwolle (hierna te noemen: Stoel Partners) heeft ingeschakeld.
2.21. Stoel Partners heeft op 9 oktober 2007 de garage van [eiser] geïnspecteerd. In het hiervan opgemaakte rapport is onder meer het volgende opgenomen:
‘Wij zijn van mening dat de schade aan de schuur volledig is te wijten aan de opgetreden wateroverlast. Door de wateroverlast is met name de grond in de gedempte sloot onder de schuur ingeklonken. Een en ander heeft geresulteerd in negatieve kleef op de boorpalen waardoor deze zijn overbelast en zijn gaan zakken. Ook de vloer heeft daardoor ernstige zetting ondervonden.
De zettingen zijn dermate groot dat zowel de vloer alsook de fundering van de schuur als verloren moeten worden beschouwd. De vloer zou door middel van injectie onder de vloer wellicht nog kunnen worden hersteld, maar de fundering heeft ons inziens nu onvoldoende draagkracht.
Volledige sloop en herbouw van de schuur is naar onze mening de enige optie.’
2.22. Op 29 oktober 2007 heeft Lengkeek onder andere het volgende geschreven aan [A] van Topliss Hettema:
‘Om zeker te zijn van een juiste interpretatie van onze visie dat er meer aan de hand is dan een verzakte vrij opgelegde betonvloer e.d. conform uw schaderapportage (lees: rapportage van Nieuwenhuis, toevoeging van de rechtbank) (…) d.d. 4 april 2006 hebben wij Stoel Partners (…) ingeschakeld. (…) Het rapport van Stoel Partners is ons inziens duidelijk. (…) Het advies in dit rapport om tot volledige sloop en herbouw over te gaan lijkt ons ook de enige optie. Op grond van deze aanbeveling hebben wij ons gewend tot bouwbedrijf Cornelisse welke in februari 2005 een offerte uitbracht groot € 29.500,00 (…).
Op prijspeil thans (…) wordt de offerte (…) gestand gedaan voor € 31.269,50 (…).’
2.23. De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 januari 2008 onder andere het volgende geschreven aan Aegon:
‘In vervolg op uw schrijven (…) is een contra-expert ingeschakeld (…). Nadien heeft een onderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat de door cliënt geleden schade wel degelijk € 31.269,50 (…) bedraagt. (…)
Op 10 december 2007 is het rapport aan (…) [A] (…) verzonden. Nadien is diverse malen gepoogd telefonisch contact te krijgen. (…) Helaas reageert uw expert nergens meer op. (…)
Voorts verzoek ik u (…) te berichten of u wel of niet akkoord bent met de bijgevoegde schadevaststelling. Zo niet, dan kan de derde expert worden ingeschakeld.’
2.24. Bij akte van disakkoord van 1 april 2008 hebben [A] en Lengkeek een derde expert benoemd om de schadeomvang binnen de grenzen van de door [A] en Lengkeek gedane taxaties bindend vast te stellen, te weten de heer [C] (hierna te noemen: [C]) van het bureau Crawford & Company te Zwolle.
2.25. [C] heeft op zijn beurt Adviesbureau ir. J.G. Hageman B.V. te Rijswijk (hierna te noemen: Hageman) ingeschakeld. De heer ir. G.W.J. van Drie (hierna te noemen: Van Drie) van Hageman heeft op 6 juni 2008 de garage van [eiser] geïnspecteerd. In zijn hiervan op 20 juni 2008 opgemaakte rapportage is onder meer het volgende opgenomen:
‘De waarnemingen ter plaatse geven aan dat het scheefzakken van de garageopbouw reeds voor de bouw van de tuinmuur en het kippenhok is ontstaan en daarmee dus ook voor de overstroming. Aangezien de mate van scheefheid van de garagegevels in grootte vergelijkbaar is met de helling van de betonvloer in de garage is het waarschijnlijk dat het scheefzakken ervan gelijktijdig is opgetreden.
Het is niet uitgesloten dat de overstroming een geringe toename van de scheefstand tot gevolg heeft gehad.’
2.26. In zijn rapport van 9 januari 2009 heeft [C] de schadevaststelling op een bedrag van € 31.269,50 begroot, inclusief een bedrag van € 2.515,00 voor tuinaanleg/bestrating met als motivering:
‘- Over de schadecijfers is geen verschil van mening, wel over de wijze van herstel.
- Niet alleen de vloer is verzakt maar ook het gevelmetselwerk aan de linkerzijde van de garage.
- Ondergetekende is van mening dat de aangetroffen scheefstand van de garage dusdanig is dat herstel in de oorspronkelijke staat niet meer mogelijk is.
- Dit standpunt is gebaseerd op het technisch onderzoek ter plaatse en het rapport van (…) Hageman (...).’
Tevens staat in het rapport dat tussen beide experts geen verschil van mening bestaat over de oorzaak van de schade.
2.27. Bij brief van 2 februari 2009 heeft Aegon onder andere het volgende geschreven aan [eiser]:
‘Hierbij ingesloten ontvangt u een kopie rapport van (…) Hageman (…). Uit het rapport concluderen wij dat het pand al verzakt was voordat de overstromingen hadden plaatsgevonden. (…) De schade is wel degelijk het gevolg van geleidelijk werkende invloeden. Wij wijzen daarom de schadeclaim af.’
3.1. De vordering van [eiser] strekt ertoe, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Aegon zal veroordelen:
I. tot betaling van een schadevergoeding van € 31.269,50, althans een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 januari 2009, althans de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
II. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.190,00;
III. in de kosten van deze procedure.
3.2. Aegon voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling ervan
4.1. De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of Aegon op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden is de door [eiser] geleden schade te vergoeden. [eiser] meent van wel en hij heeft hiertoe gesteld dat hij erop mocht vertrouwen dat, nadat Aegon hem bij brief van 13 juli 2006 had bericht een schadebedrag van € 5.070,00 uit te zullen keren, de door hem geleden schade onder de dekking viel en dat Aegon hierop niet zou terugkomen. [eiser] stelt voorts dat de door hem geleden schade wel degelijk het gevolg is van de wateroverlast en niet van een geleidelijk proces.
Aegon heeft weliswaar erkend dat zij aanvankelijk heeft aangegeven de door [eiser] geleden schade te zullen vergoeden, maar voert aan zulks te hebben gedaan op basis van door [eiser] gegeven informatie, waarvan later is gebleken dat die onjuist was. Immers, uit het rapport van Hageman blijkt, aldus Aegon, dat het verzakken van de garage en de scheurvorming in de muren een geleidelijk proces is geweest en voorts dat [eiser] degene is die op de hoogte was van de staat waarin de garage zich voorafgaande aan de wateroverlast bevond. Aegon voert aan dat [eiser] Aegon derhalve onjuist heeft voorgelicht omtrent de voorgevallen schade, meer specifiek de oorzaak van de schade aan de garage, waardoor [eiser] in deze geen beroep op gerechtvaardigd vertrouwen dat de schade onder de dekking van de verzekering wordt vergoed, toekomt.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
gerechtvaardigd vertrouwen
4.2. De rechtbank overweegt dat het door Aegon bij [eiser] gewekte vertrouwen dat zij de door [eiser] geleden schade zou vergoeden, redelijkerwijs niet kan worden doorkruist door een later opgemaakt rapport dat concludeert dat het causaal verband van de door [eiser] gestelde oorzaak en de schade vooralsnog niet is aangetoond, tenzij zou blijken dat [eiser] in deze te kwader trouw is geweest.
4.3. Anders dan Aegon is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van Hageman niet blijkt dat [eiser] willens en wetens onjuiste informatie zou hebben gegeven aan Aegon dan wel aan de ingeschakelde experts. De enkele omstandigheid dat uit waarnemingen ter plaatse blijkt dat het scheefzakken van de garageopbouw reeds voor de bouw van de tuinmuur en het kippenhok moet hebben plaatsgevonden en daarmee dus ook vóór de overstroming en de omstandigheid dat de mate van scheefheid van de garagegevels in grootte vergelijkbaar is met de helling van de betonvloer in de garage en dat het daarom waarschijnlijk is dat het scheefzakken ervan gelijktijdig is opgetreden - wat daar verder ook van zij - brengen zulks ook niet met zich mee. Nu Aegon heeft nagelaten haar verweer dat [eiser] op de hoogte was van de staat waarin de garage zich voorafgaande aan de wateroverlast bevond, na de gemotiveerde betwisting door [eiser] nader te onderbouwen aan de hand van voldoende concrete feiten en omstandigheden, zal de rechtbank dit verweer passeren.
4.4. Ook het verweer van Aegon dat uit het rapport van [A] blijkt dat [A] is afgegaan op de onjuiste lezing van [eiser] en dat hij zich derhalve niet kan beroepen op enige toezegging zijdens Aegon, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gepasseerd. Immers, Aegon heeft wel gesteld dat zowel [A] als de door [A] ingeschakelde expert Nieuwenhuis enkel zijn afgegaan op de door [eiser] gegeven lezing, maar zij heeft nagelaten zulks te onderbouwen. Sterker nog: van het tegendeel blijkt eerder nu is komen vast te staan dat [A] funderingsexpert Nieuwenhuis heeft ingeschakeld die vervolgens onderzoek heeft verricht naar de bodemgesteldheid onder de betonnen vloer in de garage en de linker funderingsstrook door gaten te boren in de vloer en sleuven te graven aan de kant van de linker funderingsstrook. Anders dan Aegon is de rechtbank van oordeel dat gebleken is dat Nieuwenhuis hiermee een grondig onderzoek heeft verricht en niet (enkel) is afgegaan op gegevens zijdens [eiser]. Na dit onderzoek heeft zowel de door Aegon ingeschakelde bouwkundig expert [A], als de door hem ingeschakelde funderingsexpert Nieuwenhuis geconcludeerd dat als gevolg van de wateroverlast het zandpakket onder de betonvloer zodanig geroerd is dat de vaste samenstelling van het zandpakket “in ruste” geroerd is geweest door de waterdruk, hetgeen heeft geresulteerd in het verzakken van de betonvloer van de garage naar één zijde. Dat deze conclusie volstrekt hypothetisch is, zoals betoogd door Aegon, is niet komen vast te staan.
4.5. Het rapport van 9 oktober 2007 van Stoel Partners, gespecialiseerd in grondwerk en funderingen, geeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding om te concluderen dat [eiser] bewust onjuiste informatie heeft gegeven dan wel dat de door Stoel Partners getrokken conclusies gebaseerd zijn op een door [eiser] (onjuiste) gegeven lezing. Na inspectie van de garage van [eiser], heeft Stoel Partners geconcludeerd dat de schade aan de schuur is te wijten aan de opgetreden wateroverlast. Immers, zo valt te lezen in het rapport, door de wateroverlast is met name de grond in de gedempte sloot onder de schuur ingeklonken. Een en ander heeft geresulteerd in negatieve kleef op de boorpalen waardoor deze zijn overbelast en zijn gaan zakken. Ook de vloer heeft daardoor ernstige zetting ondervonden. Dit is niet dezelfde conclusie die Nieuwenhuis en [A] hebben getrokken, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen indien ook Stoel Partners op de lezing van [eiser] zou zijn afgegaan.
4.6. De rechtbank overweegt dan ook dat [eiser], nu niet kan worden vastgesteld dat hij te kwader trouw heeft gehandeld, nadat Aegon hem bij brief van 13 juli 2006 had bericht een schadebedrag van € 5.070,00 uit te zullen keren, erop mocht vertouwen dat de door hem geleden schade onder de dekking viel en dat Aegon hierop niet zou terugkomen. Dit geldt te meer nu de door [eiser] respectievelijk Aegon ingeschakelde experts Lengkeek en [A] in gezamenlijk overleg [C] als derde expert hebben ingeschakeld om de schadeomvang binnen de grenzen van de door [A] en Lengkeek gedane taxaties bindend vast te stellen. Dat de door [C] op zijn beurt ingeschakelde expert Hageman tevens een oordeel heeft gegeven over de (eventuele) oorzaak van de schade mag niet aan [eiser] worden tegengeworpen. Dit maakte immers geen onderdeel uit van het onderzoek waarover [C] een bindend advies moest geven. Dat over de oorzaak van de schade reeds consensus bestond blijkt tevens uit het rapport van [C] van 9 januari 2009, waarin onder andere staat dat tussen de beide experts geen verschil van mening bestaat over de oorzaak van de schade.
4.7. Hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over het rapport van Hageman zal derhalve onbesproken blijven. Hetzelfde geldt voor het rapport van Adinex, nog los van het feit dat gesteld noch gebleken is dat Aegon dit rapport pas na 13 juli 2006, de datum waarop zij [eiser] heeft bericht dat de schade onder de dekking valt, in haar bezit heeft gekregen en derhalve haar gewijzigde standpunt niet kan stoelen op de inhoud van het rapport dat veronderstellenderwijs reeds bij haar ten tijde van het nemen van de eerdere dekkingsbeslissing bekend was.
4.8. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen toekomt, komt vervolgens de vraag aan de orde voor welk bedrag Aegon gehouden is de schade te vergoeden. Het volgende wordt hiertoe overwogen.
4.9. [C] heeft in zijn rapport van 9 januari 2009 geconcludeerd dat de aangetroffen scheefstand van de garage dusdanig is, dat herstel in de oorspronkelijke staat niet meer mogelijk is. Dat expert Nieuwenhuis daarentegen heeft geconcludeerd dat de schade wel partieel te herstellen valt, doet aan het oordeel niet af nu het advies van [C] in deze als bindend had te gelden. Bij de verdere beoordeling van het geschil zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat gedeeltelijk herstel niet mogelijk is.
4.10. [C] heeft de kosten van volledig herstel begroot op een bedrag van
€ 31.269,50, waarbij inbegrepen een bedrag van € 2.516,00 voor de tuinaanleg/bestrating. Aegon heeft evenwel onbetwist gesteld dat de schade aan de tuin niet op basis van de verzekeringsovereenkomst voor vergoeding in aanmerking komt. Laatst bedoeld bedrag van € 2.516,00 dient dan ook in mindering te worden gebracht op de begrote schade van
€ 31.269,50, waardoor een bedrag van € 28.754,30 resteert.
Voorts heeft Aegon onbetwist gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het feit dat zij reeds een bedrag van € 5.070,00 heeft uitgekeerd, welk bedrag eveneens in mindering dient te worden gebracht op het toe te kennen schadebedrag.
Tot slot heeft Aegon onbetwist gesteld dat overeenkomstig artikel 6.3.1. van de algemene voorwaarden eerst 40% van de naar herbouwwaarde berekende schadevergoeding wordt uitgekeerd en het meerdere onder overlegging van de nota's. Nu gesteld noch gebleken is dat met de herstelwerkzaamheden is begonnen, laat staan dat daarvan reeds nota's overgelegd kunnen worden, is de rechtbank van oordeel dat het resterende deel van 60% thans nog niet opeisbaar is en derhalve niet toegewezen kan worden. Overwogen wordt in dit kader dat indien tussen partijen in de toekomst over laatst bedoeld gedeelte een geschil zal rijzen, zij elkaar over en weer in rechte kunnen betrekken.
Bovenstaande brengt met zich mee dat Aegon thans gehouden is een bedrag van € 6.431,80 (28.754,30 x 40% - € 5.070,00) te voldoen. De rechtbank zal Aegon hiertoe veroordelen, waarbij zij voorbij gaat aan het door Aegon gevoerde verweer dat [eiser] door de vergoeding in een duidelijk voordeliger positie zal raken, hetgeen in strijd is met het indemniteitsbeginsel. Immers, anders dan door Aegon betoogd, is niet komen vast te staan dat de garage voor de wateroverlast reeds in de staat verkeerde waarvan [C] heeft geoordeeld dat deze dient te worden afgebroken en opnieuw dient te worden opgebouwd.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.11. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de kosten van de door zijn rechtsbijstandverzekeraar verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden voor rekening van [eiser] komen. Dit betekent dat [eiser] met betrekking tot deze kosten geen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder c BW lijdt. De gevorderde wettelijke rente zal daarentegen worden toegewezen, nu deze niet ongegrond voorkomt.
4.12. Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] vastgesteld als volgt:
- griffierecht € 580,00
- exploitkosten € 87,93
- salaris van de gemachtigde € 768,00 (2 punten x € 384,00)
Totaal € 1.435,93
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 veroordeelt Aegon tot betaling aan [eiser] van een bedrag groot € 6.431,80 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt Aegon in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 1.435,93;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.