ECLI:NL:RBLEE:2011:BT6703

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/50 - 51
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering homologatie van akkoord in faillissementen van [A] en [B]

In deze faillissementszaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 4 oktober 2011, is de homologatie van een akkoord tussen de failliete vennoten [A] en [B] en hun schuldeisers aan de orde. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek tot homologatie van een akkoord dat was aangeboden door de failliete vennoten. De curator, mr. R.M. Goudberg, heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij neutraal stond tegenover het akkoord, maar dat er aanzienlijke zorgen waren over de schuldenlast van [A] en [B], die deels voortkwam uit vermeende fraude. De Onderlinge Levensverzekeringsmaatschappij, als schuldeiser, heeft bezwaar gemaakt tegen de homologatie, stellende dat het akkoord nadelig was voor de schuldeisers en dat er geen zekerheid was dat zij meer zouden ontvangen dan bij een vereffening van de boedel.

De rechter-commissaris heeft tijdens de zitting benadrukt dat de aard van de vorderingen, die voortkwamen uit fraude, een belangrijke factor was in de beoordeling van het akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het akkoord niet was aangenomen volgens de vereisten van artikel 145 van de Faillissementswet, omdat de meerderheid van de schuldeisers niet voor het akkoord had gestemd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schuldeisers in redelijkheid tegen het akkoord konden stemmen, gezien de omstandigheden van de zaak en de mogelijkheid om hun vorderingen te verhalen na een vereffening.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de homologatie van het akkoord te weigeren, omdat er onvoldoende waarborgen waren dat de schuldeisers een beter resultaat zouden behalen dan bij een vereffening. De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de belangen van de schuldeisers en de ernst van de beschuldigingen van fraude tegen [A]. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de rechters G. Tangenberg, C.M. Telman en J.E. Biesma.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
Uitspraak: 4 oktober 2011
Faillissementsnummers: 08/50 - 51
van de rechtbank te Leeuwarden, meervoudige handelskamer, in de faillissementen van:
[A],
geboren op [datum]
[B],
geboren op [datum],
beiden wonende te [adres],
beiden voorheen vennoot van [C] V.O.F.,
tevens voorheen handelend onder de namen [D] en [E],
gevestigd te [adres],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Noord-Nederland onder nummer [nummer],
hierna: [A] en [B],
curator mr. R.M. Goudberg.
1. Procesverloop
1.1 Tijdens de verificatievergadering van 30 augustus 2011 is in bovengenoemde faillissementen over het aangeboden akkoord beraadslaagd en beslist. Van de vergadering is proces-verbaal opgemaakt. Het akkoord -zoals aan het proces-verbaal van de verificatievergadering is gehecht- is aangenomen op grond van artikel 146 van de Faillissementswet (Fw).
1.2. De rechtbank heeft de openbare behandeling van de homologatie van het akkoord vastgesteld op 16 september 2011.
Ter terechtzitting zijn verschenen [A] en [B], vergezeld door [F], de curator mr. R.M. Goudberg, mevrouw [G], schuldeiser. Tevens was aanwezig de rechter-commissaris mr. M. Jansen.
1.3 Bij faxbrief van 15 september 2011 heeft mr. Mousavi Ghamsani, namens de Onderlinge Levensverzekeringsmaatschappij “s-Gravenhage”U.A. (hierna de Onderlinge), schuldeiser, bezwaar gemaakt tegen homologatie van het akkoord.
1.4 Voorafgaand aan de sluiting van de mondelinge behandeling is door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank met instemming van partijen deze zaak ter verdere afdoening en zonder nadere mondelinge behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. Het lid van die enkelvoudige kamer maakt deel uit van deze meervoudige kamer.
2. Standpunt van partijen
2.1 In haar faxbrief van 15 september 2011 heeft de Onderlinge samengevat gesteld dat het aangeboden akkoord nadelig is voor schuldeisers. Het aangeboden akkoord wordt enkel en alleen gelegitimeerd door een extra vergoeding te beloven boven de normale verdeling van de curator. Deze vergoeding is minimaal (€ 38.000.00) en bevat geen enkele vorm van zekerheid, terwijl van schuldeisers wel wordt verwacht dat ze op voorhand het restant van hun vordering kwijtschelden.
Daarnaast, zo stelt de Onderlinge in haar faxbrief van 15 september 2011, lijken de omstandigheden, waarbij sprake is van fraude en veroordeling, er juist toe te leiden dat het akkoord afgewezen moet blijven.
De Onderlinge is van mening dat het akkoord afgewezen dient te blijven zodat schuldeisers zich kunnen blijven verhalen op [A] en [B] na afwikkeling van het faillissement door de curator.
2.2 De curator heeft ter terechtzitting samengevat gesteld dat hij “neutraal” heeft geadviseerd ten aanzien van het voorliggende akkoord. De curator heeft tijdens de looptijd van de faillissementen geconstateerd dat [A] en [B] zich volledig hebben ingespannen ten aanzien van het verrichten van betaalde arbeid waardoor een bedrag van ca € 1.000,00 per maand in de boedel is gevloeid ten behoeve van de crediteuren. Hier tegenover staat echter dat een aanzienlijk deel van de schuldenlast van [A] en [B] is ontstaan door vermeende fraude van [A]. Reden dat het Openbaar Ministerie een strafprocedure heeft opgestart en [A] daarbij verduistering en valsheid in geschrifte ten laste heeft gelegd. Door de rechtbank is [A] veroordeeld voor genoemde strafbare feiten. Een definitieve uitspraak is nog niet bekend, de zaak ligt thans voor bij het hof.
De curator heeft ter terechtzitting eveneens gesteld dat indien [A] alsnog in hechtenis wordt genomen als gevolg van de nog lopende strafrechtelijke procedure zijn inkomen wegvalt en er vervolgens niet meer kan worden afgedragen aan de boedel ten behoeve van de crediteuren.
2.3 Ter terechtzitting heeft [F] samengevat aangevoerd dat het akkoord meer inhoudt dan een simpele belofte. Bij homologatie van het akkoord ontvangen de schuldeisers niet alleen het huidige boedelactief maar ook de spaarcapaciteit conform het Recofa-systeem over een periode van 36 maanden. Op basis van de huidige dienstverbanden van [A] en [B] betekent dit een boedelafdracht van meer dan € 1.000,00 per maand. De afdracht is gewaarborgd nu het akkoord een cessieakte inhoudt waarbij het inkomen van [A] en [B] wordt gecedeerd aan de gezamenlijke schuldeisers, vertegenwoordigd door de vereffenaar.
2.4 De rechter-commissaris heeft ter terechtzitting aangegeven dat de aard van een groot deel van de vorderingen -fraude- een bepalende omstandigheid is die rechtvaardigt dat crediteuren een terughoudende houding ten aanzien van het akkoord hebben aangenomen.
De rechter-commissaris heeft daarnaast aangegeven dat artikel 146 Fw mede bedoeld is om de totstandkoming van een akkoord te abstraheren van emotie.
De rechter-commissaris is van mening dat crediteuren met het thans voor homologatie voorliggende akkoord beter af zijn dan met een vereffening in faillissement.
2.5 Mevrouw [G] heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij blijft bij haar standpunt zoals ter verificatievergadering door haar is aangegeven. Zij heeft tijdens de verificatievergadering op 30 augustus 2011 gestemd tegen aanneming van het akkoord.
3. Het oordeel van de rechtbank
3.1 De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris ter verificatievergadering terecht heeft geconstateerd dat het akkoord op grond van artikel 145 Fw niet is aangenomen.
Immers, volgens de tekst van dit artikel moet er, om een akkoord aan te kunnen nemen, sprake zijn van een gewone meerderheid van de verschenen schuldeisers die gezamenlijk tenminste de helft van het bedrag van de toegelaten, niet door voorrang gedekte, vorderingen vertegenwoordigt. Gelet op de totaalsom van die vorderingen (€ 311.581,15) is de totaalsom van de “voorstemmers” (€ 139.477,15) daartoe niet toereikend. Anders dan bij de schuldsaneringsregeling is niet bepalend de totaalsom van de vorderingen van de verschenen concurrente schuldeisers, maar van alle concurrente schuldeisers. De tekst van artikel 145 Fw sluit een andere lezing uit, en de door [F] gestelde andere bedoeling van de wetgever -zo al juist- blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet.
3.2 De rechter-commissaris heeft op grond van artikel 146 Fw het akkoord vastgesteld als ware het aangenomen. Drie vierde van de bij de behandeling over het aangeboden akkoord verschenen concurrente schuldeisers heeft voor het akkoord gestemd. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat de tegenstemmers in redelijkheid niet tot hun stemgedrag hadden kunnen komen.
De rechtbank deelt dit oordeel niet. Bij de toets of het stemgedrag van de tegenstemmers redelijk was, dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen, waar onder het percentage dat de tegenstemmers naar verwachting zouden kunnen ontvangen bij liquidatie van de boedel, en de aard van de vorderingen.
In het kader van het akkoord wordt, naast het saldo van de faillissementsboedel, een extra vergoeding in het vooruitzicht gesteld gelijk aan de huidige spaarcapaciteit van [A] en [B] gedurende 36 maanden. Een garantie dat dit vermogen ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd is er echter niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het thans voorliggende akkoord geen enkele waarborg in zich heeft dat aan schuldeisers daadwerkelijk een hoger bedrag zal worden uitgekeerd dan bij vereffening tijdens faillissement. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat schuldeisers, bij vereffening tijdens faillissement, ook na het faillissement gebruik kunnen blijven maken van hun verhaalsrechten op [A] en [B] - welke mogelijkheid zij niet hebben bij aanneming van het akkoord, waarbij zij immers genoegen moeten nemen met finale kwijting van hun vordering.
Daar komt nog bij dat naar het oordeel van de rechtbank ook het feit dat een aanzienlijk deel van de vorderingen is ontstaan door frauduleus handelen moet worden meegewogen. De crediteuren die dat betreft kunnen mede daarom in redelijkheid tegen het akkoord stemmen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de homologatie van het thans voorliggende akkoord
dient te worden geweigerd.
Beslissing
De rechtbank:
weigert de homologatie van het akkoord in de faillissementen [A] en [B].
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Tangenberg , mr. C.M. Telman en
mr. J.E. Biesma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2011.