Omtrent het eigenlijke geschil
3.2 Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en de onderdelen a en b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van:
a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van de voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn;
b. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
3.3 Ingevolge artikel 2 van de op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet berustende Verordening lijkbezorgingsrechten Franekeradeel 2007 (de Verordening) worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats. Artikel 4 van de Verordening bepaalt dat de rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij de Verordening behorende tarieventabel. Ingevolge hoofdstuk 5 van de bij de Verordening behorende tarieventabel wordt voor het inschrijven en overboeken van eigen graven in een daartoe bestemd register € 30 geheven, en bij de 10-jaarlijkse herziening van het grafregister wordt dat tarief vermeerderd met een bijdrage voor algemeen onderhoud van € 400.
3.4 Ten aanzien van eiseres' grief gericht tegen de heffing van € 30 wegens herziening van het grafregister is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 2 van de Verordening en artikel 5 van de Tarieventabel bedoelde diensten niet alleen zien op werkzaamheden als een eerste inschrijving of een overboeking van eigen graven in een daartoe bestemd register, maar ook op het om de tien jaar herbevestigen van een bestaande inschrijving in het register. De rechtbank is van oordeel dat de herbevestiging van een inschrijving is aan te merken als een aan eiseres verleende dienst. Het is immers in het belang van alle rechthebbenden dat het register regelmatig wordt gecontroleerd en geactualiseerd. Deze dienst wordt door de gemeente verleend in verband met de begraafplaats, overeenkomstig artikel 2 van de Verordening, en verweerder heeft voor deze dienst het daarvoor in artikel 5.1.1 van de Tarieventabel vermelde tarief in rekening gebracht. Dat het in de onderhavige kwestie gaat om het voor een onbepaalde duur uitgegeven grafrecht, doet, naar het oordeel van de rechtbank, hieraan niet af. De rechtbank heeft daarbij in ogenschouw genomen dat op de akte van uitgifte staat vermeld dat om de tien jaar een algemene herziening plaatsvindt van het register voor onbepaalde tijd uitgegeven graven (zie 1.3 en 1.4).
3.5 Ten aanzien van de heffing van € 400 als bijdrage in het algemene onderhoud van de begraafplaats stelt eiseres dat zij ervan kon uitgaan dat geen recht zou worden geheven ter zake van dat onderhoud. Tussen partijen is, naar het oordeel van de rechtbank terecht, niet in geschil dat het onderhoud van de begraafplaats een aan eiseres verrichte dienst betreft. Eiseres' stelling ten aanzien van het algemene onderhoud, die een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel inhoudt, faalt echter. De omstandigheid dat hier sprake is van een duurzame rechtsbetrekking, die door de rechthebbende feitelijk niet kan worden beëindigd, rechtvaardigt, behoudens hier niet gebleken bijzondere omstandigheden, niet de verwachting dat het grafrecht gedurende de looptijd niet ter zake van andere kosten zal worden geheven dan de kosten ter zake waarvan het bij de aanvang van de rechtsbetrekking volgens de toen geldende verordening kon worden geheven (Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37 716, BNB 2003/147).
3.6 Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.
3.7 Ten aanzien van de berekening van de heffing van € 400 wegens bijdrage aan het algemeen onderhoud van de begraafplaats stelt eiseres voorts dat ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen eigen graven en algemene graven, nu slechts wordt geheven ter zake van eigen graven en niet tevens ter zake van algemene graven. De Hoge Raad heeft in genoemd arrest van 28 februari 2003 - onder meer - overwogen dat het karakter van de onderhavige retributie een differentiatie in het tarief voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts toelaat indien die differentiatie zich richt naar het genot dat een rechthebbende tot een graf heeft van dit onderhoud (zie ook HR 7 mei 1997, nr. 31 920, BNB 1997/211).
3.8 Gelet op de door verweerder ter zitting gegeven verklaring, vermeld onder 1.4, beoordeeld naar de hiervoor onder 3.7 weergegeven criteria, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij de berekening van het tarief van € 400 voor het algemeen onderhoud van de begraafplaats het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank is er daarbij van uitgegaan dat er geen verschil in genot is, nu verweerder in de stukken en ter zitting geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat ter zake van de onderscheiden graven sprake is van enig verschil in genot ten opzichte van de algemene graven.
3.9 Onder verwijzing naar de uitspraak van Gerechtshof 's-Gravenhage van 10 december 2003, BK-03/00687, brengt het voorgaande vervolgens mee dat het tarief waarnaar de onderhavige aanslag is opgelegd onverbindend is voor zover de in het onderhavige tarief begrepen component voor het algemene onderhoud de in het tarief voor de algemene graven begrepen component voor het algemene onderhoud overtreft. De sanctie op overschrijding van dat maximum dient immers niet verder te gaan dan nodig is om de in het gelijkheidsbeginsel besloten liggende waarborg tot zijn recht te doen komen.
3.10 Het overwogene onder 3.9 in aanmerking nemende, leidt ertoe dat de aanslag dient te worden verminderd naar een bedrag dat zou zijn geheven als de kosten voor het algemene onderhoud voor eigen graven tot hetzelfde bedrag zouden zijn verhaald als de kosten voor het algemene onderhoud voor algemene graven. Aangezien, zoals vermeld onder 1.4, de totale kosten van het onderhoud van de begraafplaats alleen over de eigen graven, en niet over de algemene graven, worden omgeslagen, betekent dit dat het tarief van € 400 wegens bijdrage aan het algemeen onderhoud dient te worden verminderd tot nihil. Eiseres' overige grieven behoeven derhalve geen behandeling meer.
3.11 Gelet op het overwogene onder 3.4 is ten aanzien van de heffing van € 30 wegens herziening van het grafregister sprake van een dienst. Voor dat geval heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij geen beroep doet op artikel 229b van de Gemeentewet, waardoor enkel de heffing van € 30 in stand blijft
3.12 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.