ECLI:NL:RBLEE:2011:BT2357

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
zaak-/rolnummer: 347910 \ CV EXPL 11-1133
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie en afwijzing van vordering tot schadevergoeding wegens verstoord woongenot

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 14 september 2011, heeft eiser, die in juni 2010 in een huurwoning is komen wonen, gedaagden aangeklaagd wegens vermeende verstoring van zijn woongenot. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 5.000,- voor immateriële schade, die hij zou hebben geleden door aanhoudende provocaties en een valse aangifte door gedaagden. Gedaagden, die ook in de buurt wonen, hebben de beschuldigingen ontkend en stelden dat het juist eiser was die hen intimideerde en hun woongenot verstoorde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de claims van eiser. De rechter oordeelde dat niet elke inbreuk op het woongenot onrechtmatig is en dat eiser niet had voldaan aan zijn stelplicht. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij claims van immateriële schade en de grenzen van wat als onrechtmatige hinder kan worden beschouwd in burenrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 347910 \ CV EXPL 11-1133
vonnis van de kantonrechter d.d. 14 september 2011
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
procederende in persoon,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
en
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden], en afzonderlijk: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. M.J. Oudman.
Procesverloop
1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft [eiser] gevorderd om [gedaagden] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
A. primair: een bedrag van € 5.000,- wegens veroorzaakte aanzienlijke immateriële schade;
subsidiair: een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag wegens veroorzaakte immateriële schade alsmede tot het maken van schriftelijke excuses aan [eiser] voor vanaf eind juni 2010 tot op de dag van vandaag aangedaan leed in het algemeen waaronder de valse aangifte van 3 november 2010 en alle gevolgen van dien in het bijzonder zodanig dat er voor gedaagden geen mogelijkheden worden opengelaten tot enig toekomstig handelen die eiser alsnog kunnen schaden;
B. de kosten van het geding.
[gedaagden] hebben bij antwoord de vordering betwist.
Na repliek, dupliek en een akte zijdens [eiser] is vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Het vonnis wordt heden bij vervroeging uitgesproken.
Door [eiser] en [gedaagden] zijn producties in het geding gebracht.
Motivering
De vaststaande feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [eiser] woont vanaf juni 2010 in de door hem van de stichting Wonen Zuidwest Friesland (hierna te noemen: de woningstichting) gehuurde woning aan het adres [adres]. Ter rechterzijde van de woning van [eiser] wonen [gedaagden] in de door hen van de woningstichting gehuurde woning aan het adres [adres]. De opritten van de beide percelen zijn naast elkaar gelegen.
2.2. [gedaagden] hebben op of omstreeks 17 juli 2010 in overleg met de woningstichting een hek geplaatst op hun perceel.
2.3. [eiser] heeft [gedaagden] bij brief van 15 augustus 2010 met als onderwerp "aankondiging dagvaarding" medegedeeld:
"Hierdoor bericht ik u dat uw aanhoudende bejegeningen en provocaties aan mijn adres, hedenmorgen voor de zoveelste keer en meer in het bijzonder van de zijde van mevrouw, inmiddels voor mij aanleiding zijn u erop te wijzen dat u op welke wijze dan ook mijn woongenot in en rond mijn woonadres aan [adres]verstoort, hetzij direct, hetzij middels het in een kwaad daglicht stellen van mijn persoon bij buurtgenoten, ik u middels een dagvaarding, onder meer ex de artikelen 6:162 BW en 7:213 BW, terstond en zonder verdere aankondiging zal dagen voor de Rechtbank Leeuwarden, sector kanton, te Heerenveen.
In dat geval zal ik en deurwaarder verzoeken de dagvaarding middels een exploot aan u te betekenen.
Ik ga er echter vanuit dat u het zover niet zult laten komen."
2.4. In verband met de verstoorde verhoudingen tussen [eiser] en [gedaagden] als buren heeft er op 11 oktober 2010 een gesprek plaatsgevonden ten kantore van de woningstichting. In dit gesprek zijn afspraken tussen partijen gemaakt, die door de woningstichting in een verslag zijn neergelegd. In dit verslag staat onder meer vermeld:
"(…) Vanaf het betrekken van de woningen resp. 21 mei en 9 juni van dit jaar, zijn na een eerste kennismakingsgesprek van ca. 1 uur, de verhoudingen tussen buren verstoord.
Er doen zich conflictueuze situaties voor t.a.v. de erfafscheiding, het gedrag van huisdieren, over het parkeren van de eigen auto's en provocerend gedrag jegens elkaar.
Over en weer verwijt men elkaar het verdraaien van feiten en maakt men elkaar voor leugenaar uit.
Aan de ene zijde is er naar de mening van de heer [eiser] het opzettelijk parkeren van de auto van [gedaagde sub 1] in het blikveld van [eiser]. Aan de andere zijde het naar de mening van [gedaagde sub 1] provocerend gedrag/bewegingen van de heer [eiser] in de richting van [gedaagde sub 1] .
De gespreksleider stelt hierna voor dat partijen aangeven hoe er in de richting van normalisatie van de verhoudingen kan worden gewerkt. Na herhaalde verzoeken oplossingsgericht te zijn, stemmen partijen in met het volgende.
[gedaagde sub 1] zal zijn auto alleen noodzakelijkerwijs parkeren voor het front van nr. 16, als voor de eigen woning nr. 14 en elders in de nabijheid geen plaats is.
De heer [eiser] zegt toe als hij met rust gelaten wordt, hij die rust ook zal gunnen aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . De voorbereidingen die de heer [eiser] heeft getroffen inzake een gerechtelijke procedure zal hij opschorten. (…)"
2.5. [gedaagde sub 1] heeft op 3 november 2010 bij de politie aangifte gedaan tegen [eiser] ter zake van eenvoudige mishandeling. In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer vermeld:
"(…)
Ik doe aangifte van mishandeling.
Op woensdag 3 november 2010 was ik, tussen 16:15 en 16:20 uur, voor mijn woning. [adres], de heg aan het knippen. Ik woon hier samen met mijn vrouw [gedaagde sub 2]. Wij huren deze woning van woningbouwvereniging Zuid West Friesland uit Balk.
Ik wilde de hark uit ons tuinhuisje pakken en dus liep ik via de zijkant van onze woning naar achteren. Terwijl ik aan de zijkant was, vanaf de straat gezien links van de woning, zag ik de kat van buurman van nummer 16 tegen het hek zitten. Ik zag dat de kat op ons erf zat. Het hekwerk is ongeveer een halve meter hoog en staat op de erfafscheiding van onze woning (huisnummer 14) en die van buurman [eiser] (huisnummer 16). Ik wilde de kat wegjagen. Ik maakte met mijn stem een wegjaag geluid. Hiermee bedoel ik: "kss, kss".
Op dat moment zag ik dat vanachter zijn woning buurman [eiser] tevoorschijn kwam. Vrijwel meteen, zonder dat hij wat zei, zag ik dat hij een hark of een bezem met veel vaart in mijn richting gooide. Ik zag en voelde dat de steel van de bezem/hark mij, ter hoogte van mijn elleboog, op mijn linkerarm raakte. Ik voelde meteen veel pijn. Ik was zeer verbaasd dat dit gebeurde.
Ik hoorde dat [eiser] tegen mij op dreigende toon zei: "Als je dit weer doet, dan krijg ik je nog wel. Ik hou je nu in de gaten".
(…)
Ik vind dat ik zonder redelijk doel ben mishandeld door [eiser]. Ik voel nog steeds pijn en de plek is blauw. Noot verbalisant: Er is duidelijk een blauwe striem zichtbaar op de linkerarm van de aangever ter hoogte van de elleboog.
Wij wonen sinds Pinksteren 2010 in genoemde woning. Ongeveer 14 dagen later kwam buurman [eiser] naast ons wonen. Na een week begon hij mijn vrouw uit te schelden als ze buiten was. Dat is nooit weer opgehouden. Sinds een paar weken is hij mij ook uit gaan schelden als ik buiten was. Zowel de buurtagent als woningbouwvereniging Zuid West Friesland hebben al proberen te bemiddelen, maar de situatie is nog niet verbeterd. (…)"
2.6. De aangifte van [gedaagde sub 1] tegen [eiser] wegens mishandeling is geseponeerd.
2.7. [gedaagden] hebben op 19 februari 2011 een schutting op hun perceel geplaatst.
2.8. [eiser] heeft op 16 april 2011 bij de politie aangifte gedaan tegen (onder meer) [gedaagde sub 1] vanwege een valse aangifte jegens hem gedaan door [gedaagde sub 1] wegens bedreiging. Deze aangifte is eveneens geseponeerd.
Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] vanaf eind juni 2010 door aanhoudende provocaties het woongenot van [eiser] voortdurend verstoren en dat er door [gedaagden] een valse aangifte is gedaan tegen [eiser]. Dusdoende hebben [gedaagden] een toerekenbare onrechtmatige daad begaan jegens [eiser], op grond waarvan zij gehouden zijn de door [eiser] geleden immateriële schade (bestaande uit psychische schade, reputatie en feitelijke karaktermoord) aan [eiser] te vergoeden. De eer en goede naam van [eiser] in [plaats], maar ook tegenover instanties als de woningstichting en de politie is door toedoen van [gedaagden] geschaad. De immateriële schade beloopt volgens [eiser] een bedrag € 5.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag.
3.2. [eiser] voert ter onderbouwing van het voorgaande - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende aan. Binnen een aantal dagen nadat hij ter plaatse was komen wonen, werd [eiser] al door de buurvrouw welhaast gesommeerd om de auto elders op zijn eigen oprit te parkeren dan waar [eiser] dat praktisch voorkwam. Omdat [eiser] hier niet op in ging, plaatsen [gedaagden] sindsdien uit pure pesterij hun auto voor de woning van [eiser], waarmee zij zijn uitzicht belemmeren, dit terwijl [gedaagden] voldoende ruimte hebben om de auto op hun eigen oprit te parkeren. Voorts doen [gedaagden] alles om [eiser] in de buurt alsmede in de (kleine) gemeenschap van [plaats] in een kwaad daglicht te stellen, waardoor [eiser] aldaar als de gebeten hond wordt beschouwd. [eiser] wijst er verder op dat [gedaagden] zonder overleg op de erfgrens een tuinafscheiding hebben laten plaatsen waardoor er voor [eiser] geen privacy meer is in diens achtertuin. Tevergeefs heeft [eiser] geprotesteerd tegen de plaatsing van de tuinafscheiding. Op 10 september 2010 heeft [gedaagde sub 2][eiser] ernstig in diskrediet gebracht bij de wekelijks in [plaats] langskomende kaasboer. De kaasboer gaf tegenover [eiser] aan dat "het niet best was wat hij over [eiser] had gehoord". Voorts is de politie bij [eiser] langs geweest in verband met een beschuldiging van [gedaagde sub 2]dat hij in haar richting een waarschuwende vinger heeft geheven. Als spreekwoordelijke klap op de vuurpijl hebben [gedaagden] op 3 november 2010 een valse aangifte terzake mishandeling tegen [eiser] gedaan, als gevolg waarvan [eiser] is opgesloten in een politiecel en gedurende geruime tijd door de politie is gehoord. Dit alles heeft [eiser] getraumatiseerd. Ten slotte voert [eiser] nog aan dat [gedaagden] zonder overleg op 19 februari 2011 een schutting hebben gerealiseerd, welke zodanig is geplaatst dat er sprake is van aanzienlijke ontsiering van het aangezicht vanuit de achtertuin van [eiser].
3.3. [eiser] verzoekt de kantonrechter - teneinde een juist beeld van de situatie ter plaatse te kunnen krijgen - om een gerechtelijke plaatsopneming te bevelen.
Het standpunt van [gedaagden]
4.1. [gedaagden] betwisten dat zij onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld. De in verband daarmee gevorderde schadevergoeding dient dan ook te worden afgewezen. Volgens [gedaagden] verdraait [eiser] de feiten en is het juist [eiser] zelf die het woongenot van [gedaagden] verstoort door intimiderend gedrag jegens hen te vertonen, onder andere door bij hen op de ramen te kloppen en bedreigingen te uiten jegens [gedaagden]. [gedaagden] betwisten voorts dat zij de eer en goede naam van [eiser] op enigerlei wijze hebben geschaad of dat zij [eiser] op andere wijze in diens persoon hebben aangetast. [eiser] heeft naar de mening van [gedaagden] geen enkel bewijs van zijn stellingen geleverd.
4.2. Met betrekking tot de door [eiser] genoemde incidenten voeren [gedaagden] het volgende aan. Zij hebben [eiser] niet gesommeerd om de auto op zijn eigen oprit te parkeren. [gedaagde sub 2]heeft slechts gevraagd of de auto van [eiser] een klein eindje naar voren kon worden verplaatst, hetgeen door [eiser] werd geweigerd. Voorts betwisten [gedaagden] dat zij [eiser], zoals deze stelt, tegenover derden - zoals de kaasboer - in diskrediet hebben gebracht. De plaatsing van het hek op 17 juli 2010 is in overleg met de verhuurder gegaan, binnen de erfafscheiding. Dit hek is door [gedaagden] rechtmatig geplaatst. Datzelfde geldt voor de op 19 februari 2011 geplaatste schutting, aldus [gedaagden]. [gedaagden] worden regelmatig door [eiser] geïntimideerd. [eiser] is er zelfs niet voor teruggedeinsd om [gedaagde sub 1] te mishandelen. Van het doen van een valse aangifte door [gedaagde sub 1] is dan ook geen sprake geweest. Ondanks de in het gesprek van partijen bij de woningstichting op 11 oktober 2010 gemaakte afspraken, heeft [eiser] zijn intimiderende gedrag jegens [gedaagden] voortgezet.
De beoordeling van het geschil
5. De kantonrechter acht zich door partijen voldoende voorgelicht om een beslissing inzake het voorliggende geschil te kunnen nemen. Om die reden bestaat er geen behoefte aan de door [eiser] bepleite gerechtelijke plaatsopneming.
6. Met betrekking tot de vraag of er sprake is van onrechtmatig handelen van [gedaagden] jegens [eiser] overweegt de kantonrechter als volgt.
Gederfd woongenot
6.1. Vooropgesteld wordt dat een woning aan haar bewoner behalve onderdak ook woongenot verschaft. Het woongenot wordt bepaald door zaken als bijvoorbeeld de ligging van de woning, het uitzicht, de ruimte, de mate van overlast en conflicten met de buren. Door onrechtmatig(e) toegebrachte overlast of gedragingen van buren kan dit woongenot worden aangetast. Derving van woongenot kan, onder omstandigheden, als immaterieel nadeel worden aangemerkt. Dit nadeel komt echter slechts voor vergoeding in aanmerking, indien sprake is van één van de in artikel 6:106 BW genoemde gevallen, zoals aantasting in de persoon (zie de conclusie van de A-G bij HR 25 maart 2011, LJN: BP1410). Onder aantasting in de persoon vallen mede ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer (vgl. HR 1 november 1991, NJ 1992, 58). Geestelijk letsel kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting in de persoon, maar daarvoor is niet voldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen (vgl. HR 23 januari 1998, NJ 1998, 366).
6.2. De kantonrechter overweegt voorts dat inherent is aan het feit dat partijen elkaars naaste buren zijn, dat zij van elkaar enige overlast - en daarmee tot op zekere hoogte een inbreuk op hun woongenot - hebben te dulden. Niet iedere inbreuk door de ene buur op het woongenot van de andere buur is dus onrechtmatig. De grens van de te dulden overlast ligt daar waar deze overlast als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Het antwoord op de vraag of overlast onrechtmatig is, hangt af van aard, ernst en duur van de hinder en de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt.
6.3. De kantonrechter oordeelt dat het op de weg van [eiser] ligt om voldoende te stellen ter onderbouwing van zijn betoog dat [gedaagden] door aanhoudende provocaties zijn woongenot hebben verstoord. In dat verband stelt de kantonrechter allereerst vast dat beide partijen een volstrekt tegenovergestelde visie hebben omtrent de incidenten die zich vanaf 2010 tussen hen zouden hebben afgespeeld. [eiser] is van mening dat [gedaagden] zijn woongenot hebben aangetast, terwijl [gedaagden] precies het tegenovergestelde beweren, namelijk dat [eiser] hun woongenot heeft aangetast. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser], mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagden], onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagden] zijn woongenot bij voortduring hebben verstoord. [eiser] heeft daartoe weliswaar - in algemene zin - een aantal incidenten aangevoerd, maar heeft nagelaten om deze van voldoende feitelijke en juridische onderbouwing te voorzien. Dat [gedaagden] hun auto doelbewust voor de woning van [eiser] parkeren om diens (vrije) uitzicht te belemmeren, is niet gebleken. [eiser] heeft voorts niet (voldoende) onderbouwd waarom het (zonder overleg met hem) plaatsen van een schutting en een erfafscheiding op het terrein van [gedaagden] jegens hem niet geoorloofd zou zijn. De stelling van [eiser] dat hierdoor zijn privacy wordt aangetast, althans zijn uitzicht wordt ontsierd, is niet nader toegelicht. Evenmin heeft [eiser] onderbouwd waaruit de concrete uitlatingen van [gedaagden] hebben bestaan, waarmee zij hem in diskrediet zouden hebben gebracht bij derden, nog daargelaten of de eventuele uitlatingen van [gedaagden] jegens derden omtrent [eiser] al dan niet juist zijn geweest.
6.4. De kantonrechter komt gezien het voorgaande tot de conclusie dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht terzake de door hem opgevoerde "aanhoudende provocaties" van [gedaagden] die zijn woongenot zouden verstoren. Om die reden is nadere bewijslevering met betrekking tot de stellingen van [eiser] op dit punt niet aan de orde. Dit betekent dat de gestelde aantasting van het woongenot van [eiser] in rechte niet is komen vast te staan en dat deze grondslag van zijn schadevergoedingsvordering jegens [gedaagden] niet kan slagen.
Valse aangifte
6.5. De kantonrechter overweegt dat een aangifte, buiten het geval dat zij opzettelijk onjuist is, slechts bij uitzondering zodanig onzorgvuldig kan zijn dat deze een toerekenbare onrechtmatige daad oplevert jegens degene tegen wie de aangifte is gericht. Dat [eiser] het verblijf in een politiecel en het verhoor door de politie - naar aanleiding van de aangifte van [gedaagde sub 1] - als onprettig heeft ervaren, is begrijpelijk, maar [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter volstrekt onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat sprake is van een valse aangifte door [gedaagde sub 1]. Het enkele feit dat de aangifte van [gedaagde sub 1] is geseponeerd, betekent nog niet dat er sprake is van een valse aangifte. Voorts is niet gebleken dat [gedaagde sub 1] de aangifte opzettelijk onjuist heeft gedaan. De slotsom is dan ook dat niet gebleken is van onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] met betrekking tot de door hem tegen [eiser] gedane aangifte, zodat ook deze grondslag van de vordering van [eiser] faalt.
Conclusie
7. Gelet op het vorenstaande is van onrechtmatig handelen van [gedaagden] onvoldoende gebleken. Reeds daarop strandt de gevorderde immateriële schadevergoeding. Maar ook al zouden [gedaagden] op enigerlei wijze onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser], dan nog is naar het oordeel van de kantonrechter voor immateriële schadevergoeding geen plaats, nu [eiser] ook onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat er sprake is van een aantasting in zijn persoon, welke op de voet van artikel 6:106 BW een vergoeding voor geleden immateriële schade zou rechtvaardigen. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat, anders dan door [eiser] is gevorderd, het in rechte afdwingen van (schriftelijke) excuses niet mogelijk is. Het al dan niet aanbieden van excuses aan een ander is een hoogstpersoonlijke (morele) keuze, waartoe niemand kan worden verplicht. Dat zou ook afdoen aan de waarde van de excuses.
8. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op € 400,00 (2 punten x € 200,00) wegens salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119