ECLI:NL:RBLEE:2011:BR5552
Rechtbank Leeuwarden
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afname van DNA bij culpose verkeersmisdrijven met voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 27 juli 2011 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door een klager tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel. De klager was eerder veroordeeld voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarvoor hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor twee jaar had gekregen. De officier van justitie had vervolgens de afname en opslag van het celmateriaal van de klager bevolen, wat leidde tot het indienen van het bezwaarschrift op 28 juni 2011.
De rechtbank oordeelde dat de klager ontvankelijk was in zijn bezwaarschrift, omdat dit binnen de wettelijke termijn was ingediend. De verdediging voerde aan dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden niet van toepassing was, omdat er geen voorlopige hechtenis mogelijk zou zijn voor de overtreding waarvoor de klager was veroordeeld. De rechtbank weerlegde dit argument door te stellen dat de wetgever wel degelijk de mogelijkheid van voorlopige hechtenis had beoogd in gevallen van culpose verkeersmisdrijven, vooral wanneer er sprake was van strafverzwarende omstandigheden zoals rijden onder invloed of excessieve snelheid.
De rechtbank verwees naar eerdere wetswijzigingen en toelichtingen van de minister, waaruit bleek dat de wetgever de afname van DNA in dergelijke gevallen had willen toestaan. De rechtbank concludeerde dat DNA-analyse ook bij culpose verkeersmisdrijven van betekenis kan zijn voor de opsporing, en dat de officier van justitie terecht had gehandeld door de afname en opslag van het celmateriaal te bevelen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaar van de klager ongegrond, waarmee de beslissing van de officier van justitie werd bevestigd.