RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 361245 \ CV EXPL 11-3221
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 17 augustus 2011
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Keizer,
De besloten vennootschap Philips Consumer Lifestyle B.V.,
hierna te noemen: Philips,
gevestigd te Drachten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Mauer.
Procesverloop
1.1. [eiser] heeft Philips gedagvaard voor de zitting van 4 augustus 2011 en op de bij exploot vermelde gronden gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening uitvoerbaar bij voorraad:
a. Philips te veroordelen aan [eiser] door te betalen zijn rechtsgeldige salaris ad € 2.344,98 bruto per maand, zulks vanaf 24 juni 2011 tot 1 juli 2011;
b. Philips te veroordelen aan [eiser] te betalen de toegezegde en tussen partijen overeengekomen vertrekpremie conform het Sociaal Plan A Consumer Lifestyle Drachten 2009-2011 ad € 24.963,64 bruto;
c. Philips te veroordelen [eiser] overeenkomstig het Sociaal Plan A Consumer Lifestyle Drachten 2009-2011 toe te laten tot indiensttreding bij DetaJob (Adecco) per 1 juli 2011 onder de in dit Sociaal Plan omschreven voorwaarden, zulks op straffe van een dwangsom van € 750,00 per dag of gedeelte van een dag dat Philips na betekening van het te wijzen vonnnis in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
d. Philips te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.2. De mondelinge behandeling is gehouden op 4 augustus 2011. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben beide partijen nadere producties in het geding gebracht.
1.3. Van het verhandelde zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigden van beide partijen hebben gepleit aan de hand van aantekeningen die bij de stukken zijn gevoegd.
1.4. Vervolgens is vonnis bepaald.
2.1. [eiser], geboren op [geboortedatum], is op 1 januari 1973 bij Philips in dienst getreden. Laatstelijk vervulde [eiser] op de vestiging van Philips in Drachten de functie van magazijnmedewerker CC. In die functie was [eiser] verantwoordelijk voor de retourzendingen van Philips-artikelen die wegens diverse redenen niet meer verkoopbaar zijn.
2.2. Philips heeft op enig moment besloten om haar distributiecentrum in Drachten met ingang van 1 juli 2011 te sluiten en alle activiteiten over te plaatsen naar de hoofdvestiging in Eindhoven. Op de reorganisatie is het Sociaal Plan "CAO A Consumer Lifestyle Drachten 2009-2011" (hierna aan te duiden als: het sociaal plan) van toepassing.
2.3. De CAO bepaalt in hoofdstuk 11 onder meer:
11.1 Detajob is een constructie, waarbij een aangezegde medewerker of
plaatsmaker (…) in dienst treedt van een uitzendbureau (…) dat via
detachering bemiddelt en begeleidt naar ander werk.
11.2 De beslissing of een aangezegde medewerker of (potentiële) plaatsmaker
voor detajob in aanmerking komt wordt genomen door de bestuurder.
11.3 Doelstelling van Detajob is het verwerven van een arbeidsovereenkomst
bij een andere werkgever.
11.10 Tijdens de detacheringsperiode via detajob ontvangen de medewerkers
een salaris dat gelijk is aan het laatst genoten reguliere salaris bij
Philips (…) Tijdens de detacheringsperiode is de pensioenregeling van
de detacheerder van toepassing.
2.4. Bij brief van 16 juni 2011 heeft Philips [eiser], voor zover thans van belang, het volgende meegedeeld:
In het kader van uw indiensttreding bij Deta Job per 01 juli 2011 stellen wij
vast dat daarmee uw dienstverband met Philips Consumer Lifestyle per dezelfde
datum als beëindigd dient te worden beschouwd.
Derhalve zullen wij overgaan tot een eindafrekening waarin is opgenomen de tot
nu toe opgebouwde rechten voor wat betreft vakantiegeld, dertiende maand-
uitkering en eventuele saldi aan vakantie- en/of verletdagen. Daarnaast ontvangt
u de voor u van toepassing zijnde vertrekregeling zoals deze zijn vastgelegd in
het Sociaal Plan d.d. 17 november 2008.
Voor u geldt een vertrekpremie van € 24.963,64 bruto. Deze zal tezamen met
bovengenoemde eindafrekening worden uitbetaald.
Tijdens uw contractperiode bij Adecco ontvangt u een salaris gelijk aan het
laatst genoten salaris vermeerderd met vakantiegeld, dertiende maand en
eventuele ploegentoeslag en bonus.
2.5. Op 23 juni 2011 heeft [eiser] getracht om enkele zaken die aan Philips toebehoorden, namelijk een Philips waterkoker, enkele Senseo koffiepads, enkele Nivea haargeltubes, een melkreservoir, een tie-wraphouder en een Gardena spuitmond, mee te nemen. [eiser] had deze zaken verpakt in een tas van Albert Heijn. [eiser] is echter bij de uitgang van het bedrijfsterrein van Philips door een beveiligingsmedewerker staande gehouden met het verzoek de inhoud van de Albert Heijn tas te tonen. Na een gesprek met de leidinggevende van [eiser] zijn de hiervoor bedoelde zaken door Philips ingenomen en is [eiser] geschorst.
2.6. [eiser] is op 24 juni 2011 door Philips op staande voet ontslagen, welk ontslag hem bij brief van gelijke datum is bevestigd. Deze brief vermeldt onder meer:
Met deze brief bevestig ik u namens Philips Consumer Lifestyle B.V. het
zojuist telefonisch gegeven ontslag op staande voet.
Gisterenmiddag heeft een rapporteur van Philips geconstateerd dat u bij het
verlaten van het bedrijfsterrein aan het Tussendiepen 4 te Drachten heeft
geprobeerd meerdere goederen van Philips mee te nemen zonder dat u daarvoor
een geldig uitvoerbewijs had. Het betrof de volgende goederen:
1. Philips waterkoker model HD 4665, nieuw (1x);
2. Senseo koffiepads regular verpakking à 36 stuks (2x);
3. Nivea Aquagel wetlook, welke bestemd zijn om bij Philips producten te worden
bijgeleverd (6x);
4. Enkele onderdelen van een nieuw Senseo apparaat, waaronder een melkfrother
(1x) en een melkreservoir (1x);
5. Tie-wraphouder (1x);
6. Gardena spuitmond (1x).
Gezien het voorgaande is gisteren bij Philips het vermoeden gerezen dat u zonder
toestemming eigendommen van Philips heeft meegenomen.
Naar aanleiding daarvan bent u opgeroepen voor een gesprek dat hedenochtend
heeft plaatsgevonden. Aanwezig bij dit gesprek waren de heer E. Poutsma en
ondergetekende. Tijdens dit gesprek bent u geconfronteerd met het vermoeden van
Philips dat u zonder daarvoor toestemming had goederen heeft weggenomen die
niet van u zijn. Tevens bent u in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.
U heeft daarop toegegeven dat u de bovengenoemde artikelen heeft meegenomen.
U heeft aangegeven niet de intentie te hebben gehad om te stelen, alsmede dat
u in de veronderstelling was dat u deze goederen zomaar mocht meenemen.
Philips acht uw verklaring niet geloofwaardig. U bent immers op de hoogte van
de algemene gedragsregels zoals die gelden op het terrein van Philips Consumer
Lifestyle BV te Drachten (verder: de gedragsregels). Voor het eventueel uitvoeren
van goederen is conform artikel 10 van de gedragsregels een uitvoerbewijs nodig.
Het voorgaande klemt des te meer omdat u verantwoordelijk bent het fysiek
verwerken van retourzendingen en weigeringen van leveringen van het RDS
Benelux en de controle van retourgezonden goederen. U wist, dan wel had moeten
weten, dat het wegnemen van dergelijke goederen zonder toestemming absoluut
ontoelaatbaar is. Overigens heeft u tijdens het voornoemde gesprek ook aangegeven
dat uw handelen naar eigen zeggen "dom en stom" is.
Daarbij speelt ook dat de door weggenomen goederen niet voor uitvoer vatbaar
zijn. De waterkoker en de gel die u heeft meegenomen zijn namelijk door het
management van Philips Drachten aangemerkt om te worden vernietigd en zijn
dus niet bestemd voor verkoop of uitvoer. De overige zaken zijn zaken die Philips
toebehoren, maar niet zijn aangewezen om te worden verkocht of uitgevoerd (…)
Hiermee staat voor Philips vast dat u zonder toestemming goederen van Philips
heeft weggenomen met als doel deze voor eigen gebruik aan te wenden.
Het spreekt voor zich dat Philips er op moet kunnen vertrouwen dat medewerkers
zich niet de eigendommen van Philips onrechtmatig toe-eigenen. Diefstal en/of
verduistering wordt binnen Philips niet getolereerd. Uw gedrag is dus absoluut
ontoelaatbaar, te meer nu binnen Philips Drachten een strikt beleid geldt ten
aanzien van goederen die wel bestemd zijn voor verkoop of uitvoer en goederen
die niet bestemd zijn voor verkoop of uitvoer. Goederen die wél bestemd zijn voor
verkoop of uitvoer worden immers daartoe door het management aangewezen. U
heeft echter goederen weggenomen die daartoe niet aangewezen zijn.
2.7. Artikel 10 van de algemene gedragsregels en verkeersreglement van Philips bepaalt als volgt:
Artikel 10: In- en uitvoeren van goederen
Het in- en uitvoeren van goederen, documenten, informatiedragers en laptops
voor gebruik op andere locaties en/of voor thuiswerken is uitsluitend toegestaan
in combinatie met een goederengeleidebrief. Goederen naar en van andere
Philips-vestigingen of derden dienen begeleid te worden door een vervoersbon
"Intern verkeer Philips" of door een SAP-orderbon. De goederen met bijbehorende
bon dienen bij elke poortpassage ter controle aan de Bedrijfsbeveiliging
aangeboden te worden.
2.8. [eiser] heeft bij brief van 11 juli 2011 de vernietigbaarheid van het ontslag ingeroepen.
Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] stelt dat het hem verleende ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. [eiser] betwist het bestaan van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. [eiser] stelt dat hij niet de bedoeling heeft gehad om de hiervoor bedoelde zaken van Philips op onrechtmatige wijze weg te nemen of te stelen. [eiser] heeft ook erg opzichtig gehandeld door de zaken in een Albert Heijn tas te verpakken en mee te nemen. Hieruit blijkt dat [eiser] geen kwade intenties had. De door [eiser] meegenomen zaken kwamen uit de zogenaamde "schrotbak" en waren bestemd om door Philips te worden afgevoerd. De zaken hadden voor Philips geen waarde meer. [eiser] stelt dat hij als gevolg van het ontslag op staande voet onevenredig zwaar wordt getroffen. [eiser] komt als gevolg van het ontslag in ernstige financiële problemen. Deze ernstige gevolgen staan niet in redelijke verhouding tot het verwijt dat Philips [eiser] maakt.
3.2. Voorts stelt [eiser] dat Philips zich niet eenzijdig kan onttrekken aan haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst, die volgens [eiser] als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 e.v. BW moet worden beschouwd. Van een vaststellingsovereenkomst kan, behoudens het geval dat deze qua inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde, niet worden afgeweken. Philips kan zich slechts aan de verplichtingen onttrekken wanneer nakoming van hetgeen is overeengekomen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan is in dit geval volgens [eiser] echter geen sprake.
Het standpunt van Philips
4.1. Philips stelt dat zij [eiser] terecht wegens een dringende reden heeft ontslagen. [eiser] heeft getracht zaken die aan Philips toebehoorden te stelen, althans heeft hij geprobeerd deze zaken zonder toestemming van Philips mee te nemen. De handelwijze van [eiser] is in strijd met de binnen Philips geldende regels, die [eiser] - gelet op zijn functie - kende of behoorde te kennen. Deze regels zijn overigens voor alle werknemers kenbaar, nu zij op het intranet van Philips zijn geplaatst. De waarde van de zaken is daarbij niet van belang. Daarnaast bevonden zich in de werkkamer van [eiser] nog talrijke zaken die [eiser] kennelijk voor eigen gebruik en zonder toestemming mee wilde nemen. Het enkele feit dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] op zeer korte termijn zou eindigen ten gevolge van de beëindigingsovereenkomst doet aan het vorenstaande niet af, aldus Philips. Ook de omstandigheid dat [eiser] als gevolg van het ontslag op staande voet in financiële problemen komt is volgens Philips niet relevant, nu [eiser] die situatie zelf heeft veroorzaakt. Bovendien zou één en ander aan de andere werknemers een vrijbrief kunnen geven om op onrechtmatige wijze eigendommen van Philips mee te nemen, nu daarop geen sanctie staat. Philips voert ter zake van diefstal een "zero tolerance"-beleid.
4.2. Voorts stelt Philips dat zij niet gehouden is de afspraken zoals deze in de met [eiser] gesloten beëindigingsovereenkomst zijn vervat na te komen. Voor het geval geoordeeld wordt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven stelt Philips zich primair op het standpunt dat de beëindigingsovereenkomst als gevolg van het ontslag op staande voet zonder betekenis is geworden, nu de arbeidsovereenkomst niet als gevolg van de gemaakte afspraken is geëindigd. Subsidiair beroept Philips zich ten aanzien van dit punt op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW, omdat de handelwijze van [eiser], het stelen danwel verduisteren van aan Philips toebehorende zaken, zodanig is, dat hij instandhouding van de beëindigingsovereenkomst niet mag verwachten. Meer subsidiair beroept zij zich op het bepaalde in artikel 6: 248 lid 2 BW, stellende dat deze handelwijze van [eiser] een omstandigheid oplevert, die maakt dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt, dat Philips niet gebonden is aan de beëindigingsregeling.
Ook voor het geval geoordeeld wordt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, beroept Philips zich primair op artikel 6: 258 BW en subsidiair op artikel 6: 248 lid 2 BW.
4.3. Ten slotte stelt Philips dat de vordering onder c van het petitum van de dagvaarding onjuist is. [eiser] kan van Philips geen indiensttreding bij Adecco vorderen, nu Philips geen partij is bij een eventuele arbeidsovereenkomst met Adecco. [eiser] heeft aldus de verkeerde partij gedagvaard en moet daarom op dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De beoordeling van het geschil
5.1. De kantonrechter acht het bestaan van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen aan de zijde van [eiser] voldoende aanwezig.
5.2. De eerste vraag die in deze procedure ter beantwoording voorligt, is of het aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat het aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De kantonrechter overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
5.3. Vooropgesteld wordt dat, zoals door Philips terecht is betoogd, het niet aan [eiser] als werknemer is om te bepalen welke zaken van Philips al dan niet door hem mogen worden meegenomen. Als niet weersproken staat vast dat Philips op haar intranetsite het beleid omtrent het meenemen van goederen heeft gepubliceerd. Ofschoon artikel 10 van de gedragsregels naar de letter genomen niet geheel toepasselijk is op de onderhavige situatie, het gaat in dat artikel immers om het meenemen van zaken naar andere Philips-vestigingen, had het [eiser] mede gelet op de functie die hij bij Philips bekleedde duidelijk behoren te zijn dat hij de genoemde zaken niet zonder toestemming van Philips had mogen meenemen voor eigen gebruik. Maar al zou dat beleid niet kenbaar zijn geweest dan nog had [eiser], gelet op de algemene ervaringsregels, behoren te beseffen dat hij zaken die aan Philips als zijn werkgever toebehoren niet zonder toestemming van Philips mee naar huis mag nemen, hoe gering de waarde van die zaken ook mag zijn. [eiser] heeft ter zitting overigens ook aangegeven dat hij wel degelijk inziet dat hij onjuist gehandeld heeft. Het zonder toestemming van de werkgever meenemen van zaken die aan de werkgever toebehoren zal, hoe gering de waarde van die zaken ook is, in het algemeen als een dringende reden kunnen worden aangemerkt. Diefstal van de werkgever wordt in artikel 7:678, tweede lid onder d, BW ook niet voor niets expliciet als dringende reden beschouwd.
5.4. Bij de vraag of één en ander een voldoende dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert dienen, volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld HR 21 januari 2000, JAR 2000/45), alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen. Tot die omstandigheden behoren ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.
5.5. In het onderhavige geval is in dat kader door [eiser] - onweersproken - gesteld dat het ontslag voor hem tot zeer ernstige financiële gevolgen leidt. Daarbij is van belang dat [eiser] - in de visie van Philips - als gevolg van het ontslag op staande voet geen aanspraak meer zou kunnen maken op de tussen partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding en indiensttreding bij Adecco. Het gevolg is immers, dat hij dan slechts in aanmerking kan komen voor een uitkering, waarbij niet vaststaand is welke dat zal zijn. Het financiële nadeel zal dan ettelijke tienduizenden euro's bedragen.
Dit financiële nadeel in samenhang met de leeftijd van [eiser] (hij is thans 59 jaar), het feit dat [eiser] zijn gehele (ruim 38-jarige) dienstverband bij Philips naar behoren heeft gefunctioneerd en het feit dat de arbeidsovereenkomst reeds op zeer korte termijn zou eindigen als gevolg van het sociaal plan en/of de beëindigingsovereenkomst, brengt de kantonrechter tot oordeel dat een ontslag op staande voet in de concrete omstandigheden van dit geval als een te zware maatregel moet worden beschouwd.
5.6. Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen is de kantonrechter van oordeel dat niet aannemelijk is dat het ontslag op staande voet in een eventuele bodemprocedure rechtsgeldig zal worden geoordeeld.
5.7. Nu de arbeidsovereenkomst evenmin op andere wijze rechtsgeldig voor 1 juli 2011 is geëindigd, is de loonvordering van [eiser] tot die datum toewijsbaar.
5.8. Omdat hiervoor geoordeeld werd dat het dienstverband niet wegens een dringende reden voor 1 juli 2011 is geëindigd dient uitgangspunt te zijn dat Philips in beginsel gehouden is om de met [eiser] gesloten beëindigingsovereenkomst, alsmede haar verplichtingen jegens [eiser] uit het sociaal plan, na te komen door hem de overeengekomen beëindigingsvergoeding uit te betalen en hem toe te laten tot indiensttreding bij Adecco. Het verweer van Philips, dat de beëindigingsovereenkomst als gevolg van het aan [eiser] verleende ontslag op staande voet zonder betekenis is geworden en daarom door haar niet hoeft te worden nagekomen, faalt derhalve.
5.9. Vervolgens dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat de door Philips tegen de hiervoor onder overweging 5.8 bedoelde vorderingen gevoerde verweren, zoals weergegeven sub 4.2., in een (eventuele) bodemprocedure zullen slagen. De kantonrechter oordeelt daaromtrent als volgt.
5.10. Gezien het tussen partijen gevoerde debat kan onbeoordeeld blijven of de door [eiser] gevorderde aanspraken wellicht (ook) rechtstreeks voortvloeien uit het Sociaal plan.
5.11. Bij de beoordeling van het primair door Philips gedane beroep op artikel 6: 258 BW wordt vooropgesteld dat het wijzigen van de gevolgen van de overeenkomst dan wel het geheel of gedeeltelijk ontbinden daarvan op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding daarvan niet mag verwachten slechts bij hoge uitzondering mag geschieden (zie TM, Parl. Gesch. 6, blz. 969 en HR 20-02-1998, NJ 1998, 493).
Philips heeft zich ter onderbouwing van haar verweer uitsluitend beroepen op de door haar aan [eiser] verweten gedraging. Die handelwijze zou tot gevolg moeten hebben, dat hij de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet zou mogen verwachten.
Gelet op dit criterium en hetgeen hiervoor omtrent de dringende reden door de kantonrechter reeds werd overwogen is hij van oordeel dat hetgeen door Philips op dit punt is gesteld onvoldoende is om tot het oordeel te komen, dat het aannemelijk is, dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser], gelet op zijn handelwijze, ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst op het punt van de beëindigings-vergoeding en de indiensttreding van [eiser] bij Adecco naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag verwachten.
5.12. Evenmin is gezien de door Philips gestelde omstandigheden aannemelijk geworden, dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld, dat nakoming door Philips van de door [eiser] gestelde verplichtingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.13. Ook het verweer dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard snijdt geen hout. Op grond van artikel 11.2 van het sociaal plan neemt immers Philips de beslissing of een medewerker in aanmerking komt voor Detajob en Philips heeft deze keuze, in voor [eiser] positieve zin, reeds gemaakt zodat het Philips is die tot nakoming van deze verplichting dient te worden aangesproken. Daarenboven wordt, blijkens artikel 11.2 van het sociaal plan, de beslissing omtrent de vraag of een medewerker, wier arbeidsplaats bij Philips verdwijnt, voor Detajob in aanmerking komt genomen door de bestuurder. Met bestuurder wordt ingevolge artikel 2.9 van het sociaal plan bedoeld de bestuurder in de zin van artikel 1 lid 1 onder e van de Wet op de Ondernemingsraden, van Philips Drachten. Uit de brief van Philips aan [eiser] van 16 juni 2011, zoals hiervoor onder de vaststaande feiten geciteerd, blijkt dat Philips reeds had besloten dat [eiser] per 1 juli 2011 bij Detajob in dienst zou treden. Philips is, zo volgt uit het vorenoverwogene, gehouden dit besluit uit te voeren.
5.14. Nu op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen niet (voldoende) aannemelijk is dat de door Philips gevoerde verweren in een bodemprocedure zullen worden gehonoreerd, zijn de vordering van [eiser] tot betaling van de beëindigingsvergoeding en de vordering om hem toe te laten tot indiensttreding bij Detajob toewijsbaar. De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde dwangsom, gelet op de omstandigheden van het geval, matigen tot een bedrag van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 5.000,00.
5.13. Philips zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Rechtdoende in kort geding
veroordeelt Philips aan [eiser] te betalen zijn rechtsgeldige salaris ad € 2.344,98 bruto per maand, zulks vanaf 24 juni 2011 tot 1 juli 2011;
veroordeelt Philips aan [eiser] te betalen de toegezegde en tussen partijen overeengekomen vertrekpremie conform het Sociaal Plan A Consumer Lifestyle Drachten 2009-2011 ad € 24.963,64 bruto;
veroordeelt Philips om [eiser] overeenkomstig het Sociaal Plan A Consumer Lifestyle Drachten 2009-2011 toe te laten tot indiensttreding bij DetaJob (Adecco) per 1 juli 2011 onder de in dit Sociaal Plan omschreven voorwaarden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat Philips na betekening van dit vonnis aan haar in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt Philips in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 523,81 aan verschotten en op € 500,00 wegens salaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.