ECLI:NL:RBLEE:2011:BR5391

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109750 / HA RK 11-2
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag bestuurders van stichting Pantera in verband met financieel wanbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 19 augustus 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontslag van de bestuurders van de stichting Pantera, gevestigd te Nijeberkoop. Het verzoek was ingediend door [A], die stelde dat [B] c.s. zich schuldig had gemaakt aan evident falend beleid ten aanzien van het beheer van het vermogen van de stichting. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de privé-uitgaven die [B] heeft gedaan met gelden van Pantera en of deze uitgaven gecompenseerd zijn door stortingen en betalingen door [B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vordering van [B] op Pantera bestond die hoger was dan de privé-uitgaven die hij had gedaan. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door [B] en dat er geen ontslaggrond was voor de bestuurders van Pantera. De rechtbank heeft het verzoek tot ontslag van [B] c.s. afgewezen en [A] veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in juridische procedures en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van wanbeleid.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 109750 / HA RK 11-2
Beschikking van 19 augustus 2011
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. E.H.W. van Nijnatten te Eindhoven,
tegen
1. [B],
wonende te [woonplaats],
2. [C],
wonende te [woonplaats],
3. [D],
wonende te [woonplaats],
4. [E],
wonende te [woonplaats],
verweerders,
hierna gezamenlijk te noemen [B] c.s.,
advocaat mr. M.H.J. Miltenburg te Leeuwarden,
1. de stichting
STICHTING PANTERA,
gevestigd te Nijeberkoop,
belanghebbende,
hierna te noemen Pantera,
advocaat mr. M.H.J. Miltenburg te Leeuwarden.
1. De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 1 april 2011
- de akte van [B] c.s.,
- de antwoordakte van [A].
2. De verdere beoordeling van het verzoek
2.1. Gelet op de inhoud van de tussenbeschikking van 1 april 2011 (verder: de tussenbeschikking) ligt thans uitsluitend nog ter beoordeling de vraag voor of [B] c.s. conform het verzoek van [A] ontslagen moet worden als bestuurder van Pantera omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan evident, uitgesproken falend beleid ten aanzien van het beheer van het vermogen en de zorg voor de geldmiddelen van Pantera. In de tussenbeschikking is overwogen dat voor het antwoord op deze vraag van belang is of [B] ten tijde van het doen van privé-uitgaven met gelden van Pantera in de periode 1 januari 2010-12 augustus 2010 een (tegen)vordering op Pantera had die het bedrag van deze privé-uitgaven overschreed. De rechtbank heeft [B] c.s. opgedragen om zich bij akte daarover nader uit te laten. [B] c.s. is voorts opgedragen om een verklaring te geven voor het feit dat in de jaarrekeningen van 2008 en 2009 enkel een vordering van [F] (de toenmalige echtgenote van [B]) is opgenomen, terwijl volgens [B] c.s. sprake is van een vordering van zowel [B] als [F] op Pantera.
2.2. [B] c.s. heeft vervolgens een akte genomen en daarbij een aantal aanvullende producties in het geding gebracht. [A] heeft bij antwoordakte gereageerd en eveneens aanvullende producties in het geding gebracht. [B] c.s. is nog niet in de gelegenheid is geweest om te reageren op deze producties van [A]. De rechtbank is van oordeel dat in het kader van hoor en wederhoor die gelegenheid ook niet hoeft te worden geboden, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
2.3. Voorop wordt gesteld dat ten tijde van het wijzen van de tussenbeschikking niet geheel duidelijk was welk bedrag was gemoeid met de hiervoor bedoelde privé-uitgaven met gelden van Pantera. Inmiddels staat vast - zie de op dit punt niet betwiste inhoud van de akte van [B] c.s. - dat het hierbij gaat om een bedrag van (afgerond) € 8.005,00. Volgens [B] c.s. zijn deze uitgaven tot een bedrag van (afgerond) € 7.600,00 gecompenseerd met stortingen via de bank en betaling van voor rekening van Pantera komende kosten door [B]. Ter onderbouwing van deze stelling is verwezen naar een verklaring van de accountant van Pantera, M. Boersma RA, gedateerd 10 mei 2011. Bij deze verklaring bevindt zich een grootboekmutatiekaart ten name van Pantera, die betrekking heeft op het boekjaar 2010, waarin de hiervoor bedoelde uitgaven, stortingen en betalingen zijn gespecificeerd. Volgens [B] c.s. is als gevolg van rentetoerekening over de schuld in rekening-courant van Pantera aan [B] (en [F]) de vordering van [B] (en [F]) op Pantera per saldo zelfs toegenomen. [A] heeft betwist dat de privé-uitgaven ten laste van Pantera zijn aangezuiverd en daarnaast zijn stelling gehandhaafd dat [B] geen vordering op Pantera heeft nu de rekening-courantverhouding in de jaarrekeningen van Pantera tot en met 2009 op naam van [F] is gesteld. De rechtbank overweegt hieromtrent thans als volgt.
2.4. Voor zover het gaat om de tenaamstelling van de rekening-courant in de jaarrekeningen van Pantera wordt overwogen dat de enkele omstandigheid dat de rekening-courant tot en met 2009 op naam van [F] stond, onvoldoende is om daarop het oordeel te kunnen baseren dat [B] geen vordering op Pantera zou kunnen hebben. Als het verweer van [B] c.s. juist zou zijn dat de rekening-courant enkel op naam van [F] is gezet om verhaalsmogelijkheden van de (eerste) ex-echtgenote van [B] te frustreren - wat overigens niet vaststaat in dit geding - is daarmee niet vanzelfsprekend gegeven dat (mogelijke) vorderingen van [B] op Pantera teniet zijn gegaan. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat in de rekening-courantverhouding tussen [F] en Pantera inderdaad vorderingen van [B] op Pantera zijn opgenomen, dient gelet op de in dit geding te beantwoorden vraag beoordeeld te worden welk bedrag daarmee is gemoeid. [B] c.s. heeft echter nagelaten - afgezien van de hierna te bespreken schenkingen door de ouders van [B] - om gemotiveerd te stellen tot welk bedrag [B] uit hoofde van de rekening-courantverhouding een vordering op Pantera zou hebben. Weliswaar is gesteld dat [B] in ieder geval tot de helft van het rekening-courantsaldo is gerechtigd vanwege de omstandigheid dat hij met [F] staande het huwelijk geen uitvoering heeft gegeven aan het in de tussen hen opgemaakte huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding, maar deze omstandigheid - wat daar verder ook van zij - leidt hooguit tot een vordering van [B] op [F], maar niet op Pantera.
2.5. Voor wat betreft de hiervoor bedoelde schenkingen wordt overwogen dat [B] c.s. tot zijn verweer heeft aangevoerd dat de vader van [B] in 1996 een bedrag aan hem heeft geschonken, dat hij ([B]) vervolgens aan Pantera heeft besteed. Hetzelfde geldt voor schenkingen die de moeder van [B] in de jaren 1997 tot en met 1999 (3 x fl. 8.000,00) heeft gedaan. In totaal is met deze schenkingen een bedrag van minstens € 14.520,97 gemoeid. Deze bedragen zijn rechtstreeks overgemaakt naar de bankrekening van Pantera omdat [B] destijds geen eigen bankrekening had en zijn - aldus nog steeds [B] c.s. - verwerkt in de rekening-courantverhouding tussen [F] en Pantera. [B] c.s. heeft ter onderbouwing van dit verweer verwezen naar:
• een bankafschrift van een ten name van Pantera staande rekening, waaruit blijkt dat de moeder van [B] op 21 december 1998 onder de vermelding "Schenking 1998 tnv [B]" een bedrag van fl. 8.000,00 naar Pantera heeft overgemaakt;
• een handgeschreven notitie van de toenmalige accountant van Pantera waaruit blijkt dat de gift van 21 december 1998 is opgenomen in de rekening-courant tussen [F] en Pantera;
• een verklaring van een zus van [B], die verklaart: "Hai [naam], (…) ik verklaar hierbij dat wij alle drie in 1997, 1998 en 1999 achtduizend gulden van ma hebben gekregen. Net zoals pa de jaren daar voor heeft gedaan.";
• een dossierspecificatie van de toenmalige accountant van Pantera met betrekking tot de rekening-courantverhouding tussen [F] en Pantera in 1999, waarin melding wordt gemaakt van een "storting" van fl. 8.000,00.
[A] heeft vervolgens alleen de overboeking van 21 december 1998 erkend. Dat dit daadwerkelijk een schenking aan [B] zou betreffen wordt door hem echter betwist, terwijl hij voorts heeft gesteld dat, wanneer schenkingen aan een bepaald doel besteed zijn, die bedragen op een later tijdstip niet teruggevorderd kunnen worden. Voor zover dat al anders zou zijn, zijn deze vorderingen verjaard, aldus [A].
2.6.1. De rechtbank neemt op grond van de stellingen van [B] c.s. en de daaraan ten grondslag gelegde bewijsstukken als vaststaand aan dat in ieder geval in 1998 een schenking door de moeder van [B] heeft plaatsgevonden, nu [A]
- mede bezien in het licht van de door [B] c.s. daaraan gegeven onderbouwing -deze schenking onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Nu deze schenking in de rekening-courantverhouding tussen [F] en Pantera is verwerkt, is naar het oordeel van de rechtbank aldus tot uitdrukking gebracht dat het hierbij ging om een bedrag dat aan Pantera is voorgeschoten en in rekening-courant verrekend diende te worden. Verjaring van deze vordering is, gelet op het bepaalde in art. 6:140 lid 4 BW, niet aan de orde. Overigens is na verjaring van een vordering verrekening nog steeds mogelijk (art. 6:131 lid 1 BW). De enkele omstandigheid dat de vordering is verwerkt in een rekening-courantverhouding die op naam van [F] is gesteld, doet - zoals hiervoor al overwogen - evenmin af aan het bestaan van een vordering van [B] op Pantera.
2.6.2. Bij de verdere beoordeling van het geschil wordt er dan ook van uitgegaan dat [B] in ieder geval een vordering van fl. 8.000,00 (ofwel € 3.630,24) op Pantera heeft gekregen. In dit geding dient als vaststaand te worden aangenomen dat deze in 2010 nog steeds bestond nu in de tussenbeschikking reeds is beslist dat in de periode vóór 2010 niet is gebleken van privé-uitgaven door [B] ten laste van Pantera.
2.7. Voor zover het gaat om de gestelde aanzuivering van de privé-uitgaven in 2010 heeft [A] naar voren gebracht dat [B] naar zijn zeggen slechts over een bijstandsuitkering beschikt. Het moet daarom volgens [A] uitgesloten worden geacht dat [B] kans heeft gezien om in een jaar tijd een bedrag van € 7.600,00 aan Pantera (terug) te betalen. De rechtbank passeert deze stelling nu een bijstandsgerechtigde over een (gering) eigen vermogen mag beschikken en derhalve de hoogte van een in een jaar te ontvangen uitkering niet allesbepalend kan worden geacht voor de vraag of [B] in staat moet worden geacht in een jaar tijd € 7.600,00 aan Pantera te betalen. Daar komt bij dat uit de brief van Boersma volgt dat hij in het kader van het opmaken van de concept-jaarrekening voor 2010 heeft gecontroleerd welke uitgaven, stortingen en betalingen er ten laste respectievelijk ten behoeve van Pantera zijn geweest. Ook [A] zelf gaat er in zijn antwoordakte vanuit dat de accountant aan de hand van bonnen een en ander heeft gecontroleerd.
2.8. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat [B] in 2010 in ieder geval een vordering van ruim € 3.600,00 op Pantera had, terwijl de privé-uitgaven die [B] in 2010 met gelden van Pantera heeft verricht op circa € 400,00 na zijn gecompenseerd door stortingen en betalingen door [B] ten behoeve van Pantera. Hieruit volgt dat [B] een vordering op Pantera heeft, die hoger is dan het bedrag dat was gemoeid met het doen van privé-uitgaven met gelden van Pantera in 2010. Van evident, falend beleid ten aanzien van het beheer van het vermogen en de zorg voor de geldmiddelen van Pantera dan wel handelen of nalaten in strijd met de wet of de statuten door [B] zelf is dan ook geen sprake. In het geval van [C], [D] en [E] doet zich om die reden evenmin een ontslaggrond voor, nu medeweten van onrechtmatig handelen door [B] of falend toezicht dat voldoet aan de norm voor ontslag van een stichtingsbestuurder gelet op het vorenstaande niet aan de orde is. De rechtbank tekent hierbij wel aan dat aan [A] kan worden toegegeven dat in 2010 bij Pantera een behoorlijke vermenging van privé en zakelijk heeft plaatsgevonden, in die zin dat [B] enerzijds privé-uitgaven verricht vanaf de bankrekening van Pantera en anderzijds zakelijke kosten zelf voor zijn rekening neemt. De vraag kan worden gesteld in hoeverre dit een wenselijke situatie is. Uit het vorenstaande volgt evenwel dat dit handelen geen grond voor ontslag oplevert omdat in dit geding is komen vast te staan dat het niet tot onregelmatigheden heeft geleid.
2.9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan hetgeen partijen verder te berde hebben gebracht - waaronder de vraag of in de op naam van [F] staande rekening-courantverhouding al dan niet voor een hoger bedrag dan de hiervoor bedoelde € 3.600,00 vorderingen van [B] zijn verwerkt - als zijnde niet beslissend voor de beoordeling van het geschil in het midden blijven.
2.10. De rechtbank acht termen aanwezig om [A] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure te verwijzen. Deze kosten worden, voor zover aan de zijde van [B] c.s. gevallen, vastgesteld op € 258,00 voor griffierecht en € 904,00 voor salaris advocaat (2 punten in tarief II).
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst het verzoek om [B] c.s. te ontslaan als bestuurders van Pantera af;
3.2. veroordeelt [A] in de kosten van het geding, voor zover tot op heden aan de zijde van [B] c.s. gevallen vastgesteld op een bedrag van € 1.162,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2011.?
fn 85