Beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.2 Ingevolge artikel 7:10, tweede lid, van de Awb wordt de in het eerste lid vermelde termijn opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
2.3 Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep of indien het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.4 Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, bevat een bezwaarschrift ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht.
2.5 Artikel 2:15 van de Awb luidt:
1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
2. Een bestuursorgaan kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor het bestuursorgaan zou leiden.
3. Een bestuursorgaan kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
4. Het bestuursorgaan deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.
2.6 In zijn besluit van 27 april 2005 (nr. CPP2004/2807M) heeft de Staatssecretaris van Financiën het elektronisch verkeer voor een aantal gevallen niet opengesteld, waaronder bezwaarschriften, ex artikel 6:5 en 6:6 van de Awb. Ten aanzien van het gebruik van de telefax vermeldt het besluit:
"Gegeven het feit dat de fax technisch niet kan voldoen aan de vereisten voor vertrouwelijkheid en ondertekening wordt de fax niet opengesteld voor het zenden van formele / vertrouwelijke berichten aan de Belastingdienst zoals voor het doen van aangifte en het indienen van (pro-forma) bezwaarschriften. Dit heeft tot gevolg dat berichten die desondanks per fax worden ontvangen worden geweigerd. (…) Weigering houdt in dat het bericht zondermeer niet in behandeling wordt genomen. Ook wordt geen mogelijkheid van herstel van vormverzuimen gegeven anders dan dat belanghebbende via een ander (wel opengesteld) kanaal zijn bericht in kan zenden."
2.7 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers gemachtigde op 8 juli 2010 per fax een bezwaarschrift heeft ingediend waaraan een tweetal vormverzuimen kleeft: het indienen van het bezwaarschrift per fax en het ontbreken van een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder eiser bij de onder 1.4 vermelde brief weliswaar heeft gewezen op de vormverzuimen, maar mede door het ontbreken van een termijn, niet in de gelegenheid heeft gesteld om dit verzuim te herstellen. Ook nadat eisers gemachtigde bij de onder 1.5 vermelde brief had gereageerd, heeft verweerder eiser die gelegenheid niet geboden. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat eiser tot op heden de vormverzuimen niet heeft hersteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beweerdelijk per post verzonden bezwaarschrift van 8 juli 2010 inclusief een kopie van de aanslag IB/PVV 2007 door verweerder is ontvangen. Verzending per post van een bezwaarschrift, dat niet door verweerder wordt ontvangen, komt in dit geval voor rekening en risico van eiser.
2.8 Hetgeen vermeld onder 2.7 leidt, naar het oordeel van de rechtbank, tot de conclusie dat de in artikel 7:10 Awb vermelde beslistermijn niet is opgeschort.
2.9 Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 24 september 2010 uitspraak op bezwaar moeten doen.
2.10 Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan de onder 2.1 vermelde termijn door het bestuursorgaan met ten hoogste zes weken worden verdaagd en doet het bestuursorgaan, indien hieraan toepassing is gegeven, hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbende.
2.11 Gelet op hetgeen vermeld onder het procesverloop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit geval geen mededeling heeft gedaan aan eiser van de verdaging van de beslistermijn op bezwaar.
2.12 Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 24 september 2010 uitspraak op bezwaar moeten doen. De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden, nu verweerder bij indiening van eisers beroep nog geen uitspraak op bezwaar had gedaan. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser verweerder bij brief van 9 maart 2011 in gebreke heeft gesteld. Eiser is derhalve terecht in beroep gekomen.
2.13 Het beroep is kennelijk gegrond.
2.14 Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Ingevolge het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2.15 De rechtbank ziet gelet op artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb, aanleiding in dit geval te bepalen dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog uitspraak op het bezwaar doet, vanwege de omstandigheid dat eerst bij toezenden van de stukken van onderhavig beroep door de rechtbank aan verweerder de onder 2.7 vermelde vormverzuimen als hersteld kunnen worden beschouwd.
2.16 De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
2.17 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 109,25 (1 punt x factor 0,25 x € 437) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van artikel 7:10 van de Awb is overschreden.