Beoordeling re-integratie-inspanningen
5.1 Bij de beoordeling of de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht hanteert verweerder het beleid neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Regeling van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) en de daarbij behorende bijlage "Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen" (hierna: het Kader). Blijkens de eerste paragraaf van het Kader verricht het Uwv voorafgaande aan de beoordeling van het recht op uitkering de zogenaamde poortwachterstoets. In dit kader beoordeelt het Uwv allereerst of er een voldoende re-integratieresultaat is bereikt, en als dat niet zo is of werkgever en werknemer samen gedurende de eerste twee jaar van ziekte voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te benutten in het eigen bedrijf of bij een ander bedrijf. Na een positief oordeel over de geleverde inspanningen wordt het recht op uitkering beoordeeld; na een negatief oordeel wordt de beoordeling van het recht op uitkering opgeschort en loopt de loondoorbetalingsplicht van de werkgever maximaal 52 weken door totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
5.2 Blijkens de derde paragraaf van het Kader is sprake van een bevredigend re-integratieresultaat wanneer gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. De betreffende hervatting moet een structureel karakter hebben, dat wil zeggen: het moet aannemelijk zijn dat de werknemer ook na afloop van de verplichte loondoorbetalingsperiode in deze arbeid kan blijven werken.
5.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat noch op 4 september 2009 (de datum van het arbeidskundig onderzoek), noch op 22 juni 2009 (het einde van de oorspronkelijke wachttijd) sprake was van een bevredigend re-integratieresultaat. Op 4 september 2009 werkte de werknemer in het geheel niet. Op 22 juni 2009 werkte de werknemer weliswaar 33 uur per week in het kader van het project "deskresearch" (hierna: het project), maar deze werkzaamheden kunnen niet worden aangemerkt als structurele arbeid en boden ook geen uitzicht op structurele werkhervatting in passend werk. Daartoe overweegt de rechtbank dat het project dat de werknemer van 19 januari 2009 tot en met 2 juli 2009 een tijdelijk karakter had en dat niet was voorzien in een vervolg daarop.
5.4 Op grond van de vierde paragraaf van het Kader zal, indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever daadwerkelijk ondernomen is. Volgens de vijfde paragraaf van het Kader ligt het voor de hand dat werkgever en werknemer zich in eerste instantie inspannen om de werknemer - eventueel met aanpassingen - zijn eigen functie te laten oppakken. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan ligt het in de lijn om te zoeken naar ander passend werk binnen het bedrijf. Hervattingsmogelijkheden bij een andere werkgever komen pas aan de orde als hervatting in eigen of passend werk binnen het bedrijf niet meer mogelijk is. Bij langdurig verzuim mag, zeker ter gelegenheid van de evaluatie aan het einde van het eerste ziektejaar (opschudmoment), van werkgever en werknemer worden verwacht dat zij - naast eventueel nog lopende re-integratieactiviteiten gericht op herplaatsing in het eigen bedrijf - uitdrukkelijk de mogelijkheden van werkhervatting bij een andere werkgever bezien, indien op dat moment nog niet tot gedeeltelijke werkhervatting in het eigen bedrijf is gekomen en er ook geen uitzicht is dat dit op korte termijn zal gebeuren. Re-integratieactiviteiten met het oog op werk bij een andere werkgever kunnen slechts achterwege blijven als er nog concreet perspectief bestaat op hervatting in het eigen bedrijf.
5.5 Re-integratie van de werknemer in de eigen functie was in dit geval niet mogelijk, omdat deze functie in de loop van 2008 is komen te vervallen. Gelet op het Kader diende vervolgens te worden gekeken naar ander passend werk binnen het bedrijf. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bedrijf in dit geval de holding is. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 19 juni 2006 (gedingstuk 23.5 in de B-map) moet worden aangemerkt als schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de holding. In deze brief doet de holding de werknemer een aanbod tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst en de werknemer heeft dit aanbod geaccepteerd door de brief voor akkoord te ondertekenen. De rechtbank is van oordeel dat moet worden aangenomen dat het aanbod afkomstig is van de holding. In de brief wordt de werknemer verzocht het aanbod voor akkoord te ondertekenen en te retourneren aan de holding. Verder staan onder de brief de naam van de holding en daaronder de handtekeningen van [naam COO], COO, en [naam CEO], CEO. Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam COO] en [naam CEO] de brief hebben ondertekend uit hoofde van hun functie van COO (Chief Operating Officer), respectievelijk CEO (Chief Executive Officer) van de holding. Daarom hecht de rechtbank geen waarde aan het betoog van eiseres dat [naam COO] destijds eveneens bestuurder was van [X]. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder op basis van de stukken terecht heeft aangenomen dat de holding een grote rol speelt in het aannamebeleid, de herplaatsing en de re-integratie van werknemers binnen haar dochterondernemingen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat in het kader van het eerste spoor niet alleen diende te worden gekeken naar passende functies binnen [X], maar ook naar passende functies bij zusterondernemingen binnen de holding.
5.6 Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, gebaseerd op de conclusies in de rapportages van arbeidsdeskundige Glashorst van 4 september 2009 en bezwaararbeidsdeskundige Ooms van 4 februari 2010. Glashorst heeft geconcludeerd dat eiseres vanaf de zomer van 2008 weliswaar re-integratie in het eerste spoor heeft ingezet, maar dat eisers feitelijk van mening was dat er in het eerste spoor geen echte mogelijkheden waren. Volgens Glashorst heeft eiseres dit onvoldoende duidelijk gemaakt aan de werknemer en had eiseres re-integratie in het tweede spoor moeten inzetten. Volgens Ooms heeft eiseres, ondanks de adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige Nohlmans, niet werkelijk de keuze gemaakt voor re-integratie in het eerste spoor. Ooms wijst erop dat de werkzaamheden die de werknemer heeft verricht in het kader van een project tijdelijk waren en dat er binnen het moederbedrijf en de dochterbedrijven van de holding niet aantoonbaar is gezocht naar een andere passende functie op het niveau van de werknemer. Verder heeft Ooms erop gewezen dat een overstap naar het tweede spoor pas aan de orde is als een gedegen onderzoek geen mogelijkheden binnen het bedrijf toont. Ooms is van mening dat, indien eiseres van mening was dat er voor de werknemer geen passende mogelijkheden waren binnen [X] en binnen de rest van de holding, zij ten onrechte geen tweede spoor heeft ingezet. Wanneer het zeer onwaarschijnlijk is dat er mogelijkheden binnen het bedrijf beschikbaar zullen komen, dient een twee sporen beleid te worden overwogen, waarbij men alert blijft op de (te creëren) mogelijkheden bij de eigen werkgever, aldus Ooms.
5.7 De rechtbank is van oordeel dat de stukken voldoende steun bieden voor verweerders standpunt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres heeft vanaf het begin van de re-integratie het standpunt ingenomen dat binnen [X] geen passende functies voorhanden waren. Eerst in juni 2009 heeft eiseres (naar eigen zeggen) ook gekeken naar eventuele functies bij de zusterbedrijven binnen de holding. Naar het oordeel van de rechtbank had eiseres dit veel eerder moeten doen. Bovendien blijkt uit de stukken niet dat eiseres gedurende de re-integratieperiode voldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden voor re-integratie in concrete passende of passend te maken functies binnen [X] of haar zusterbedrijven binnen de holding. Mede gelet op de afname van de beperkingen van de werknemer in de loop van 2009, acht de rechtbank het rapport van arbeidsdeskundige R.J.K. Schipper van 14 januari 2009 in dat kader onvoldoende. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat, indien eiseres van mening was dat binnen de holding geen passende of passend te maken functies beschikbaar waren, het op haar weg had gelegen de re-integratie (mede) te richten op hervattingsmogelijkheden bij een andere werkgever (het zogenoemde tweede spoor). Eiseres heeft de werknemer (onder meer) in haar brief van 27 oktober 2008 gewezen op de mogelijkheid van een re-integratietraject in het tweede spoor. Nadat de werknemer hier afwijzend op had gereageerd, heeft eiseres daar echter verder geen actie op ondernomen. Ook nadien heeft eiseres in dit kader nooit meer gedaan dan de werknemer (opnieuw) wijzen op de mogelijkheid van re-integratie in het tweede spoor. In het geval dat een werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie (in het tweede spoor), ligt het op de weg van de werkgever om de werknemer daarop aan te spreken en zo nodig maatregelen te nemen. Dergelijke maatregelen kunnen bestaan uit (het dreigen met) inhouding van loon of (in het uiterste geval) ontslag. Eiseres heeft dit nagelaten.
5.8 Het betoog van eiseres dat de werknemer in de periode van 19 januari 2009 tot en met 2 juli 2009 op projectbasis passende arbeid heeft verricht, doet aan het voorgaande niet af. Bij de start van dit project was reeds duidelijk dat het tijdelijk werkzaamheden betrof. Daarom kunnen deze werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan de verplichting van eiseres om (ook gedurende de periode dat die werkzaamheden werden verricht) te blijven zoeken naar een structurele, passende of passend te maken functie. Ter zitting heeft Tinselboer, HR manager van de holding, verklaard dat het duidelijk was dat eiseres niet met de werknemer verder wilde. Volgens Tinselboer was het hele traject erop gericht dat eiseres en de werknemer uit elkaar zouden gaan, zodra de werknemer weer arbeidsgeschikt zou zijn. Hieruit blijkt dat eiseres niet de intentie had de werknemer een structurele functie aan te bieden.
5.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de beantwoording van de vraag of terecht een loonsanctie is opgelegd alleen de re-integratie-inspanningen van belang zijn, die zijn verricht voor het opleggen van de loonsanctie. Inspanningen die nadien zijn verricht, kunnen enkel een rol spelen in het kader van een verzoek tot het verkorten van de loonsanctie. Een dergelijk verzoek is in dit geval niet aan de orde. De loonsanctie is in dit geval opgelegd bij besluit van 10 september 2009. Dit betekent dat de voorstellen die eiseres de werknemer heeft gedaan op 8 oktober 2009 en 5 februari 2010 in het kader van dit geding niet van belang zijn. Hetzelfde geldt voor het voorstel van 28 augustus 2009. Dit voorstel is weliswaar gedaan voor het opleggen van de loonsanctie, maar doordat dit voorstel zeer kort voor het beoordelingsmoment gedaan, waren de onderhandelingen daarover op dat moment nog niet afgerond. Bovendien was ook dit voorstel, mede gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 5.8 heeft overwogen, niet gericht op werkhervatting in een structurele, passende functie.
5.10 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Dit betekent dat de loonsanctie in rechte stand kan houden en dat het beroep ongegrond is.