ECLI:NL:RBLEE:2011:BR4873

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/553
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde bouwaanvraag voor een dienstwoning op basis van bestemmingsplan en eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 21 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland over de afwijzing van een bouwaanvraag. Eiser had een derde bouwaanvraag ingediend voor de legalisering van een pand dat in 1992 zonder vergunning was gebouwd. De eerdere bouwaanvragen waren afgewezen op basis van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de derde bouwaanvraag in essentie gelijk was aan de eerdere aanvragen en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de derde bouwaanvraag terecht was, omdat deze ook in strijd was met het bestemmingsplan. Eiser had betoogd dat de wijziging van de voorgevel van het pand een relevante verandering was, maar de rechtbank volgde dit niet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/553
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], gevestigd te [vestigingsplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, verweerder,
gemachtigde: J.H. Jonker, werkzaam bij de gemeente Smallingerland.
Procesverloop
Bij brief van 27 januari 2010 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Awb (hierna: het bestreden besluit). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 13 december 2010. Eiser is verschenen. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Feiten
1.1 Op het perceel plaatselijk bekend [adres] te [vestigingsplaats] en kadastraal bekend [perceel] (hierna: het perceel) is in het jaar 1992 in het kader van een oefenproject van het Centrum Vakopleiding Drachten een woning gebouwd (het pand). Voor de bouw van het pand is geen bouwvergunning afgegeven.
1.2 Op 31 mei 2007 heeft eiser ter legalisering van het pand reguliere bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor het bouwen van een kantoorpand op het perceel (hierna: de eerste bouwaanvraag). Bij besluit van 8 mei 2008 heeft verweerder de eerste bouwaanvraag afgewezen op de grond dat het bouwplan (hierna: het eerste bouwplan) in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Swetten" (hierna: het bestemmingsplan). Het namens eiser tegen het besluit van 8 mei 2008 gemaakte bezwaar is ingetrokken, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
1.3 Op 27 februari 2009 heeft eiser ter legalisering van het pand reguliere bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor het bouwen van een dienstwoning op het perceel (hierna: de tweede bouwaanvraag). Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college de tweede bouwaanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 8 mei 2008. Tegen het besluit van 27 februari 2009 is geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is.
1.4 Op 3 september 2009 heeft eiser ter legalisering van het pand opnieuw reguliere bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor het bouwen van een dienstwoning op het perceel (hierna: de derde bouwaanvraag). Het bouwplan dat ten grondslag ligt aan de derde bouwaanvraag (hierna: het derde bouwplan) verschilt in zoverre van het eerste bouwplan en het bouwplan dat ten grondslag ligt aan de tweede bouwaanvraag (hierna: het tweede bouwplan) dat de voorgevel is gewijzigd, waardoor de dienstwoning kleiner zal worden. Bij besluit van 30 september 2009 heeft verweerder ook de derde bouwaanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen onder verwijzing naar de besluiten van 8 mei 2008 en 6 mei 2009.
1.5 Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 30 september 2009 ongegrond verklaard.
Geschil
2.1 Eiser stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de derde bouwaanvraag betrekking heeft op een dienstwoning, terwijl de eerste bouwaanvraag betrekking had op een kantoorpand. Het eerste en het tweede bouwplan voorzien in een overschrijding van het bouwvlak, terwijl het derde bouwplan past binnen het bouwvlak. Volgens eiser blijft een dakgoot op grond van vaste jurisprudentie buiten beschouwing bij de beantwoording van de vraag of het bouwvlak wordt overschreden. De reden daarvoor is dat een dakgoot (anders dan bijvoorbeeld een balkon) geen gebruiksfunctie heeft. Volgens eiser liet het bestemmingsplan, zoals dat gold ten tijde van het indienen van de derde bouwaanvraag, een dienstwoning toe. Verder wijst eiser erop dat verweerder elders op hetzelfde bedrijventerrein wel dienstwoningen toestaat.
2.2 Verweerder handhaaft het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat de derde bouwaanvraag een herhaalde aanvraag is in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat de derde bouwaanvraag in essentie gelijk is aan de eerste en de tweede bouwaanvraag. Volgens verweerder hebben alle bouwaanvragen betrekking op het nagenoeg op dezelfde wijze (ver)bouwen van exact hetzelfde gebouw. Het enige in het oog springende verschil tussen het eerste en het tweede bouwplan enerzijds en het derde bouwplan anderzijds is de andere uitvoering van de voorgevel. Ook het derde bouwplan is in strijd met het bestemmingplan, omdat ook in dit bouwplan de dakranden het bouwvlak overschrijden. Daarnaast is het derde bouwplan ook in strijd met het bestemmingsplan voor wat betreft de bebouwingsbepalingen en het gebruik. Noch een kantoorpand, noch een dienstwoning ten behoeve van een autobedrijf is volgens verweerder in overeenstemming met de bestemming. Verweerder wijst er verder op dat hij bij de besluiten van 8 mei 2008 en 6 mei 2009 heeft geweigerd vrijstelling te verlenen, omdat het eerste en het tweede bouwplan niet voldeden aan de gehanteerde (ruimtelijke en stedenbouwkundige) "Uitgangspunten voor bebouwing" voor het perceel. Volgens verweerder maakt een andere voorgevel niet dat het derde bouwplan wel voldoet aan deze uitgangspunten. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ook de derde bouwaanvraag is ingediend ter legalisering van het pand. Het pand is inmiddels gesloopt. De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit heeft behouden. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser heeft gesteld dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de afwijzing van de bouwaanvraag en dat de rechtbank dit op voorhand niet volstrekt onaannemelijk acht.
3.2 Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
3.3 Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en daarom behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 6 augustus 2008 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BD9448).
3.4 Voor het antwoord op de vraag of de derde bouwaanvraag moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, waarbij voor de rechter het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb geldt, is van belang of het eerste en het tweede bouwplan in essentie gelijk zijn aan het derde bouwplan. Bij die vergelijking komt naar vaste rechtspraak van de ABRvS mede betekenis toe aan de gronden waarop de bouwvergunning voor het eerste en het tweede bouwplan is geweigerd. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar de voormelde uitspraak van de ABRvS van 6 augustus 2008.
3.5 De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een herhaalde aanvraag, omdat het eerste en het tweede bouwplan in essentie gelijk zijn aan het derde bouwplan. Verweerder heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het eerste en het tweede bouwplan op de grond dat deze bouwplannen voorzien in het bouwen van een pand waarvan de gevel en het dak het bouwvlak overschrijden. Daarnaast heeft verweerder geweigerd vrijstelling te verlenen voor het eerste en het tweede bouwplan op de grond dat deze bouwplannen in strijd zijn met de "Uitgangspunten voor bebouwing". In het derde bouwplan is de gevel van het pand gewijzigd, waardoor de gevel van het pand het bouwvlak niet langer overschrijdt. Het dak van het pand is in het derde bouwplan echter niet gewijzigd, waardoor dit het bouwvlak nog steeds in dezelfde mate overschrijdt. In het bestemmingsplan is geen bepaling opgenomen op grond waarvan daken of dakgoten in dit kader buiten beschouwing worden gelaten. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat nog steeds sprake is van een even grote overschrijding van het bouwvlak. Verder is de rechtbank van oordeel dat de wijziging van de voorgevel geen relevante invloed heeft op de beantwoording van de vraag of het bouwplan past binnen de "Uitgangspunten voor bebouwing". Ook het derde bouwplan is evident in strijd met deze uitgangspunten.
3.6 Eiser heeft betoogd dat niet langer sprake is van een overschrijding van de grenzen van het bouwvlak, omdat de dakgoot geen gebruiksfunctie heeft en daarom volgens vaste rechtspraak buiten beschouwing moet worden gelaten. De rechtbank volgt dit betoog niet. De door eiser genoemde vaste rechtspraak is de rechtbank niet bekend. Bovendien steekt niet alleen de dakgoot, maar ook het dak ruim een meter uit over de grenzen van het bouwvlak. Zoals hiervoor is overwogen is in het bestemmingsplan niet bepaald dat daken of dakgoten in dit kader buiten beschouwing worden gelaten.
3.7 De rechtbank is niet gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
3.8 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de derde bouwaanvraag terecht met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen onder verwijzing naar zijn besluiten van 8 mei 2008 en 6 mei 2009. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
4. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2011.
w.g. C.H. de Groot
w.g. F.F. van Emst
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.