Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 22 van de WAO, voor zover in deze zaak van belang, wordt een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, indien de betrokkene verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd tot ten hoogste 100/108 maal zijn dagloon of zijn vervolgdagloon.
3.2 In het kader van de uitvoering van artikel 22 van de WAO hanteert verweerder beleidsregels die zijn neergelegd in de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (hierna: de Beleidsregel). De Beleidsregel is in werking getreden op 14 december 2007. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel wordt de uitkering, voor zover in deze zaak van belang, verhoogd tot 100% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. Op grond van het tweede lid wordt de uitkering, voor zover in deze zaak van belang, in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, slechts verhoogd tot 85% van het dagloon of het vervolgdagloon, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien.
3.3 In de toelichting op artikel 2 van de Beleidsregel is vermeld dat het bij de behoefte aan oppassing en verzorging gaat om essentiële en steeds terugkerende op de persoonlijke verzorging betrekking hebbende levensverrichtingen (zoals wassen, aankleden, toiletgang). Het gaat niet om huishoudelijke taken of vervoer. Bij voorzieningen die in de behoefte aan oppassing en verzorging voorzien, gaat het om collectieve voorzieningen (al dan niet in natura) die in beginsel voor alle ingezetenen/verzekerden op grond van de wettelijke bepalingen en al dan niet tegen betaling van een eigen bijdrage beschikbaar zijn. Bij de vraag of uit anderen hoofde een voorziening wordt ontvangen die al dan niet in belangrijke mate voorziet in de behoefte aan oppassing en verzorging, wordt gekeken naar het effect dat een dergelijke voorziening heeft op de belasting van de betrokkene en diens verzorgers: als er geen vermindering in de belasting is, is er geen reden de verhoging van de uitkering te matigen. In elk geval kan worden gesteld dat als een verzekerde via een persoonsgebonden budget in staat is op zijn behoefte toegespitste voorzieningen aan te schaffen, in belangrijke mate, maar niet volledig, wordt voorzien in de behoefte aan oppassing en verzorging.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat dit beleid de rechterlijke toets kan doorstaan. Zij verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 december 2010. Het feit dat de Beleidsregel ruimte laat voor interpretatie betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de beleidsregel onredelijk of onvoldoende duidelijk is.
3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde in geding hulp nodig had bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en dat ten tijde in geding geregelde handreikingen door derden noodzakelijk waren. Het geschil spitst zich toe op de vraag of uit hoofde van het aan eiser toegekende PGB reeds in belangrijke mate in zijn behoefte aan oppassing en verzorging werd voorzien.
3.6 Verweerder heeft zijn standpunt, dat door middel van het PGB in belangrijke mate wordt voorzien in eisers behoefte aan oppassing en verzorging, gebaseerd op de overweging dat eiser een PGB ontvangt en dat daaruit de functies persoonlijke verzorging en ondersteunende begeleiding algemeen worden gefinancierd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit het feit dat eiser een PGB ontvangt (voor persoonlijke verzorging en ondersteunende begeleiding algemeen), kan weliswaar worden afgeleid dat met dit PGB voor een deel in zijn behoefte aan oppassing en verzorging wordt voorzien, maar daaruit blijkt nog niet dat dit in belangrijke mate het geval is. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, dient naar het oordeel van de rechtbank een vergelijking te worden gemaakt tussen de verzorging en oppassing die eiser nodig heeft en de oppassing en verzorging die eiser op basis van het PGB kan krijgen. Daarom dient in ieder geval bekend te zijn wat de omvang is van het PGB en de oppassing en verzorging die daarmee kunnen worden ingekocht. Verweerder heeft verzuimd ter zake informatie in te winnen.
3.7 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering, zoals wordt geëist door artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Zij overweegt hiertoe het volgende.
3.8 In de brief van 2 juli 2010 heeft verweerder een nadere motivering gegeven van het bestreden besluit. Verweerder heeft er op gewezen dat het er om gaat dat de andere voorziening (in dit geval het PGB) leidt tot een vermindering van de belasting van de betrokkene en zijn verzorgers en dat die vermindering wat voorstelt. Het in de Beleidsregel gebruikte begrip "in belangrijke mate" moet volgens verweerder worden uitgelegd als minder dan 50% (want anders zou "grotendeels" zijn gebruikt), maar wel iets substantieels. De rechtbank kan zich vinden in deze uitleg van het begrip "in belangrijke mate".
3.9 Verder heeft verweerder in de brief van 2 juli 2010 opgemerkt dat eiser iedere morgen gedurende 3,25 uur verzorging krijgt van de thuiszorg, wat leidt tot een vermindering van de belasting van eiser en zijn familie. Volgens verweerder is evident dat hiermee in belangrijke mate in eisers zorgbehoefte wordt voorzien. Eiser heeft daar in zijn reactie van 13 september 2010 tegenin gebracht dat hij niet iedere ochtend 3,25 uur verzorging krijgt van de thuiszorg, maar slechts 2,5 uur per ochtend dat zijn echtgenote werkt, te weten vier ochtenden per week. Teneinde duidelijkheid te krijgen over het aantal uren oppassing en verzorging dat eiser rond 14 december 2007 op basis van het PGB ontving, heeft de rechtbank nadere informatie gevraagd van eiser. Eiser heeft deze informatie verstrekt. Deze informatie betreft onder meer een indicatiebesluit van 26 oktober 2007 en een PGB toekenningsbeschikking. Uit het indicatiebesluit blijkt dat eiser voor de periode van 26 oktober 2007 tot 26 oktober 2008 is geïndiceerd voor persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) en ondersteunende begeleiding, klasse 7 (16 tot 19,9 uur per week). Uit de toekenningsbeschikking blijkt dat eiser over de periode van 26 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 voor de functies persoonlijke verzorging en ondersteunende begeleiding een PGB van € 11.688,25 ontving. Verder bestaat deze informatie uit een aantal urenverantwoordingsformulieren betreffende de periode van 4 december 2007 tot en met 31 december 2007. Uit deze formulieren blijkt dat in deze periode voor eiser per week ongeveer 46 uren oppassing en verzorging werd ingekocht. Dit aantal uren en de kosten van het inkopen daarvan liggen in lijn met het indicatiebesluit en de toekenningsbeschikking.
3.9 De rechtbank twijfelt niet aan eisers stelling dat hij gedurende een week veel meer oppassing en verzorging nodig heeft dan de uren die vanuit het PGB kunnen worden ingekocht. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter evident dat de 46 uren oppassing en verzorging die eiser rond 14 december 2007 inkocht vanuit het PGB een substantiële vermindering opleveren van de belasting van eiser en zijn familie. Daarom is de rechtbank van oordeel dat met deze 46 uren in belangrijke mate werd voorzien in eisers behoefte aan oppassing en verzorging. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het uitkeringspercentage van eisers WAO-uitkering vanaf 14 december 2007 terecht heeft verlaagd tot 85%.
3.10 Het feit dat eiser sinds hij een PGB krijgt niet meer oppassing en verzorging ontvangt dan daarvoor, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Bepalend is of door middel van deze oppassing en verzorging in belangrijke mate wordt voorzien in eisers behoefte aan oppassing en verzorging. Dat verweerder het uitkeringspercentage niet heeft verlaagd naar 85% naar aanleiding van de oppassing en verzorging die eiser ontving voordat hij een PGB kreeg, maakt niet dat verweerder daarmee geen rekening kon houden bij de beantwoording van de vraag of op 14 december 2007vanuit het PGB in belangrijke mate werd verzien in eisers behoefte aan oppassing en verzorging. Zoals ter zitting van 13 december 2010 namens verweerder is verklaard, ontrok de oppassing en verzorging die eiser ontving, voordat hij een PGB kreeg, zich aan verweerders zicht.
3.11 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.