Lasten ter zake
6.1 Eiseres heeft ten aanzien van de volgende in de specificatie en de brief van 22 juni 2010 opgenomen kostenposten (hierna ook: subproducten) gemotiveerd in twijfel getrokken of zij kunnen worden aangemerkt als "lasten ter zake".
- Bouwzaken Algemeen (26510) € 223.210,00
- Project Bouwzaken (26560) € 23.800,00
- Uren BMO (4623200) € 45.850,00
- Uren Dienstverlening Gewi (4625400) € 62.755,00
- Persoonsregistraties (Gba) (2910) € 220.118,00
- Handhaving en Toezicht Reclame (24310) € 765,00
- Fiscaal Gebied (6420) € 17.500,00
6.2 Verweerder heeft in zijn brieven van 22 december 2009 en 22 juni 2010 (nadere) inlichtingen verstrekt over deze kostenposten. Eiseres heeft gesteld dat de door verweerder verstrekte feitelijke gegevens op een aantal punten onjuist zijn. Het gaat daarbij om de lasten die verweerder heeft geraamd ter zake van de bouwleges, het feit dat verweerder volgens eiseres ten onrechte geen inflatiecorrectie van 1,25% heeft toegepast op de geraamde baten van de bouwleges en de kostendekkendheid van het hoofdproduct "Burgerzaken", waaronder de kostenposten "Uren BMO", "Uren Dienstverlening Gewi" en "Persoonsregistraties (Gba)" vallen. De heffingsambtenaar heeft deze stellingen betwist. Eiseres draagt de bewijslast van haar stelling dat de door verweerder verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat eiseres inroept, te weten de onverbindendheid van de Legesverordening. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009 (overweging 3.2.5).
6.3 Ten aanzien van de door verweerder geraamde lasten ter zake van de bouwleges heeft eiseres aangevoerd dat het aantal uren dat verweerder aan de bouwleges heeft toegerekend veel te hoog is. Eiseres heeft gewezen op een onderzoek van [Y], waaruit blijkt dat met het verlenen van een bouwvergunning gemiddeld 14,36 uur is gemoeid. Volgens eiseres moeten de gegevens die in dit onderzoek zijn verkregen worden aangemerkt als benchmarkgegevens. Uitgaande van de 300 door verweerder geraamde bouwaanvragen en het door verweerder geraamde uurtarief van € 70,00, bedragen de aan de bouwleges toe te rekenen loonkosten € 301.560,00 en niet, zoals verweerder heeft gedaan, € 735.820,00. Volgens eiseres valt enige afwijking van de benchmarkcijfers te begrijpen, maar moet op basis van deze afwijking van ruim 140% worden geconcludeerd dat verweerder kosten aan de bouwleges heeft toegerekend die in het geheel geen verband houden met het verlenen van bouwvergunningen. Dit betekent volgens eiseres dat naast de reeds door verweerder toegepaste correcties nog een extra correctie in de aan de bouwleges toegerekende lasten moet plaatsvinden van € 328.775,00. Ook uit een brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haren (hierna: het college) aan de gemeenteraad van de gemeente Haren (hierna: de gemeenteraad) van 19 oktober 2007 en het voorstel van het college aan de gemeenteraad tot aanpassing van de Legesverordening van 29 september 2008 blijkt volgens eisers dat de kostentoerekening aan de bouwleges onjuist is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met haar verwijzing naar het onderzoek van [Y], de brief van 19 oktober 2007 en het voorstel van 29 september 2008 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door verweerder geraamde lasten ter zake van de bouwleges te hoog zijn en dat zij dus niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Nog daargelaten of aannemelijk is dat de gegevens van [Y] juist zijn en of deze gegevens kunnen worden aangemerkt als benchmarkgegevens, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in deze gegevens genoemde gemiddelde van 14,36 uur per bouwaanvraag kan worden toegepast op de situatie in de gemeente Haren. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat in de gemeente Haren relatief veel verschillende, individuele woningen staan en relatief weinig rijtjes met dezelfde woningen, waardoor het behandelen van een bouwaanvraag gemiddeld meer tijd en geld kost. Uit de door eiseres in haar brief van 18 december 2008 opgenomen passages uit de brief van het college aan de gemeenteraad van 19 oktober 2007 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verweerder kosten heeft toegerekend aan de bouwleges die niet kunnen worden aangemerkt als lasten ter zake, althans niet meer kosten dan de kosten die (inmiddels) zijn geëlimineerd. De passages uit de brief zijn te algemeen en te weinig concreet om deze conclusie te kunnen dragen. In het voorstel van het college aan de gemeenteraad van 29 september 2008 staat dat een juridisch adviesbureau naar aanleiding van de onderhavige rechtszaak verbetersuggesties heeft gedaan op het gebied van de heffing van bouwleges. Gelet op het feit dat uit het voorstel niet blijkt wat deze verbetersuggesties inhouden, kan aan het voorstel niet de conclusie worden verbonden dat verweerder kosten aan de bouwleges heeft toegerekend die niet kunnen worden aangemerkt als lasten ter zake.
6.4 Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten onrechte geen inflatiecorrectie van 1,25% heeft toegepast op de geraamde baten van de bouwleges. Ter zitting van 24 januari 2011 heeft verweerder erkend dat op de geraamde baten van de bouwleges geen inflatiecorrectie is toegepast. Volgens verweerder bestond daar ook geen aanleiding voor, omdat de baten van de bouwleges geheel opnieuw zijn geraamd in verband met de wens van de gemeenteraad om de bouwleges kostendekkend vast te stellen. De baten zijn naar aanleiding van de hogere tarieven 70% hoger vastgesteld dan het jaar ervoor. Eiseres heeft deze uitleg van verweerder niet betwist.
6.5 Ten aanzien van de kostendekkendheid van het hoofdproduct "Burgerzaken" heeft eiseres aangevoerd dat de specificatie niet juist kan zijn, omdat daarin staat dat deze kostendekkendheid 56% bedraagt, terwijl in de gemeentebegroting 2007 staat dat de leges burgerzaken 100% kostendekkend zijn.
Verweerder heeft in reactie op dit betoog van eiseres aangevoerd dat bij de leges Burgerzaken verschillende tarieven door het Rijk zijn gemaximeerd en dat er daarnaast leges Burgerzaken zijn waarvan de gemeente zelf bevoegd is om de hoogte van de tarieven te bepalen. Enkel het eerstgenoemde deel van de leges Burgerzaken is bij benadering kostendekkend. Hierop werd volgens verweerder in de begeleidende tekst bij de gemeentebegroting gedoeld. De totale kostendekkendheid van de leges Burgerzaken bedraagt volgens verweerder 56%, zoals in de specificatie is vermeld.
De door eiseres aangehaalde passage uit de begeleidende tekst bij de gemeentebegroting luidt: "We willen de kostendekkendheid van de leges, binnen de wettelijke bepalingen, zoveel mogelijk optrekken naar 100%. Voor de leges burgerzaken is dit nu al het geval." Gelet op het feit dat dit een zeer algemene, weinig concrete passage betreft en gelet op de door verweerder gegeven uitleg, is de rechtbank van oordeel dat eiseres met de verwijzing naar deze passage niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in de specificatie vermelde kostendekkendheid van 56% niet juist is en dat eiseres dus niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast.
6.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat om de door eiseres betwiste feitelijke gegevens onjuist te achten. Ten aanzien van de overige door verweerder met betrekking tot de onder 6.1 vermelde kostenposten verstrekte feitelijke gegevens heeft eiseres niet gesteld dat deze onjuist zijn. Daarom moet de rechtbank thans de rechtsvraag beantwoorden of deze kostenposten, uitgaande van de door verweerder verstrekte gegevens, kunnen worden aangemerkt als "lasten ter zake". De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009 (overwegingen 3.2.4 en 3.2.5, slotzin). Bij de beantwoording van de rechtsvraag of sprake is van "lasten ter zake" geldt als uitgangspunt dat kostenposten slechts dan niet (geheel of ten dele) als kosten ter zake van de in de Legesverordening genoemde diensten kunnen worden aangemerkt, indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen. Daarbij kan als richtlijn worden aangehouden dat kostenposten niet als "lasten ter zake" kunnen worden aangemerkt, wanneer zij voor minder dan 10% samenhangen met de dienst waarvoor leges worden geheven. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2010 (LJN BL1015). Dit betekent dat, naast directe kosten, ook indirecte kosten als "lasten ter zake" mogen worden aangemerkt, mits deze kosten meer dan zijdelings verband houden met de dienst waarvoor leges worden geheven.
6.7 Eiseres heeft betoogd dat het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2010 niet van toepassing is bij loonkosten/uren, omdat deze zijn te splitsen in zeer kleine onderdelen. Voor het geval dat de rechtbank dit betoog niet volgt, stelt eiseres zich op het standpunt dat minder dan 10% van de totale loonkosten/uren binnen de gemeente Haren zijn toe te rekenen aan legesplichtige dienstverlening en dat daarom in het geheel geen loonkosten/uren kunnen worden toegerekend aan de in de Legesverordening geregelde leges.
De rechtbank volgt deze betogen van eiseres niet. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding om het arrest niet van toepassing te achten op loonkosten/uren. Daarvoor biedt het arrest geen aanknopingspunten. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om bij de beoordeling van de vraag of de door verweerder aan de in de Legesverordening geregelde leges toegerekende loonkosten meer dan zijdelings verband houden met de diensten waarvoor deze leges worden geheven, uit te gaan van het totaal van alle binnen de gemeente Haren gemaakte loonkosten. Verweerder heeft terecht niet de loonkosten van alle binnen de gemeente Haren werkzame personen toegerekend aan de in de Legesverordening geregelde leges, omdat niet al deze personen zich bezig houden met werkzaamheden die verband houden met diensten waarvoor leges worden geheven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder binnen de loonkosten onvoldoende onderscheid heeft aangebracht in loonkosten die wel en loonkosten die geen verband houden met diensten waarvoor leges worden geheven. Slechts van de door verweerder aan de leges toegerekende loonkosten dient te worden beoordeeld of ze meer dan zijdelings (en dus voor ten minste 10%) samenhangen met diensten waarvoor leges worden geheven.
6.8 Volgens de door verweerder verstrekte informatie heeft de kostenpost "Bouwzaken Algemeen" (26510) betrekking op de volgende activiteiten van de afdeling Vergunningverlening en handhaving: applicatiebeheer (Geobars en Provas), onderhouden van vakkennis en regelgeving, overleg binnen afdeling en met brandweer over vergunningverlening, illegale bouw, voorlichting aanvragers vergunningen, welstandsoverleg, handhaving gebruiksvoorschriften, beleidsnota's op terrein van bouwzaken. Er zijn in totaal 2.485 uren (ad € 173.950,00) door deze afdeling op dit subproduct begroot. Verder zijn op dit subproduct 75 uren (ad € 5.250,00) door de afdeling Systemen en Informatie begroot voor ondersteuning van de applicaties. Er zijn kapitaallasten begroot (ad € 15.510,00) in verband met de afschrijving en rente van investeringen in een digitaal loket Bouwen en Wonen en in Luchtfoto's. Verder zijn derdenkosten (ad € 28.500,00) begroot voor onderhoud en licentiekosten applicaties, reprokosten en plaatsingskosten voor publicaties. Op de totale kosten van € 223.210,00 is volgens verweerder een totale extracomptabele correctie toegepast van € 44.645,00 voor niet aan de bouwleges toe te rekenen kosten voor beleidsmatige werkzaamheden (€ 15.000,00) en voor het afhandelen van juridische procedures (€ 29.645,00). Daarnaast komt verweerder in de brief van 22 juni 2010 tot de conclusie dat in dit subproduct ten onrechte een post voor handhaving (vrije veldtoezicht op illegale bouw en gebruiksvoorschriften) is opgenomen, die niet kan worden toegerekend aan de bouwleges. Daarom moet volgens verweerder een extra bedrag van € 32.200,00 aan lasten worden geëlimineerd.
Eiseres heeft aangevoerd dat de activiteiten automatisering en het bijhouden van vakliteratuur dubbel worden geraamd, aangezien deze kosten afzonderlijk worden geraamd en tevens zijn verwerkt in het uurtarief. In reactie daarop heeft verweerder ter zitting van 24 januari 2011 verklaard dat de hier afzonderlijk geraamde automatisering betrekking heeft op software die specifiek bedoeld is voor deze afdeling, terwijl de (algemene) automatisering die is verwerkt in het uurtarief bijvoorbeeld betrekking heeft op de computers die alle medewerkers tot hun beschikking hebben.
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat de kosten voor het bijhouden van vakliteratuur dubbel worden geraamd. Het subproduct waaronder het bijhouden van vakliteratuur is geraamd, ziet op de uren van de medewerkers van de afdeling Vergunningverlening en handhaving (en dus op het daarvoor gerekende uurtarief). Uit de door verweerder verstrekte informatie blijkt niet dat deze kosten onder een ander subproduct nogmaals zijn geraamd. Ten aanzien van de geraamde kosten voor automatisering acht de rechtbank de door verweerder gegeven uitleg aannemelijk. Eiseres heeft deze uitleg ook niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt het gedeelte van deze kostenpost dat resteert na eliminatie van de door verweerder opgevoerde correcties meer dan zijdelings verband met diensten waarvoor leges worden geheven en kan dit gedeelte van deze post daarom worden aangemerkt als last ter zake.
6.9 Ten aanzien van de kostenpost "Project Bouwzaken" (26560) heeft verweerder in de brief van 22 juni 2010 aangegeven dat de hierop begrote kosten niet kunnen worden toegerekend aan de leges en daarom reeds extracomptabel zijn gecorrigeerd voor een bedrag van (afgerond) € 25.000,00. Dit bedrag vormt samen met de hiervoor onder 6.3 vermelde correctie van € 15.000,00 de correctie van € 40.000,00 die is vermeld in de specificatie.
Hieruit blijkt dat verweerder deze kostenpost niet heeft aangemerkt als last ter zake.
6.10 Volgens de door verweerder verstrekte informatie heeft de kostenpost "Uren BMO" (4623200) betrekking op het verlenen van APV-vergunningen en het publiceren van aanvragen en verleende vergunningen.
De rechtbank is van oordeel dat de naamgeving van deze kostenpost enigszins ongelukkig is, zoals verweerder ook heeft erkend in de brief van 22 juni 2010. Uit de door verweerder verstrekte informatie blijkt echt dat deze kostenpost niet ziet op interne dienstverlening voor de gehele organisatie en in het bijzonder voor het bestuur en management, zoals eiseres heeft verondersteld in haar brief van 20 januari 2010.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt deze kostenpost meer dan zijdelings verband met diensten waarvoor leges worden geheven en kan deze post daarom worden aangemerkt als last ter zake.
6.11 Volgens de door verweerder verstrekte informatie heeft de kostenpost "Uren Dienstverlening Gewi" (Gemeentewinkel) (4625400) betrekking op het behandelen van aanvragen voor afgifte rijbewijzen, paspoorten, verklaringen, uittreksels en vergunningen. Volgens deze informatie leidt vrijwel elk contact in de Gemeentewinkel tot een concrete aanvraag.
Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat het belastbare feit bij de meeste diensten bestaat uit het in behandeling nemen van een aanvraag. Daarom zijn werkzaamheden die leiden tot een aanvraag en dus worden verricht voordat de aanvraag is gedaan, niet toerekenbaar aan de leges.
Uit de door verweerder verstrekte informatie leidt de rechtbank af dat deze kostenpost niet enkel betrekking heeft op werkzaamheden die worden verricht voordat een aanvraag wordt ingediend, maar ook op werkzaamheden die betrekking hebben op het behandelen van de aanvraag. Daarom is de rechtbank van oordeel dat deze kostenpost meer dan zijdelings verband houdt met diensten waarvoor leges worden geheven en dat deze post kan worden aangemerkt als last ter zake.
6.12 Volgens de door verweerder verstrekte informatie heeft de kostenpost "Persoonsregistraties (Gba)" (2910) betrekking op de volgende activiteiten: mutaties, mailing en controle in GBA (€ 61.880), selecties maken uit GBA (€ 14.560,00), aanmeldingen uit het buitenland verwerken in GBA (€ 14.560,00), archiefonderzoek (€ 18.200,00), applicatiebeheer GBA (€ 20.020,00), uittreksels uit GBA halen (€ 7.700,00), vestigingen en binnenverhuizingen verwerken in GBA (€ 4.760,00) en controle persoonslijsten in GBA (€ 31.500,00). Daarnaast heeft deze post betrekking op de kosten van Getronics, toelevering afdeling Systemen en Informatie en kosten T&T (€ 46.938,00).
Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat geen van deze activiteiten een relatie heeft met diensten waarvoor leges worden geheven op grond van de Legesverordening. Volgens eiseres betreft deze kostenpost enkel kosten die worden gemaakt in het belang van de samenleving en zou de gemeente deze kosten ook moeten maken, wanneer zij deze diensten niet zou verlenen.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het verstrekken van GBA-uittreksels en het (op verzoek) doornemen van de GBA leges mogen worden geheven en dat dit op grond van de Legesverordening ook gebeurt. Naar het oordeel van de rechtbank houden alle activiteiten waarop deze kostenpost betrekking heeft meer dan zijdelings verband met het verstrekken van GBA-uittreksels en het (op verzoek) doornemen van de GBA en dus met diensten waarvoor leges worden geheven. Daarom kan deze post worden aangemerkt als last ter zake. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2011 (LJN BP8247).
6.13 Ten aanzien van de post "Handhaving en Toezicht Reclame" (24310) heeft verweerder in de brief van 22 juni 2010 erkend dat een groot deel van het bedrag van € 11.115,00 aan kosten dat in deze post is begroot betrekking heeft op handhaving en toezicht en daarom niet kan worden toegerekend aan de Legesverordening. Volgens verweerder betreft dit door de jaren heen ongeveer 70% van de urenkosten van deze afdeling. Daarnaast zijn op dit subproduct de kosten begroot die samenhangen met de vergunningverlening waarvoor op grond van hoofdstuk 13.2.1 van de Legesverordening leges worden geheven (te weten het behandelen van aanvragen voor vergunningen tot het bezigen van reclame als bedoeld in artikel 4.7.2 van de APV). Dit betreft ongeveer 30% van de begrote urenkosten van deze afdeling (€ 3.105,00). Daarnaast heeft een bedrag van € 765,00 betrekking op het publiceren van deze aanvragen. Dit brengt verweerder tot de conclusie dat een bedrag van € 7.245,00 moet worden gecorrigeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt het gedeelte van deze kostenpost dat resteert na eliminatie van de door verweerder opgevoerde correctie meer dan zijdelings verband met diensten waarvoor leges worden geheven en kan dit gedeelte van deze post daarom worden aangemerkt als last ter zake.
6.14 Eiseres heeft betoogd dat het bedrag van € 17.500,00 dat verweerder heeft geraamd voor de kostenpost "Fiscaal Gebied" niet juist kan zijn, omdat geen enkele rekenkundige combinatie van de in de brief van 22 juni 2010 vermelde posten tot dit bedrag kan leiden. Daarom kan dit bedrag volgens eiseres niet worden aangemerkt als last ter zake en moet dit bedrag worden geëlimineerd.
Ter zitting van 24 januari 2011 heeft verweerder toegelicht dat het geraamde bedrag van € 17.500,00 bestaat uit 250 uren à € 70,00. Deze 250 uren betreffen een inschatting van het aantal uren dat nodig is om de ontheffingen en vergunningen af te geven. Deze inschatting is gebaseerd op ervaringscijfers uit vorige jaren. Eiseres heeft deze toelichting niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt deze kostenpost meer dan zijdelings verband met diensten waarvoor leges worden geheven en kan deze post daarom worden aangemerkt als last ter zake.
6.15 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat alle door eiseres in twijfel getrokken kostenposten, voor zover zij uiteindelijk door verweerder zijn aangemerkt als lasten ter zake, meer dan zijdelings samenhangen met de in de Legesverordening geregelde leges en daarom kunnen worden aangemerkt als "lasten ter zake". Daarom gaat de rechtbank uit van de juistheid van het uiteindelijk door verweerder in de brief van 22 juni 2010 geraamde bedrag aan lasten ter zake van de in de Legesverordening geregelde leges van € 1.215.799,00 en het in die brief geraamde bedrag aan baten van die leges van € 1.014.156,00. Dit leidt tot de slotsom dat de baten van de in de Legesverordening geregelde leges de geraamde "lasten ter zake" niet hebben overschreden.