Beoordeling van het geschil
3.1 Op grond van artikel 10, eerste lid, van de AWBZ wendt de verzekerde die zijn aanspraak op zorg tot gelding wil brengen, zich daartoe tot een zorgaanbieder naar eigen keuze, met wie de zorgverzekeraar waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 15 heeft gesloten. Op grond van het tweede lid kan een zorgverzekeraar, in afwijking van het eerste lid, een verzekerde die een aanspraak op zorg tot gelding kan brengen, toestemming verlenen zich voor deze zorg tot een niet door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieder te wenden. In dit geval heeft de verzekerde in plaats van aanspraak op deze zorg, aanspraak op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de voor deze zorg gemaakte kosten. Het derde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling:
a. wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden de verzekerde voor het verkrijgen van een aanspraak op vergoeding als bedoeld in het tweede lid, geen toestemming van de zorgverzekeraar behoeft;
b. wordt de hoogte van de vergoeding bepaald, waarbij deze voor verschillende gevallen verschillend kan worden vastgesteld;
c. kunnen voorwaarden worden bepaald waaraan de verzekerde moet voldoen, wil toestemming kunnen worden verleend;
d. kan worden bepaald in welke gevallen geen toestemming wordt verleend.
3.2 Op grond van artikel 6b, eerste lid, van de Regeling zorgaanspraken AWBZ (hierna: de Regeling) kan een zorgverzekeraar aan een verzekerde toestemming verlenen zich voor intramurale zorg te wenden tot een niet door hem gecontracteerde zorgaanbieder in een andere lidstaat dan Nederland indien de zorgverzekeraar heeft vastgesteld dat dat voor de geneeskundige verzorging van de verzekerde nodig is.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Regeling heeft de verzekerde onverminderd artikel 7 slechts aanspraak op de zorg, bedoeld in artikel 2, onderdelen c en d, van het Zorgindicatiebesluit op verwijzing van de huisarts, bedrijfsarts of de behandelende medisch specialist van de verzekerde.
3.3 Ten aanzien van het betoog van verweerder dat vooraf aan de opname in The Priory Farm Place kliniek geen verwijzing heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank het volgende. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat aan het vereiste van een verwijzing als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (hierna: Vb) de kennelijke bedoeling van de regelgever ten grondslag ligt om een onnodig beroep op (dure) specialistische zorg te voorkomen. Dit omdat de verzekerde doorgaans niet in staat is om de juiste indicatie voor het inroepen van specialistische zorg te stellen en hij in veel gevallen ook niet weet bij welk specialisme hij te rade moet gaan. Voorts is het mogelijk dat de huisarts direct zelf zorg kan verlenen zonder tussenkomst van een specialist. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een uitspraak van de CRvB van 9 december 2008 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BG8599). Deze rechtspraak heeft betrekking op het Vb. De rechtbank is echter van oordeel dat zij ook kan worden toegepast in het kader van de Regeling. Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de situatie van eiseres voldoende recht is gedaan aan het vereiste van een verwijzing. Eiseres heeft verklaard dat zij in overleg met haar huisarts en psychiater een afspraak heeft gemaakt met Solutions. Ter ondersteuning van deze verklaring heeft eiseres brieven overgelegd van haar huisarts [Y] van 21 augustus 2007 en haar psychiater [Z] van 28 september 2007. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding te betwijfelen dat eiseres door haar huisarts en/of psychiater is verwezen naar Solutions en vervolgens via Solutions terecht is gekomen bij The Priory Farm Place kliniek.
3.4 Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in augustus 2006 geen overeenkomst had gesloten met The Priory Farm Place kliniek. Dit betekent dat eiseres voor het verkrijgen van een aanspraak op vergoeding van de kosten van de behandeling en het verblijf in deze kliniek en het nazorgtraject toestemming nodig had van verweerder.
3.5 Toestemming wegens het ontbreken van een medische noodzaak voor de aangevraagde behandeling kan, in geval van intramurale zorg, zoals hier het geval is, blijkens het arrest Smits-Peerbooms van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 juli 2001 in de zaak C-157/99 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AN6725), slechts worden geweigerd indien bij een instelling waarmee het ziekenfonds van de verzekerde een overeenkomst heeft gesloten, tijdig een identieke of voor de patiënt even doeltreffende behandeling kan worden verkregen. Teneinde te bepalen of bij een instelling waarmee het ziekenfonds van de verzekerde een overeenkomst heeft gesloten, tijdig een voor de patiënt even doeltreffende behandeling kan worden verkregen, moeten de nationale autoriteiten rekening houden met alle omstandigheden van het concrete geval, door niet alleen de gezondheidstoestand van de patiënt op het moment waarop de toestemming wordt gevraagd, maar ook diens antecedenten in aanmerking te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dit arrest tevens van toepassing is op een zorgverzekeraar, zoals verweerder.
3.6 Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres een identieke of even doeltreffende behandeling had kunnen krijgen bij een gecontracteerde instelling in Nederland in het bestreden besluit niet onderbouwd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat dit besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Hierna zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.7 In het kader van de beantwoording van de vraag of eiseres bij een instelling waarmee verweerder een overeenkomst heeft gesloten tijdig een identieke of voor eiseres even doeltreffende behandeling kon verkrijgen, heeft de rechtbank een deskundige benoemd. In het verslag van 1 juli 2010 concludeert de deskundige dat er rond 26 augustus 2006 een indicatie bestond voor behandeling van eiseres middels een opname. Volgens de deskundige bestaan er veel doeltreffende behandelingen voor stoornissen in het alcoholgebruik. Het is niet aangetoond dat het zogenoemde 12 stappen Minnesota model significant betere behandelresultaten geeft dan andere, soortgelijke alcoholbehandeling modellen. Het is echter bekend dat motivatie van patiënten (voor een bepaald behandelmodel) en een goede timing van de opname positief gecorreleerd is met een beter behandelresultaat, aldus de deskundige. Voor zover de deskundige bekend was er ten tijde van het toenmalig recidief van eiseres (in augustus 2006) een kliniek in Nederland die volgens de 12 stappen methode werkte (onder andere De Mirage in Den Haag). Uit een e-mailbericht van 21 juni 2010 blijkt dat er in 2006 een overeenkomst bestond tussen verweerder en de Mirage Minnesota Klinic (hierna: De Mirage). De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres volgens de deskundige in augustus 2006 in Nederland bij een instelling waarmee verweerder een overeenkomst had gesloten (te weten De Mirage) een identieke of voor eiseres even doeltreffende behandeling kon krijgen. In zijn brief van oktober 2010 schrijft de deskundige in antwoord op nadere vragen van de rechtbank dat in zijn algemeenheid een opname bij alcoholisme, afhankelijk van het ziektebeeld, binnen een week plaats dient te vinden ter ontgiftiging van alcohol ("detox"-opname). Volgens de deskundige is er een verschil tussen een opname in het kader van een "detox" en een opname op een afdeling voor langdurige "psychotherapeutische" behandeling. De gebruikelijke wachttijd voor deze "psychotherapeutische" behandeling varieert van twee tot zes weken. Voor zover de deskundige uit de stukken en het onderzoek kan oordelen, acht hij, met in achtneming van de toenmalige gezondheidstoestand van eiseres, een "detox"-opname binnen drie dagen en een "psychotherapeutische" opname binnen twee weken aanvaardbaar.
3.8 Het is vaste rechtspraak van de CRvB dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar een uitspraak van de CRvB van 25 november 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BK4508). Voor zo’n afwijking bestaat in dit geval geen aanleiding. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. De deskundige heeft bij de totstandkoming van zijn rapportage de gedingstukken bestudeerd, in het bijzonder de medische stukken. Daarnaast heeft hij eiseres psychiatrisch onderzocht. Hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het betoog van eiseres dat zij alle behandelmogelijkheden in Nederland al had benut kan reeds niet slagen, omdat eiseres nooit opgenomen is geweest in De Mirage.
3.9 Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of eiseres binnen twee weken na 25 augustus 2006 kon worden opgenomen in De Mirage voor een psychotherapeutische behandeling heeft verweerder de rechtbank op 10 november 2010 een e-mailbericht toegestuurd van [A], opnamefunctionaris van Brijder Verslavingszorg. In dit e-mailbericht stelt [A] dat De Mirage in 2006 geen crisisopnamen kon hebben. Crisisopnamen gaan in principe altijd naar een Detox Kliniek, waarna men aansluitend naar De Mirage zou kunnen. Volgens [A] is de wachtlijst voor De Mirage (inclusief gewone alcohol detox) ook in 2006 nooit langer geweest dan één à twee weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze mededelingen van [A]. Het betoog van eiseres dat er een zakelijke, commerciële relatie bestaat tussen verweerder en De Mirage en dat daarom niet valt uit te sluiten dat zakelijke belangen een rol hebben gespeeld bij de beantwoording van de vraag, geeft daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding. Hetzelfde geldt voor het feit dat voorafgaande aan het e-mailbericht telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen verweerder en [A]. Ook het betoog van eiseres dat de gemiddelde wachttijd voor de verslavingszorg in Nederland in 2006 langer was dan twee weken brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit deze gemiddelde wachttijd voor de verslavingszorg in zijn algemeenheid kan niet worden afgeleid dat de informatie die [A] heeft verstrekt over de specifieke situatie in De Mirage onjuist is.
3.10 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat aannemelijk is dat eiseres in augustus 2006 tijdig (te weten binnen twee weken) een identieke of voor eiseres even doeltreffende behandeling kon verkrijgen bij een instelling waarmee verweerder destijds een overeenkomst had gesloten (te weten De Mirage). Dit betekent dat de zorg in een andere lidstaat naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk was. Het betoog van eiseres dat De Mirage haar niet bekend was en dat zij nooit naar deze kliniek is verwezen, wat daar ook van zij, doet hier niet aan af. Dit geldt ook voor het betoog van eiseres dat een behandeling in De Mirage veel langer geduurd zou hebben dan de opname in de Priory Farm Place kliniek en daardoor veel meer zou hebben gekost. Deze omstandigheden zijn immers niet van belang voor de beantwoording van de vraag of in De Mirage een identieke of voor eiseres even doeltreffende behandeling mogelijk was. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geweigerd eiseres op grond van de AWBZ een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de behandeling en het verblijf in The Priory Farm Place kliniek en het vervolgtraject.
3.11 Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Verweerder is een zelfstandige rechtspersoon en is reeds daarom niet gebonden aan beslissingen van Zilveren Kruis Achmea. Van een schending van het verbod op willekeur is de rechtbank niet gebleken.
3.12 Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.