ECLI:NL:RBLEE:2011:BR4283

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/470
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk strafontslag na bedreigen en uitschelden van leidinggevenden door politieambtenaar

In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van een politieambtenaar, eiser, die zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Eiser was werkzaam bij de regiopolitie Fryslân en kreeg op 16 november 2009 voorwaardelijk strafontslag opgelegd wegens het nuttigen van alcohol voorafgaand aan de dienst. Dit ontslag zou niet ten uitvoer worden gelegd als hij zich gedurende twee jaar niet schuldig maakte aan soortgelijk plichtsverzuim. Echter, op 4 maart 2010 heeft eiser zich ziekgemeld, maar dit niet op de juiste wijze gedaan. Tijdens een telefoongesprek met zijn leidinggevende heeft hij deze uitgescholden, en op 9 maart 2010 heeft hij een andere leidinggevende bedreigd met de dood. Deze gedragingen leidden tot de beslissing van de Korpsbeheerder om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen.

Eiser heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend, waarbij hij betoogde dat er geen sprake was van plichtsverzuim en dat zijn gedrag voortkwam uit zijn psychische problemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedragingen van eiser, waaronder het bedreigen van zijn leidinggevende, als ernstig plichtsverzuim moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat het besluit tot tenuitvoerlegging van het strafontslag rechtmatig was, omdat eiser zich binnen de termijn van twee jaar opnieuw schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de Korpsbeheerder.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ambtenaren en de gevolgen van plichtsverzuim, zelfs in het licht van psychische problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden van eiser niet voldoende waren om zijn gedrag te rechtvaardigen, en dat de Korpsbeheerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/470
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. van Overdam, werkzaam bij FNV Nederlandse Politie Bond te Woerden,
en
de Korpsbeheerder Regiopolitie Friesland,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.E. Berends.
Procesverloop
Bij brief van 3 januari 2011 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) betreffende de tenuitvoerlegging van een met toepassing van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) opgelegd voorwaardelijk strafontslag. Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 28 juli 2011. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich door voornoemde gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Motivering
Feiten
1.1 Eiser was als politieambtenaar werkzaam bij de regiopolitie Fryslân.
1.2 Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder aan eiser wegens plichtsverzuim, bestaande uit het nuttigen van alcohol voorafgaand aan de dienst (op 29 september 2009), voorwaardelijk strafontslag verleend op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp en artikel 78, eerste lid, van het Barp. De straf van ontslag zal niet ten uitvoer worden gebracht als eiser zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3 Uit een mede door eiser ondertekend gespreksverslag van een gesprek tussen eiser, zijn teamchef [naam teamchef] (hierna: [A]) en groepchef [naam groepschef] (hierna: [B]) blijkt (onder meer) dat met eiser is afgesproken dat alcoholgebruik niet ten koste mag gaan van het werk, het eerder gedane aanbod om externe hulp te geven aan eiser nog steeds staat en eiser zich bij ziekte persoonlijk bij de leidinggevende dient ziek te melden. Bij een ziekmelding wordt een huisbezoek uitgevoerd door twee leidinggevenden van team 7. Eiser zal deze leidinggevenden op dat moment in zijn woning te woord moeten staan.
1.4 Uit een brief van [B] en [naam] (hierna [C]) van 4 maart 2010 aan [A] blijkt dat eiser zich op 3 maart 2010 omstreeks 8.30 uur heeft ziekgemeld bij het wijksecretariaat van team 7. Volgens [B] deelde de medewerker van het wijksecretariaat hem mee dat eiser had gezegd dat de leidinggevende, de voor die dag aangestelde operationeel commandant ([naam]), niet gestoord hoefde te worden. Voorts schrijft [B] dat hij toen ook dienst had.
1.5 Op 4 maart 2010 omstreeks 13.15 uur hebben [B] en [C] eiser thuis bezocht. Er werd niet open gedaan. Uit de onder 1.4 genoemde brief blijkt dat eiser die middag telefonisch contact met [B] heeft opgenomen en (onder meer) toen heeft gezegd dat hij echt ziek was, heeft gevloekt en [B] daarbij heeft uitgescholden.
1.6 Op 4 maart 2010 omstreeks 15.00 uur hebben [A] en [C] de woning van eiser bezocht. De deur werd niet opengedaan.
1.7 Op 9 maart 2010 heeft [A] samen met [B] eiser thuis bezocht. Over de schutting hebben zij met eiser gesproken, waarbij eiser, volgens een door [A] en [B] opgemaakt rapport, bij herhaling tegen [A] heeft gezegd dat hij haar dood zou maken.
1.8 Per brief van 10 maart 2010 heeft verweerder eiser bericht dat hij voornemens is eiser te schorsen en is eiser uitgenodigd om op 8 april 2010 mondeling zijn zienswijze kenbaar te maken. Eiser is voorts met onmiddellijke ingang buiten zijn functie gesteld.
1.9 Per brief van 15 april 2010 heeft verweerder eiser bericht dat hij voornemens is het voorwaardelijk opgelegde ontslag ten uitvoer te leggen vanwege het feit dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door de met hem gemaakte afspraken bij ziekte niet na te komen (onder meer het niet ziekmelden bij de leidinggevende, maar bij het secretariaat op 3 maart 2010) en doordat hij [B] heeft uitgescholden. Voorts heeft eiser zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim vanwege zijn gedrag jegens [A] op 9 maart 2010. Eiser is uitgenodigd om op 29 april 2010 mondeling zijn zienswijze kenbaar te maken.
1.10 Op 15 april 2010 heeft eiser zijn zienswijze gegeven omtrent het voornemen hem te schorsen. Uit een e-mailwisseling tussen de toenmalige belangenbehartiger van eiser en verweerder blijkt dat de op 15 april 2010 door eiser gegeven zienswijze ook wordt ingediend als reactie op het voorgenomen ontslag. Het geplande gesprek op 29 april 2010 heeft daarom geen doorgang gevonden.
1.11 Op 17 juni 2010 heeft eiser zich onderworpen aan een psychologisch onderzoek bij PDC Politiepoli. Uit het diagnostisch onderzoek blijkt dat eiser niet voldoet aan de volledige diagnose van PTSS (Post Traumatisch Stress Syndroom). Er kan wel worden gesproken van partiële PTSS. Sinds 2001 voldoet eiser aan de diagnose paniekstoornis met agorafobie.
1.12 Bij besluit van 15 juli 2010 heeft verweerder overeenkomstig zijn voornemen aan eiser ontslag verleend met ingang van de dag van ontvangst van dit besluit. Op 16 augustus 2010 heeft eiser het besluit ontvangen, waartegen hij vervolgens bezwaar heeft gemaakt.
1.13 Op 14 december 2010 heeft de Noordelijke Adviesraad Politie, Kamer Rechtspositionele Bezwaarschriften Politieregio's Groningen, Fryslân en Drenthe (hierna: NARP) verweerder geadviseerd om het door eiser gemaakte bezwaar tegen het ontslagbesluit van 15 juli 2010 ongegrond te verklaren. Volgens de NARP kan het niet ziekmelden bij de leidinggevende niet worden aangemerkt als plichtsverzuim. De uitlatingen van eiser op 4 maart 2010 en 9 maart 2010 kunnen volgens de NARP aangemerkt worden als ernstig plichtsverzuim dat eiser kan worden toegerekend.
1.14 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het strafontslag gehandhaafd onder overneming van het merendeel van het advies van de NARP. Anders dan de NARP heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het in strijd met de gemaakte afspraken ziekmelden bij het secretariaat ook als ernstig plichtsverzuim moet worden aangemerkt.
Het geschil
2.1 Eiser betwist dat sprake is van herhaald dan wel soortgelijk ernstig plichtsverzuim. Het besluit waarbij het voorwaardelijk strafontslag is opgelegd, is op onjuiste feiten en omstandigheden gebaseerd. Er was geen enkel bewijs voor alcoholgebruik op 29 september 2009 of een alcoholverslaving. Verweerder heeft de heroverweging in bezwaar gehanteerd om een verslechtering van zijn rechtspositie te bewerkstelligen, nu verweerder aanvankelijk zijn ziekmelding op 3 maart 2010 heeft gekwalificeerd als plichtsverzuim en in het bestreden besluit deze gedraging als ernstig plichtsverzuim heeft aangemerkt. Voorts heeft eiser conform de met hem gemaakte afspraken gehandeld bij zijn ziekmelding. De groepschef was in bespreking en had geen tijd om eiser persoonlijk te woord te staan. Bovendien was er een half uur later alsnog contact met leidinggevende [B]. Eiser is niet gehouden om zich een huisbezoek van twee leidinggevende te laten welgevallen, afspraak of niet, omdat zijn persoonlijke levenssfeer dient te worden gerespecteerd. Verweerder had op minder ingrijpende wijze kunnen nagaan of sprake was van een valide ziekmelding door eiser te verwijzen naar de bedrijfsarts. Eisers boosheid kan worden verklaard door zijn psychische problematiek, maar ook van belang is dat verweerder stelt dat sprake is van alcoholproblematiek, terwijl dat niet het geval is. De voorwaarde dat hij tijdens diensttijd of ziekte geen alcohollucht mag hebben, acht eiser nietig. Gelet hierop en gelet op de bij eiser aanwezig paniekstoornis met agorafobie en partiële PTTS, kan zijn onbehouwen en willicht dreigende gedrag hem niet in overwegende mate worden verweten.
2.2 Verweerder brengt naar voren dat het bestreden besluit materieel gelijk is aan het primaire besluit tot ontslag, zodat eiser niet in een nadeligere positie is geraakt. De gedragingen en constateringen ten aanzien van eisers persoon zijn van meet af aan als ernstig plichtsverzuim bestempeld. Er is sprake van soortgelijk plichtsverzuim (niet nakomen van verplichtingen met betrekking tot verzuim) en er is ook sprake van andersoortig ernstig plichtsverzuim waaronder het bedreigen met de dood van [A]. Dat de dienstdoende leidinggevende geen tijd had om eiser op 3 maart 2010 te woord te staan, is onjuist. Uit een gespreksverslag van [B] blijkt dat eiser heeft gezegd dat de operationeel leidinggevende niet gestoord hoefde te worden.
De beoordeling
3.1 Ingevolge artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.2 Op grond van artikel 77, eerst lid, aanhef en onder j, van het Barp kan de straf van ontslag worden opgelegd. Ingevolge artikel 78, eerste lid, kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
3.3 De rechtbank stelt voorop dat het besluit tot voorwaardelijk strafontslag van 16 november 2009 en het daarbij vastgestelde plichtsverzuim als vaststaand gegeven moet worden beschouwd, nu dit besluit onherroepelijk is geworden. Of verweerder destijds op juiste gronden heeft beslist dat sprake is van plichtsverzuim en deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar het alcoholgebruik van eiser, hetgeen door eiser is betwist, dient daarom in het onderhavige geding buiten beschouwing te blijven. Thans dient slechts de vraag te worden beantwoord of het besluit van verweerder tot tenuitvoerlegging van de straf in rechte stand kan houden. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2011, LJN: BP1790, te raadplegen op rechtspraak.nl) dient bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag beoordeeld te worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt, waarbij er naast die beoordeling geen plaats meer is voor een evenredigheidstoetsing. Beoordeeld dient dus te worden of verweerder de voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in aanmerking te nemen belangen heeft afgewogen en of hij in redelijkheid heeft kunnen komen tot het bestreden besluit.
3.4 De rechtbank stelt vast dat eiser op 4 maart 2010 telefonisch contact (zie onder 1.5) heeft opgenomen met [B] en dat hij deze leidinggevende, voorafgegaan door een vloek, heeft uitgemaakt voor lul. Daarmee heeft eiser zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, dat als ernstig kan worden gekwalificeerd. Een goed ambtenaar behoort (in gelijke omstandigheden) dit gedrag zonder meer na te laten. Voorts heeft eiser zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door een andere leidinggevende ([A]) meerdere keren met de dood te bedreigen. Aan de door de gemachtigde van eiser eerst ter zitting gedane ontkenning van de doodsbedreiging, gaat de rechtbank voorbij, nu zowel [B] als [A] dit gedrag heeft gerapporteerd en er geen enkele aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen. Dat de bedreiging, zoals eiser heeft aangevoerd, niet gemeend was, voortkwam uit zijn emoties en hij zich in het nauw gedreven voelde, kan geen rechtvaardiging vormen voor eisers gedrag. Ook onder de door eiser aangevoerde omstandigheden had eiser zich moeten onthouden van dit gedrag. Nu hij dit niet heeft gedaan, heeft hij zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Ook indien de huisbezoeken bij ziekte, die eiser bovendien met zijn werkgever was overeengekomen, een inbreuk op eisers persoonlijk levenssfeer zouden vormen, kan dit geen rechtvaardiging vormen voor het gedrag van eiser. Eiser had zijn ongenoegen hieromtrent immers op andere (gepaste) manieren kenbaar kunnen maken.
3.5 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het plichtsverzuim aan eiser kan worden toegerekend. Weliswaar blijkt uit onderzoek van de PDC Politiepoli dat bij eiser sprake is van een partiële PTSS en dat hij een paniekstoornis met agorafobie heeft, maar dit heft eisers verantwoordelijk voor zijn gedrag niet op. Hieruit blijkt immers niet dat eiser niet langer in staat was in vrijheid zijn uitlatingen te bepalen en dat hem van zijn gedrag geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Dat van een dergelijke situatie wel sprake was heeft eiser onvoldoende (onder meer zonder medische stukken) onderbouwd.
3.6 Nu eiser zich door voornoemd gedrag binnen twee jaar na het aan hem verleende voorwaardelijk strafontslag heeft schuldig gemaakt aan (ander) ernstig plichtsverzuim, is voldaan aan de voorwaarde voor tenuitvoerlegging van dit strafontslag. Van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging heeft verweerder voorts, onder de gegeven omstandigheden, in redelijkheid gebruik kunnen maken.
3.7 Aangezien voornoemd plichtsverzuim het bestreden besluit reeds kan dragen, kan onbesproken blijven of eiser zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan (ernstig of gelijksoortig) plichtsverzuim doordat hij zich (volgens verweerder) niet heeft gehouden aan de voorschriften bij ziekte.
3.8 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, voorzitter, en door mrs. A. Schwartz en H.D. Tolsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Jukema-Teertstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2011.
w.g. J. Jukema-Teertstra
w.g. E.M. Visser
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.