Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiser exploiteert in de vorm van een maatschap tezamen met zijn echtgenote een melkveehouderij te [A]. De met deze melkveehouderij behaalde resultaten worden voor de heffing van IB/PVV als winst uit onderneming in aanmerking genomen.
1.2 In het jaar 2001 is het gebied [B-C], waaronder [A] valt, getroffen door de MKZ-uitbraak. Eisers bedrijf is destijds niet geruimd, maar is wel gedupeerd wegens de door de overheid ingestelde beperkende maatregelen voor verkeer en vervoer en andere noodzakelijke maatregelen.
1.3 Op 18 december 2002 hebben de Provinciale Staten van Fryslân (de PS) de "Subsidieverordening ten behoeve van projecten voor niet geruimde bedrijven in de agrarische sector, die gedupeerd zijn door de MKZ-uitbraak in [B-C]" (de subsidieverordening) vastgesteld. De subsidieverordening is - wegens een juridische fout - opnieuw aan de PS voorgelegd en is in de vergaderingen van 15 december 2004 en 3 januari 2005 definitief goedgekeurd door de PS.
Artikel 1.2 van de subsidieverordening bepaalt: " Subsidie kan worden verleend ten behoeve van projecten bij niet geruimde bedrijven in de agrarische sector die indirect getroffen zijn door de MKZ crisis in [B-C] in het jaar 2001 en niet in aanmerking komen voor directe compensatie of hulp aan agrarische bedrijven, ook al zijn zij getroffen door de beperkende maatregelen voor verkeer en vervoer en de andere noodzakelijke maatregelen die getroffen zijn voor dit gebied".
Artikel 1.3 van de subsidieverordening bepaalt:"Voor subsidie komen in aanmerking ondernemers in de agrarische sector van niet geruimde bedrijven in Fryslân die minimaal
€ 5.000,-- in aanmerking komende schade hebben geleden tengevolge van de MKZ-uitbraak in [B-C] in het jaar 2001".
Artikel 1.5 van de subsidieverordening bepaalt: "Voor subsidie komen alleen in aanmerking ondernemers die vallen onder de definitie van agrarische bedrijven zoals aangegeven in de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (PB. 2000, C 28/2).
Voorbeelden van ondernemers die voor een subsidie in aanmerking komen zijn de volgende:
(…)".
Artikel 1.6 van de subsidieverordening bepaalt: “Voor subsidie komen in aanmerking de volgende projecten:
(…)
6. investeringen in nieuwe producten of nieuwe activiteiten, inclusief marktonderzoek, maar geen werving of promotie.”.
Ten aanzien van dit artikel heeft de Europese Commissie de eis gesteld dat met de verkregen subsidies investeringen dienen plaats te vinden en een zogenoemde tweede (niet-agrarische) tak.
Artikel 1.7 van de subsidieverordening bepaalt: "De aan een onderneming te verlenen subsidie in de onder artikel 1.6 genoemde projecten bedraagt maximaal € 100.000,-- van de aanvaardbare kosten over verschillende projecten.".
Artikel 2 van de subsidieverordening bepaalt: "Om voor subsidie in aanmerking te komen dient een schriftelijke aanvraag vóór 1 mei 2003 te worden ingediend bij Gedeputeerde Staten vóór het begin van het project waarvoor subsidie wordt gevraagd.".
Artikel 3 van de subsidieverordening bepaalt:
"1. Ten behoeve van de uitvoering van deze verordening wordt een adviescommissie ingesteld. De adviescommissie is belast met de advisering ten aanzien van de toepassing van deze verordening en zal uiterlijk 1 juli 2003 de adviezen aan Gedeputeerde Staten doen toekomen.
2. Na ontvangst van het advies van de commissie beslissen Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk over de subsidie aanvraag, als bedoeld in artikel 2, doch uiterlijk binnen acht weken nadat het advies ontvangen is.".
In de toelichting bij de subsidieverordening staat onder meer vermeld:
“De subsidieverordening MKZ [B-C] heeft als doel om ondernemers van niet geruimde bedrijven in de agrarische sector die schade hebben geleden als gevolg van de MKZ-uitbraak [B-C] met projectsubsidie te helpen. Deze subsidieverordening is louter gebaseerd op morele overwegingen en impliceert geenszins het bestaan van een juridische verplichting van de provincie Fryslân om gedupeerden te helpen”.
1.4 Op 29 april 2003 heeft eiser bij de Gedeputeerde Staten van Fryslân (de GS) op grond van de subsidieverordening een subsidieverzoek ingediend voor de aankoop en exploitatie van een recreatiewoning op [D] te [E]. Hierbij heeft eiser een schadebedrag van € 17.731,-- opgegeven. Dit schadebedrag is nader beoordeeld door Ernst & Young Accountants.
1.5 De GS hebben de indieners van de subsidieaanvragen in het kader van de subsidieverordening in januari 2005 meegedeeld dat er wegens door de Europese Commissie gestelde vragen omtrent de hoogte van de uitbetaalde schadevergoedingen aan niet-geruimde bedrijven, in ieder geval enkele maanden vertraging optreedt in de afhandeling van de subsidieaanvragen. Bij brief van 25 november 2005 hebben de GS de indieners meegedeeld dat de Europese Commissie heeft besloten geen bezwaar te maken tegen verstrekking van de steun en dat GS zal overgaan tot beoordeling van de aanvragen.
1.6 Bij brief van 2 december 2005 hebben de GS aan eiser meegedeeld dat zij hebben besloten om aan hem (en zijn echtgenote) een subsidie te verlenen van € 65.000,-- exclusief btw. De GS hebben hierbij meegedeeld dat op alle aanvragen een korting is toegepast van 35%. De subsidie dient te worden aanmerkt als minimissteun. De GS hebben verder meegedeeld dat de subsidie definitief zal worden vastgesteld als zij van eiser de eindafrekening van de investering of het project hebben ontvangen.
1.7 De GS hebben de aan eiser en zijn echtgenote verleende subsidie in het onderhavige gebroken boekjaar 2006/2007 definitief vastgesteld.
1.8 Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV - die hij door zijn toenmalig accountantskantoor [Z] heeft laten verzorgen - voor het jaar 2006 bij het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen als overige onroerende zaken de waarde van het "Vakantiehuisje [D] nr [#]" per 1 januari gesteld op nihil en op 31 december op een bedrag van
€ 97.159,--. Als bank- giro- en spaartegoeden heeft eiser onder meer aangegeven "Rabobank [nummer] recreatiewoning" met als waarde per 1 januari van nihil en een waarde per 31 december van € 64.910,--.
1.9 In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 - die hij door zijn toenmalig accountantskantoor [Z] heeft laten verzorgen - heeft eiser bij het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen als overige onroerende zake de waarde van het "Vakantiehuisje [D] nr [#]" per 1 januari en 31 december gesteld op een bedrag van € 97.159,--. Als bank-, giro- en spaartegoeden heeft eiser onder meer aangegeven "Rabobank [nummer] recreatiewoning" met als waarde per 1 januari van € 64.910,-- en een waarde per 31 december van € 6.997,--.
1.10 Verweerder heeft voor het jaar 2007 de aanslag IB/PVV overeenkomstig eisers aangifte met dagtekening 28 augustus 2009 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.587,-- en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.031,--.
1.11 Verweerder heeft in het jaar 2009 enkele gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de provincie Fryslân over de onderhavige subsidieregeling. Vervolgens heeft verweerder diverse gesprekken gevoerd met medewerkers van het accountantskantoor [Z]. Dit accountantskantoor is als gemachtigde opgetreden van circa 95% van de (70) betrokken agrariërs. Bij brief van 13 november 2009, gericht aan de heer [Y] van [Z] heeft verweerder meegedeeld:
"Op 17 september jl. hebben wij voor het laatst overleg gevoerd over de fiscale gevolgen voor uw cliënten die bedragen hebben ontvangen in het kader van een subsidieregeling die door de Provinsje Fryslân werd verstrekt naar aanleiding van de MK-crisis in [B-C].
Het is inmiddels al weer enige tijd geleden dat de discussie over dit onderwerp is gestart. Mede omdat voor het jaar 2006 de termijn om zaken af te handelen kunnen gaan dringen verzoek ik u mij op korte termijn te informeren over de stand van zaken.
(…)”.
1.12 [Z] heeft naar aanleiding van door verweerder gevraagde informatie de naam en adresgegevens van de aan de subsidieregeling deelnemende ondernemers alsmede de hoogte van de door elk van de ondernemers genoten subsidiebedragen met vermelding van het boekjaar waarin deze zijn genoten, verstrekt aan verweerder. [Z] is er uiteindelijk mee akkoord gegaan dat de genoten subsidiebedragen (alsnog) als winst uit onderneming in aanmerking moeten worden genomen.
1.13 Bij brief van 2 juni 2010, gericht aan eiser, heeft verweerder meegedeeld dat – kort gezegd - het genoten subsidiebedrag in aanmerking dient te worden genomen als winst uit onderneming. Nu dit bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 niet is gebeurd, zal verweerder dit alsnog doen door het opleggen van een navorderingsaanslag voor het jaar 2007.
1.14 Eiser heeft hiertegen bij brief van 9 juni 2010 bezwaar gemaakt.
1.15 Met dagtekening 26 juni 2010 heeft verweerder overeenkomstig zijn voornemen het door eiser genoten subsidiebedrag in aanmerking genomen als winst uit onderneming. Aldus heeft hij het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met het - door hem
berekende - aan eiser toerekenbare deel van de subsidie ten bedrage van € 31.533,--.
1.16 Bij brief van 13 september 2010 heeft eisers gemachtigde [gemachtigde] nadere gronden van het bezwaar ingediend bij verweerder.