ECLI:NL:RBLEE:2011:BR0011

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
345938 \ CV EXPL 11-709
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen na overlijden werknemer

In deze zaak vorderde [erfgename], in haar hoedanigheid als erfgename van de overleden werknemer [werknemer], betaling van € 3.467,15 bruto aan niet-genoten vakantiedagen van de werkgever [werkgeefster]. De kantonrechter oordeelde dat het recht op uitbetaling van vakantiedagen niet vervalt bij het overlijden van de werknemer. Volgens artikel 7:641 BW heeft een werknemer recht op uitbetaling van openstaande vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst, ongeacht de reden van beëindiging. De kantonrechter stelde vast dat [werknemer] op het moment van zijn overlijden nog 266,09 vakantie-uren open had staan, wat overeenkomt met het gevorderde bedrag. De werkgever had geweigerd om deze vakantiedagen uit te betalen, ondanks herhaalde verzoeken van de vakbond FNV Bouw. De kantonrechter oordeelde dat de aanspraak op niet-genoten vakantiedagen overgaat op de erfgename en dat de werkgever de wettelijke verhoging en rente verschuldigd is bij niet-tijdige betaling. De kantonrechter wees de vordering van [erfgename] volledig toe, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 345938 \ CV EXPL 11-709
vonnis van de kantonrechter d.d. 29 juni 2011
inzake
[erfgename], in haar hoedanigheid van erfgename van wijlen de heer [werknemer],
hierna te noemen: [erfgename],
wonende te [plaats]
eiseres,
gemachtigde: mr. O. van de Klok, werkzaam bij FNV Bouw,
tegen
de besloten vennootschap
[werkgeefster] B.V.,
hierna te noemen: [werkgeefster],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. K. Tjoa, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
Procesverloop
1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft [erfgename] gevorderd om [werkgeefster] te veroordelen tot betaling van € 3.467,15 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [werkgeefster] in de proceskosten.
[werkgeefster] heeft bij antwoord de vordering betwist.
Na repliek en dupliek is vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Door [erfgename] zijn producties in het geding gebracht.
Motivering
De vaststaande feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [erfgename] is de echtgenote van wijlen de heer [werknemer] (hierna te noemen: [werknemer]). [werknemer] is op 14 maart 2010 overleden. [erfgename] is de erfgename van [werknemer].
2.2. [werknemer] is op 1 april 1997 in dienst getreden van [werkgeefster] in de functie van [functie]. Het dienstverband van partijen is geëindigd door het overlijden van [werknemer]. Ten tijde van diens overlijden stonden er nog 266,09 vakantieuren open. Deze vakantie-dagen vertegenwoordigen - uitgaande van een brutoloon van € 13,03 per uur - een waarde van € 3.467,15 bruto.
2.3. Bij brieven van 8 juni, 22 juni en 13 augustus 2010 heeft FNV Bouw [werkgeefster] verzocht om de waarde van de bij einde dienstverband openstaande vakantiedagen aan de nabestaanden van [werknemer] uit te betalen. [werkgeefster] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
De standpunten van partijen
3. [erfgename] vordert - als erfgename van [werknemer] - op grond van artikel 7:641 BW betaling van de nog openstaande vakantiedagen bij einde dienstverband. Het recht op uitbetaling van openstaande vakantiedagen bij einde dienstverband geldt volgens [erfgename] ook indien het dienstverband eindigt door overlijden van een werknemer. Op het moment van overlijden van [werknemer] is diens aanspraak op uitbetaling van vakantiedagen ontstaan én van rechtswege overgegaan op zijn erfgename(n). Om die reden kan [erfgename] thans uitbetaling van de nog openstaande vakantiedagen claimen. Naast uitbetaling van de nog openstaande vakantiedagen vordert [erfgename] betaling van de wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
4. [werkgeefster] betwist het gevorderde. Allereerst voert [werkgeefster] aan dat het recht op vakantie een persoonlijk/persoonsgebonden recht is dat als zodanig niet kan worden overgedragen aan een ander, noch bij overlijden overgaat op de erfgename(n). Het einde van een arbeidsovereenkomst door overlijden kan volgens [werkgeefster] bovendien niet op één lijn worden gesteld met het einde van een arbeidsovereenkomst van rechtswege of vanwege een dringende reden. Immers, in die laatste gevallen kan de werknemer krachtens artikel 7:641 lid 2 BW bij zijn volgende werkgever of in de periode daaraan voorafgaand de nog openstaande vakantiedagen genieten om te recupereren. Het standpunt van [erfgename] miskent naar de mening van [werkgeefster] het persoonsgebonden en recuperatieve karakter van vakantiedagen. In dat verband verwijst [werkgeefster] naar een uitspraak van de kantonrechter Assen van 17 november 2009 (LJN: BK 3558). In geval van toewijzing van de vordering van [erfgename] verzoekt [werkgeefster] om de wettelijke verhoging over het toe te wijzen bedrag te matigen. Ten slotte voert [werkgeefster] verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden zijn niet onderbouwd en de betreffende kosten zijn niet gespecificeerd, aldus [werkgeefster].
De beoordeling van het geschil
5.1. De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7:641 lid 1 BW heeft een werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantiedagen heeft, recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de aanspraak. Het recht op uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen bestaat ongeacht de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Eén van de wijzen waarop een arbeidsovereenkomst kan eindigen, is de dood van de werknemer (artikel 7:674 lid 1 BW). Derhalve wordt naar het oordeel van de kantonrechter bij het overlijden van de werknemer op datzelfde moment het recht op de uitkering in geld (= loon) terzake van niet-genoten vakantiedagen opeisbaar. Dit recht is al eerder ontstaan, namelijk tijdens het dienstverband van de overledene. Tijdens zijn dienstverband bouwde hij immers vakantiedagen op. Het opgebouwde recht omvat enerzijds het recht om vrije dagen te genieten en anderzijds - krachtens artikel 7:639 lid 1 BW - het recht op loonbetaling op deze vrije dagen. Dit laatste recht wordt evenwel pas opeisbaar bij het einde van de arbeidsovereenkomst, wanneer de nog openstaande vakantiedagen op grond van de wet dienen te worden afgerekend.
5.2. Naar het oordeel van de kantonrechter valt de ontstane loonvordering wegens niet-genoten vakantiedagen aldus in de nalatenschap van [werknemer], waarvan zijn echtgenote krachtens erfopvolging onder algemene titel - ex artikel 3:80 en 4:182 BW - de erfgename is. De aanspraak op niet-genoten vakantiedagen is daarmee van rechtswege op [erfgename] overgegaan. Om die reden kan [erfgename] thans uitbetaling van de niet-genoten vakantiedagen vorderen.
5.3. Anders dan [werkgeefster], is de kantonrechter van oordeel dat de recuperatiefunctie van vakantiedagen niet afdoet aan het recht op uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen bij einde dienstverband. Vakantiedagen hebben - zoals op zich terecht is bepleit - een recuperatiefunctie. Uitgangspunt is dat een werknemer in de gelegenheid wordt gesteld om tijdens zijn dienstverband de opgebouwde vakantiedagen op te nemen. Om die reden kan een werknemer tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst geen afstand doen van zijn aanspraak op vakantie tegen schadevergoeding (artikel 7:640 lid 1 BW). Eerst bij het einde van de arbeidsovereenkomst kan de werknemer niet-genoten vakantiedagen laten uitbetalen. Weliswaar is het zo dat indien de werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst aangaat, hij tegenover de nieuwe werkgever aanspraak heeft op vakantie zonder behoud van loon gedurende het tijdvak waarover hij blijkens de verklaring van zijn vorige werkgever nog aanspraak op vakantiedagen had, maar dit betreft een keuze van de werknemer en laat onverlet dat hem een vergoeding in loon over de vakantiedagen door de oude werkgever toekomt (zie Asser 7-V Arbeidsovereenkomst, Hoofdstuk 4, § 21, nr. 170). Aanvaarding van het standpunt van [werkgeefster] zou tot het ongewenste gevolg leiden dat het ontstane recht op vakantie (plus loonbetaling), dat men zich door de verrichte arbeid verwerft, teniet zou worden gedaan, waarmee een reeds verworven (loon)aanspraak niet meer geëffectueerd zou kunnen worden. De kantonrechter vindt voor dit oordeel steun in de Memorie van Toelichting op artikel 1638 ii BW (de voorganger van artikel 7:641 BW). Hierin staat vermeld:
"Dit betekent in het algemeen, dat eenmaal verworven aanspraken op vakantie nimmer worden aangetast, ook dan niet, wanneer de arbeider een dringende reden tot ontslag heeft gegeven. Het ontwerp gaat van het beginsel uit, dat vakantie geen gunst is, maar een recht, hetwelk men zich door de verrichte arbeid heeft verworven."
Het onderhavige geval is naar het oordeel van de kantonrechter goed te vergelijken met het geval dat de dienstbetrekking eindigt om gebruik te maken van een VUT- of pensioenuitkering. Ook dan bestaat recht op de in artikel 7:641 lid 1 BW bedoelde vergoeding (zie Rb. 's-Gravenhage, 27 januari 1988, Prg. 1988, 2909).
5.4. De gevorderde uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen is dan ook toewijsbaar.
5.5. Bij niet-tijdige uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen is de werkgever de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW verschuldigd (zie HR 11 juni 1998, JAR 1998, 126). Gelet op de opstelling van [werkgeefster] voorafgaand en tijdens de procedure ziet de kantonrechter geen aanleiding om - zoals verzocht - de gevorderde wettelijke verhoging van 50% te matigen. Derhalve zal deze vordering geheel worden toegewezen.
5.6. De gevorderde wettelijke rente over de niet-genoten vakantiedagen en de wettelijke verhoging is als onweersproken eveneens toewijsbaar.
5.7. [erfgename] heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en ter zake daarvan een bedrag van € 833,00 gevorderd. Uit de uit het dossier blijkende buitengerechtelijke werkzaamheden volgt dat deze verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten zijn dan ook toewijsbaar. Het gevorderde bedrag is bovendien in overeenstemming met de door de kantonrechter gehanteerde staffel. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal overigens worden afgewezen, nu [erfgename] niet heeft gesteld dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
5.8. [werkgeefster] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
A. veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [erfgename] van een bedrag groot € 3.467,15 bruto terzake niet-genoten vakantiedagen;
B. veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [erfgename] van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over het hiervoor genoemde bedrag aan niet-genoten vakantiedagen;
C. veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [erfgename] van de wettelijke rente over de niet-genoten vakantiedagen en de wettelijke verhoging, vanaf de dag van verzuim tot aan de dag der algehele voldoening;
D. veroordeelt [werkgeefster] tot betaling aan [erfgename] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,00;
E. veroordeelt [werkgeefster] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [erfgename] begroot op € 500,00 wegens salaris gemachtigde en op € 232,81 wegens verschotten;
F. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
G. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119