RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/924045-09 VEV
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 juni 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 24 mei 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 18 mei 2009,
althans in het jaar 2008 en/of het jaar 2009 te Leeuwarden, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
van één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) van in
totaal (ten minste) 209.000,00 euro, althans een grote hoeveelheid geld,
bestaande uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van
hoofdzakelijk 50 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven
voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had
en/althans
één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) van in totaal
(ten minste) 209.000,00 euro, althans een grote hoeveelheid geld, bestaande
uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van hoofdzakelijk 50
euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad , heeft overgedragen, heeft
omgezet en/of gebruik heeft gemaakt van bovenomschreven voorwerp(en)
zulks terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e)
misdrijf/misdrijven.
(artikel 420bis/420quater lid 1 onder a en/of b van het wetboek van Strafrecht)
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 18 mei 2009,
althans in het jaar 2008 en/of het jaar 2009, te Leeuwarden, althans in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer geldbedrag(en) van in totaal ( ten
minste) 209.000,00 euro, althans een grote hoeveelheid geld, bestaande uit
een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van hoofdzakelijk 50 euro)
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij
ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/een geldbedrag
van (ten minste) 220000.00 euro, althans/te weten een (grote) hoeveelheid
geld, bestaande uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van 50
euro) wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf
verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417BIS lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht)
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 juni 2009,
althans in het jaar 2005 en/of het jaar 2006 en/of het jaar 2007 en/of het
jaar 2008 en/of het jaar 2009 (tot en met 4 juni 2009) te Leeuwarden, in elk
geval in Nederland,
een ander, te weten een persoon genaamd of zich noemende [naam] en/of [naam] en/of (zich legitimerende als) [naam], uit
winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een
staat die is toegetreden tot het in het eerste lid genoemde protocol, of hem
daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft verdachte in voornoemde periode (telkens)
- aan de hierboven vermelde persoon een kamer, althans een deel van een
woning, (ter overnachting) ter beschikking gesteld, welk(e) kamer, althans
deel van een woning, deel uitmaakte van een pand gelegen aan het adres
[adres], in welk pand zij, verdachte, tevens haar
onderneming genaamd "[naam]" dreef en/of
- de hierboven vermelde persoon in die onderneming/dat afhaalrestaurant
werkzaamheden (als (leerling)kok) laten verrichten en/of
- die voornoemde persoon een paspoort (ten name van [naam],
geboren op 03-10-1959 te Hong Kong) (ter legitimatie) ter beschikking
gesteld, althans die voornoemde persoon zich doen of laten legitimeren
met een paspoort (ten name van [naam], geboren op 03-10-1959 te
Hong Kong), welke verdachte in haar bezit had,
terwijl verdachte (telkens) wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf (van die bovengenoemde persoon) (telkens) wederrechtelijk was;
(artikel 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht)
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van feit 2. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat uit de justitiële documentatie blijkt dat de Arbeidsinspectie een bestuurlijke boete heeft opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen. Verdachte heeft deze boete voldaan. Nu de officier van justitie onder 2 ten laste heeft gelegd dat verdachte uit winstbejag een persoon behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, onder meer door die persoon werkzaamheden te laten verrichten, wordt verdachte andermaal vervolgd voor hetzelfde feit. Dit is in strijd met het verbod op dubbele bestraffing in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aldus de raadsman.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging ter zake van feit 2. Aan verdachte is een bestuurlijke boete opgelegd wegens een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Doelstellingen van deze wet zijn onder meer de restrictieve toelating van arbeidsmigranten, de bestrijding van illegale tewerkstelling, de verbetering van de allocatie op de arbeidsmarkt en de vrije arbeidskeuze voor duurzaam toegelaten vreemdelingen. Dit zijn in essentie doelstellingen van economische ordening. Daarentegen is het beschermd belang van artikel 197a Sr het overheidsbeleid bij de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland. Dit blijkt ook uit de plaatsing van dat artikel in Titel VII van het Wetboek van strafrecht, waarin de misdrijven tegen het openbaar gezag zijn opgenomen. De rechtbank stelt vast dat de Wav en artikel 197a Sr verschillende belangen beschermen. De vervolging van verdachte voor feit 2 is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 68 Sr. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman.
Het standpunt en de vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat feit 1 primair wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor het bewijs daarvan maakt zij gebruik van zogenoemde 'witwastypologieën'. Zij acht hier de volgende typologieën toepasselijk:
1. er is geen legale economische verklaring voor de gestorte geldbedragen;
2. er is geen legale economische verklaring voor het bezit van grote hoeveelheden contanten;
3. de transacties staan niet in verhouding tot de inkomsten van verdachte;
4. het is algemeen bekend dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld;
5. het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee;
6. de wijze waarop het geld werd vervoerd en werd aangeboden;
7. het feit dat de handel in verdovende middelen veel geld in kleine coupures oplevert;
8. het weigeren om een verklaring te geven omtrent de herkomst van het geld;
9. de accountant was niet op de hoogte van de transacties.
De officier van justitie meent dat verdachte bij de politie en ter zitting verschillende verklaringen heeft afgelegd over de herkomst en het doel van het geld. Verdachte is hierdoor ongeloofwaardig. Haar verklaringen leggen onvoldoende gewicht in de schaal om deze witwastypologieën te ontkrachten.
De officier van justitie acht ook feit 2 wettig en overtuigend te bewijzen. Door de verklaring van getuige [naam] kan worden bewezen dat verdachte uit winstbejag [naam] behulpzaam was door het verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl zij wist dat dit verblijf wederrechtelijk was.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1, primair en 2 ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 89.000,-, subsidiair verbeurdverklaring van het in beslag genomen geld ten bedrage van € 89.000,-.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. De raadsman meent dat verdachte niet de aard en herkomst van de gestorte geldbedragen heeft verhuld, maar daarvoor juist een plausibele, legale economische verklaring heeft gegeven. Daarnaast kan niet worden bewezen dat het geld dat verdachte voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen uit misdrijf afkomstig was. De raadsman heeft uitgelegd dat de geldbedragen die op 23 december 2008 zijn gestort, te weten € 50.000,- met hulp van [naam]], en € 70.000,- met hulp van [naam], corresponderen met het totaalbedrag van een schuld aan haar tante/stiefmoeder. Deze schuld, die uit 1991 dateert, bedraagt fl. 250.000,- . De raadsman heeft hiervan een bij notariële akte vastgelegde schuldbekentenis als bewijs overgelegd. Verdachte heeft deze lening indertijd aangewend voor het aankopen van haar bedrijfspand. De aankoopprijs bedroeg fl. 160.000,- en de overdrachtsbelasting fl. 9.600,-. Het resterende bedrag van fl. 80.400,- vormde het startkapitaal voor de onderneming.
Op 23 december 2008 wilde verdachte de schuld aan haar neven/stiefbroers, als erfgenamen van haar tante/stiefmoeder, in twee delen aflossen. Het totaalbedrag van € 120.000,- was enerzijds en grotendeels afkomstig uit de erfenis van de overleden echtgenoot van verdachte, anderzijds uit een deel van het startkapitaal. Verdachte heeft weinig privé-uitgaven, ongeveer € 500,- per maand. Verdachte heeft in 2008 en 2009 ook nog ongeveer € 40.000,- aan financiële steun ontvangen van een familielid.
De geldbedragen van € 50.000,- en € 70.000,- werden aangeleverd in coupures van € 50,- en gestort op de bankrekeningen van [naam] en [naam]. Het inschakelen van [naam] en [naam] heeft geen zelfstandige betekenis maar vloeit mogelijk voort uit het niet aangeven in de fiscale 'box 3' van het geld van de overleden echtgenoot. Daarnaast vreesde verdachte wellicht dat anders in 'box 1' inkomstenbelasting zou worden geheven, terwijl de gelden geen inkomsten betroffen. Eventuele fiscale verzwijging levert onvoldoende grond op voor de conclusie dat het geld uit misdrijf afkomstig was, aldus de raadsman.
Met betrekking tot het geld dat op 14 mei 2009 is gestort op de bankrekening van verdachte, stelt de raadsman dat verdachte bij de politie en ter zitting mogelijk verschillend heeft verklaard door haar vrees dat maatregelen zullen volgen op grond van fiscale verzwijging. Primair dient aangehaakt te worden bij de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft het geldbedrag van € 89.000,- legaal verkregen, aldus de raadsman.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 2. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is van enig winstbejag bij verdachte. Zij heeft een Chinese landgenoot onderdak verschaft nadat deze op straat was komen te staan, omdat het asielzoekerscentrum waar hij verbleef plotseling werd gesloten. De raadman stelt verder dat [naam] vrij was om te gaan en te staan waar hij wilde en dat hij met € 900,- per maand plus gratis kost en inwoning een alleszins passend salaris kreeg voor zijn werkzaamheden.
Het oordeel van de rechtbank
Verklaringen met betrekking tot de stortingen op 23 december 2008
Met betrekking tot de geldbedragen die op 23 december 2008 zijn gestort op de rekeningen van [naam]] en [naam], te weten in totaal € 120.000,-, heeft verdachte bij de politie verklaard dat dit bedrag van haar overleden echtgenoot was en dat zij dit apart heeft gehouden van de omzet uit haar onderneming.
Ter terechtzitting heeft verdachte - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het geldbedrag van € 120.000,- behoorde mij toe. Het bedrag zat in twee plastic tassen in briefjes van € 50,-. De klanten in het afhaalrestaurant betalen mij altijd met briefjes van € 50,-. Ik had op 23 december 2008 alleen een rekening bij de [banknaam]. Vanaf die rekening kon geen geld naar Hong Kong worden overgemaakt. Daarom heb ik de hulp ingeroepen van [naam]] en [naam]. Van het totaalbedrag van € 120.000,- was ongeveer € 30.000,- afkomstig uit de erfenis van mijn overleden echtgenoot. Het resterende deel, ongeveer € 90.000,-, heb ik gedurende achttien jaren gespaard van de inkomsten uit mijn onderneming.
De door de politie gehoorde getuige [naam]] heeft bij de politie verklaard dat verdachte hem had verteld dat zij belasting moest betalen als zij veel geld op haar rekening had. Verdachte zei tegen hem en getuige [naam] dat zij tegen het bankpersoneel had gezegd dat deze twee studenten geld over wilden maken om roerende en onroerende goederen aan te schaffen in China. De bij de politie gehoorde getuige [naam] heeft bij de politie verklaard dat verdachte haar had gezegd dat het goedkoper was om geld via een studentenrekening te storten.
Verklaringen met betrekking tot de storting op 14 mei 2009
Met betrekking tot het geldbedrag dat op 14 mei 2009 op de bankrekening van verdachte is gestort, te weten € 89.000,-, heeft verdachte bij de politie verklaard dat [naam] dit geld van zijn familie had gekregen om een huis te kopen. [naam] had het geld meegenomen tussen zijn kleding. Toen hij het geld op zijn rekening wilde storten, heeft zijn bank, de ABN-AMRO bank dit geweigerd, omdat hij geen identiteitskaart kon overleggen. Het geld kon alleen worden gestort als het zou worden gespaard, niet als het binnen een maand weer zou worden opgenomen.
Ter terechtzitting heeft verdachte - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Het geldbedrag van € 89.000,- behoorde mij toe. Een bedrag van € 80.000 heb ik in het jaar 2004 ontvangen van de regering van Hongkong, als vergoeding voor een stuk grond van mijn familie. De regering wilde deze grond gebruiken voor het aanleggen van een snelweg. De regering heeft mij contant betaald, in Hongkong dollars. Ik heb deze dollars in Hongkong omgewisseld in euro's. Het bedrag van € 80.000,- aan Hongkong dollars heb ik in Hongkong omgewisseld in coupures van € 50,-. Terug in Nederland heb ik dit geld thuis in een sieradenkluis gelegd. Ik wilde [naam], die geen onderdak had, helpen door een woning voor hem te kopen.
De bij de politie gehoorde getuige [naam] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat zij het geld via zijn bankrekening op haar bankrekening overgemaakt wilde hebben. Op 14 mei 2009 heeft [naam] geprobeerd dit geld op zijn bankrekening te storten, maar de storting werd door zijn bank, de ABN-AMRO bank, niet geaccepteerd. Verdachte geeft aan het geld daarom bij de [banknaam] op haar eigen rekening te hebben gestort.
Getuige [naam] heeft verder verklaard dat hij enkele weken later door verdachte werd gebeld, nadat zij met de politie had gesproken. Verdachte heeft toen benadrukt dat [naam] zijn vader in China moest vragen om een bewijsstuk te laten opmaken om aan te tonen dat dat bedrag inderdaad van hem was. Verdachte heeft volgens [naam] ook gezegd dat hij tegen de politie moest zeggen dat het bedrag door hem uit China was meegenomen en dat hij daarvan geen bewijsstuk had, omdat hij de euro's op de illegale markt in China had gewisseld.
De bij de politie gehoorde getuige [naam], makelaar, heeft verklaard dat verdachte reeds een voorlopig koopcontract had getekend. [naam] was de beoogde eigenaar van het pand. [naam] had de indruk dat het pand daadwerkelijk voor [naam] bestemd was.
De bij de politie gehoorde getuige [naam], bankier bij [banknaam] te Leeuwarden, heeft verklaard dat verdachte op 14 mei 2009 aan haar vertelde dat [naam] het geld vanuit China had meegekregen van zijn vader. Verdachte vertelde verder dat de vader van [naam] 37 meubelzaken had en dat in China alles nog contant werd betaald. Het gestorte bedrag bestond voor het merendeel uit biljetten van € 50,-, maar er zaten ook biljetten van € 20,-, € 100,- en € 500,- bij, aldus getuige De Graaf.
Overige verklaringen met betrekking tot de financiële situatie van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij een nabestaandenuitkering ontvangt en inkomsten heeft uit haar onderneming, een afhaalrestaurant. Het geld dat na het betalen van de rekeningen overblijft, stort zij gemiddeld eens per maand op haar bankrekening. De te storten bedragen bestaan uit verschillende bankbiljetten, van 5, 10, 20 en 50 euro. Verder heeft verdachte verklaard dat haar accountant alleen weet heeft van het geld dat uit de omzet van haar onderneming komt. Haar accountant weet niet van het geld dat zij heeft gespaard en dat zij van haar man heeft gekregen.
Verdachte heeft verklaard dat haar man veel geld heeft vergokt, maar ook dat hij geld heeft verdiend. Het geld van haar overleden man is voor haar zoon bestemd. Met betrekking tot de coupures van € 50,- heeft verdachte verklaard dat zij dit geld van haar man heeft gekregen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat haar man, toen hij in 2003 overleed, nog een beetje aan contanten had.
Getuige [naam], accountant van verdachte vanaf 2001, heeft bij de politie verklaard dat de jaaromzet van het afhaalrestaurant steeds tussen de € 40.000,- en € 50.000,- bedroeg en het bedrijfsresultaat gemiddeld ongeveer € 11.000,-. Hij wist niet van een rekening van verdachte bij de DSB Bank met een positief saldo van € 131.809,-. Van de stortingen op 23 december 2008 en 14 mei 2009 was de accountant evenmin op de hoogte. Hij verklaarde dat het op grond van de hem aangeleverde gegevens niet mogelijk is dat dit geld uit de omzet van het afhaalrestaurant komt.
Verklaringen van verdachte en getuigen
De politie heeft op 4 juni 2009 [naam] staande gehouden wegens verdenking van illegaal verblijf in Nederland. Deze persoon kon zich niet legitimeren met een paspoort of verblijfsvergunning. In het belang van het onderzoek zijn diens vingerafdrukken genomen. Deze vingerafdrukken bleken voor te komen onder de opgegeven naam [naam] maar ook onder de alias [naam]. De politie heeft dan ook bij proces-verbaal geconcludeerd dat de op 4 juni 2009 staande gehouden vreemdeling [naam] dezelfde persoon is als de vreemdeling die reeds op 10 september 1998 werd staande gehouden onder de alias [naam].
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de op 4 juni 2009 in haar restaurant aangehouden [naam], leerling-kok is in haar restaurant. Hij heeft geen legale verblijfsstatus. Verdachte wil niet vertellen hoe lang [naam] al in Nederland is en hoe lang hij al voor haar werkt. Zij verklaart dat hij zo nu en dan € 200,- of € 300,- aan zakgeld verdient. Zij wenst geen antwoord te geven op de vraag of haar bekend is dat [naam] een paspoort op naam van [naam] had.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [naam] niet haar werknemer is. Zij stelde dat hij is gevonden op het toilet, niet op een werkplek. Zij verklaarde personeel te hebben. [naam] heeft vroeger wel voor haar gewerkt, maar nu niet meer. Zij geeft hem onderdak, eten en soms ook geld. Verdachte verklaart dat zij vanaf 2004 niemand meer in dienst heeft gehad met een illegale status. Verdachte zegt [naam] te kennen als [naam] Op de vraag of hij haar neef [naam] is, antwoordt verdachte dat zij dit is vergeten. Het is al meer dan vijf jaar geleden, aldus verdachte.
Getuige [naam] heeft bij de politie verklaard dat hij sinds 1993 in Nederland verblijft. In 1998 is hij in verband met illegaal verblijf uitgezet naar Hongkong, maar door de autoriteiten daar vrijwel onmiddellijk weer teruggestuurd naar Nederland. [naam] verklaart dat hij, sinds hij in Nederland verblijft, heeft gewerkt voor verdachte. Tussendoor heeft hij enkele jaren elders gewerkt. Vanaf 1998 werkte hij bij verdachte. Hij werkte zes dagen in de week van 10.30 uur tot 21.00 uur. Daarvoor ontving hij ongeveer € 900,- in de maand en kreeg een toelage indien hij overuren maakte. Hij logeerde dan in het pand van verdachte, boven het restaurant.
[naam] heeft bij verhoor in het kader van de Vreemdelingenwet verklaard terug te willen naar China. Hij heeft daar verklaard dat zijn salaris tussen € 300,- en € 400,- per maand bedraagt. [naam] heeft verklaard dat verdachte in 1998 het paspoort van [naam] aan de politie had getoond nadat [naam] was aangehouden. [naam] heeft dit paspoort niet zelf getoond of in bezit gehad. Met behulp van dit paspoort werd hij in 1998 naar Hongkong uitgezet. [naam] is echter geen Hongkong Chinees. De autoriteiten aldaar hebben hem onmiddellijk teruggestuurd naar Nederland. [naam] heeft verklaard dat [naam] niet zijn naam is en dat hij de foto en de naam op het paspoort niet heeft gezien. Het paspoort is mogelijk van de jongste broer van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van feit 2
Omdat voor feit 1 mede van belang is of het geld uit misdrijf afkomstig was, bespreekt de rechtbank feit 2 voorafgaand aan feit 1.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat feit 2 kan worden bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat [naam] in de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 juni 2009 te Leeuwarden als illegale vreemdeling heeft verbleven en gewerkt bij verdachte. Betrokkene [naam] heeft verklaard dat hij vanaf 1998 heeft gewerkt voor verdachte. Verdachte heeft verklaard dat [naam] leerling-kok was in haar restaurant en dat zij hem onderdak, eten en soms ook geld gaf.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gedurende de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 juni 2009 wist dat het verblijf van [naam] wederrechtelijk was. Op 5 juni 2009 heeft verdachte verklaard dat [naam] geen legale verblijfstatus heeft. [naam] was reeds in 1998 bij verdachte aangetroffen en is toen uitgezet naar Hongkong wegens illegaal verblijf in Nederland. Desondanks is [naam] vrijwel onmiddellijk weer teruggekeerd naar verdachte om voor haar te werken. De rechtbank stelt vast dat verdachte steeds heeft geweten dat [naam] illegaal in Nederland verbleef.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte [naam] uit winstbejag behulpzaam is geweest, overweegt de rechtbank dat van winstbejag reeds sprake is als de handeling op verrijking is gericht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor de vervulling van dit bestanddeel niet is vereist dat verdachte er daadwerkelijk door is verrijkt. De wetgever heeft alleen straffeloosheid beoogd voor personen die uit zuiver humanitaire overwegingen handelen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte uit winstbejag behulpzaam is geweest, nu uit de verklaring van [naam] blijkt dat hij meer dan 60 uren per week werkte en daar slechts een geringe vergoeding voor ontving. Uit verklaringen van [naam] en verdachte leidt de rechtbank af dat de vergoeding ongeveer € 400,- per maand bedroeg, gecombineerd met gratis kost en inwoning. Het is een feit van algemene bekendheid dat een vergoeding van € 400,- voor een werkweek van 60 uren ver beneden het wettelijk minimumloon ligt.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat feit 1 kan worden bewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting acht de rechtbank bewezen dat verdachte contante geldbedragen van € 50.000,-, € 70.000,- en € 89.000,- voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft de geldbedragen overgedragen door deze over te maken of te doen overmaken op verschillende bankrekeningen, met bedoelingen die niet geheel duidelijk zijn geworden. Verdachte heeft hier verschillend over verklaard.
De rechtbank is, gelet op de handelwijze van verdachte en de inhoud van haar verklaringen, van oordeel dat verdachte de werkelijke aard en herkomst van het geld heeft verhuld.
Bij de drie geldstortingen werden drie verschillende mensen ingezet door verdachte. Bij de banken waar de stortingen plaatsvonden, heeft verdachte, in strijd met de waarheid, gezegd dat het geld van die mensen afkomstig was. Ter terechtzitting heeft verdachte haar verklaringen gewijzigd, in die zin dat het geld toch aan haar toebehoorde en afkomstig was uit de erfenis van haar overleden man, spaargeld was uit het bedrijfsresultaat van haar onderneming en een vergoeding vormde van de regering van Hongkong voor een stuk grond.
Met betrekking tot het geld uit de erfenis van haar overleden man heeft verdachte verschillende verklaringen afgelegd, namelijk dat haar man bij zijn overlijden nog een beetje aan contanten zou hebben gehad, dat zijn geld voor haar zoon zou zijn, dat hij veel geld heeft vergokt en dat het bedrag van € 120.000,- voor deze zoon zou zijn. De rechtbank acht deze verklaringen tegenstrijdig, niet consistent en daarmee niet geloofwaardig.
Met betrekking tot het geld uit de onderneming van verdachte heeft haar accountant verklaard dat het bedrijfsresultaat uit haar onderneming gemiddeld € 11.000,- per jaar bedraagt en dat het op grond van hem aangeleverde gegevens niet mogelijk is dat zulke contante geldbedragen uit de omzet van haar onderneming voortkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte, dat zij € 90.000,- uit het bedrijfsresultaat heeft gespaard, niet geloofwaardig. Dit bedrag staat niet in verhouding tot het gemiddeld bedrijfsresultaat van € 11.000,- per jaar.
Met betrekking tot de coupures van € 50,- heeft verdachte verklaard dat het geld van haar man was, dan wel dat het de betalingen door klanten van haar afhaalrestaurant waren en tot slot dat het de in euro's omgewisselde Hongkongse dollars waren, die alle in coupures van € 50,- in haar bezit waren gekomen. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat een contant geldbedrag van in totaal € 209.000,- op legale wijze wordt gevormd door coupures van hoofdzakelijk € 50,-.
Bij de beoordeling van de vraag of de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn, overweegt de rechtbank dat hiervoor bewezen is geacht dat verdachte feit 2 heeft begaan. De rechtbank acht bewezen dat zij een werknemer zonder legale verblijfstatus in haar afhaalrestaurant heeft laten werken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het laten verrichten van werkzaamheden door illegale werknemers een werkgever veel geld oplevert. Een werkgever pleegt aan een werknemer in deze kwetsbare positie een laag loon te betalen, waarvan geen loonbelasting wordt ingehouden noch sociale premies worden afgedragen. Dat levert een aanzienlijke besparing op, terwijl door de werkzaamheden die de betreffende illegale werknemer verricht, omzet wordt gegenereerd. De rechtbank overweegt voorts dat uit het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2008, NJ 2009, 94 volgt dat vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig, zoals bedoeld in artikel 420bis Sr.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1, primair en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 december 2008 tot en met 18 mei 2009, te Leeuwarden,
meermalen, van voorwerpen, te weten meer geldbedragen van in totaal ten minste 209.000,00 euro, bestaande uit een grote hoeveelheid bankbiljetten in coupures van
hoofdzakelijk 50 euro, de werkelijke aard en de herkomst, heeft verhuld, en voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal ten minste 209.000,00 euro, bestaande uit een grote hoeveelheid bankbiljetten in coupures van hoofdzakelijk 50 euro voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en gebruik heeft gemaakt van bovenomschreven voorwerpen zulks terwijl verdachte wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit misdrijven;
2.
zij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 4 juni 2009, te Leeuwarden, een ander, te weten een persoon genaamd of zich noemende [naam] en [naam], uit
winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland, immers heeft verdachte in voornoemde periode telkens
- aan de hierboven vermelde persoon een kamer, ter overnachting ter beschikking gesteld, welke kamer deel uitmaakte van een pand gelegen aan het adres [adres], in welk pand zij, verdachte, tevens haar onderneming genaamd "[naam]" dreef en
- de hierboven vermelde persoon in dat afhaalrestaurant werkzaamheden als kok laten verrichten,
terwijl verdachte telkens wist dat dat verblijf van die bovengenoemde persoon wederrechtelijk was.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. primair Witwassen, meermalen gepleegd.
2. Het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie;
en het reclasseringsadvies;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank acht witwassen, meermalen gepleegd, en mensensmokkel bewezen. Deze mensensmokkel bestaat uit het huisvesten en laten werken van illegale vreemdelingen. Het valt op dat verdachte al drie keer eerder forse transacties heeft geaccepteerd voor hiermee in verband staande overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen. Het lijkt erop dat verdachte volhardt in deze categorie van strafbaar gedrag.
De financiële kant van criminaliteit heeft in het afgelopen decennium steeds meer aandacht gekregen omdat met bepaalde vormen van criminaliteit steeds grotere winsten worden behaald. Het is een feit van algemene bekendheid dat witwassen en mensensmokkel financieel aantrekkelijk zijn. Bovendien gaat mensensmokkel vaak gepaard met uitbuiting. Het is van groot maatschappelijk belang dat zulke feiten ook strafrechtelijk worden bestreden. Bij witwassen van opbrengsten van misdrijven gaat het om het verbergen of verhullen van de illegale herkomst van gelden of voorwerpen. Het doel hiervan is om die opbrengsten aan het zicht van politie en justitie te onttrekken. Bij dit type feiten dient de strafoplegging enerzijds de norm te bevestigen en anderzijds te voorkomen dat er recidive optreedt. De rechtbank meent dat in dit geval kan worden volstaan met een combinatie van werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft daarvoor de volgende redenen:
1. Verdachte accepteerde weliswaar eerder transacties voor het laten werken van illegale werknemers, maar voor witwassen werd ze niet eerder veroordeeld. Voor het overige heeft verdachte geen strafverleden.
2. Verdachte heeft een eigen bedrijf. De rechtbank acht het aannemelijk dat het bedrijf niet kan voortbestaan als verdachte een gevangenisstraf moet ondergaan.
Samenvattend acht de rechtbank een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 197a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart het onder 1, primair, en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en mr. G.B.A. Brummer, rechters, bijgestaan door mr. P.M. van der Spek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2011.