RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/885002-11
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 juni 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 26 mei 2011.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 24 juni 2010, onder of nabij Goutum, (althans) in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk bestuurder van een (vierwielig) motorrijtuig (een (personen)auto, van het merk Volkswagen, type Golf) rijdende in westelijke richting over de weg, de N31 (de Hendrik Algraweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes, schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in ieder geval aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien verdachte, terwijl hij verkeerde onder (een) zodanig invloed van (een) stof(fen), te weten (al dan niet een combinatie van) amfetamine-achtigen
(MDMA en/of MDA) en/of GHB en/of cannabinoïden (THC), waarvan hij wist of
redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van (een) andere stof(fen) - de rijvaardigheid kon verminderen dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht, met het door hem bestuurde motorrijtuig rijdende in of door of ter hoogte van een -gezien zijn, verdachtes, rijrichting- (flauwe) naar rechts voerende bocht, (ongeveer) ter hoogte van hectometerpaal 42.8 en ter plaatse waar de rijbaan van die weg middels een doorgetrokken asstreep was verdeeld in twee rijstroken van nagenoeg gelijke breedte, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of in plaats van op normale wijze de door hem, verdachte, gevolgde rijstrook van die weg te blijven volgen naar links is gereden of gezwenkt en/of daarbij of daarna geheel of nagenoeg geheel op het weggedeelte bestemd voor het hem, verdachte, over die weg tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen of beland, juist op het moment dat de bestuurder van een hem over die weg tegemoetkomend motorrijtuig (een (personen)auto, van het merk Mitsubishi, type Space Star) de plaats waar hij, verdachte, die manoeuvre uitvoerde reeds (zeer) dicht was genaderd en waarbij of waarna een frontale of nagenoeg frontale botsing of aanrijding tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en dat hem over die weg tegemoetkomende motorrijtuig heeft plaatsgevonden, waardoor, althans mede waardoor, de bestuurder en/of een inzittende/passagiere van dat andere motorrijtuig, respectievelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geheten, werd(en) gedood, althans zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht dat voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daardoor zijn/is overleden, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte
verdachte op of omstreeks 24 juni 2010 onder of nabij Goutum, (althans) in de gemeente Leeuwarden, als bestuurder van een voertuig,(een (personen)auto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine-achtigen (MDMA en/of MDA) en/of GHB en/of cannabinoïden (THC), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan -al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof- de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
verdachte op of omstreeks 24 juni 2010, onder of nabij Goutum, (althans) in de gemeente Leeuwarden, als bestuurder van een (vierwielig) motorrijtuig (een (personen)auto, van het merk Volkswagen, type Golf) daarmee in westelijke richting heeft gereden over de weg, de N31 (de Hendrik Algraweg) en toen in of ter hoogte van een -gezien zijn, verdachtes, rijrichting- (flauwe) naar rechts voerende bocht, (ongeveer) ter hoogte van hectometerpaal 42.8 en ter plaatse waar de rijbaan van die weg middels een doorgetrokken asstreep was verdeeld in twee rijstroken van nagenoeg gelijke breedte, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en/of in plaatst van op normale wijze de door hem, verdachte, gevolgde rijstrook van die weg te blijven volgen naar links is gereden of gezwenkt en/of daarbij of daarna geheel of nagenoeg geheel op het weggedeelte bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer is terecht gekomen of beland, juist op het moment dat de bestuurder van een hem over die weg tegemoetkomend motorrijtuig (een (personen)auto, van het merk Mitsubishi, reeds( zeer) dicht was genaderd en waarbij of waarna een frontale of nagenoeg frontale botsing of aanrijding tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en dat hem over die weg tegemoetkomende motorrijtuig heeft plaatsgevonden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 40 maanden, zulks met aftrek van de volledige termijn dat het rijbewijs van verdachte al is ingevorderd geweest.
De verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994:
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er ten aanzien van verdachte geen sprake was van een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, althans dat er geen vermoeden in de zin van artikel 163 lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994 bestond dat verdachte onder invloed van een andere stof dan alcoholhoudende drank verkeerde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er door de politie kort na het ongeval weliswaar een aantal pillen is aangetroffen, alsmede een aantal flesjes met vloeistoffen, maar dat op dat moment nog niet duidelijk was of zich in de pillen en/of de flesjes met vloeistoffen verdovende middelen bevonden. In een later stadium is door het Nederlands Forensisch Instituut vastgesteld dat er zich in de pillen MDMA bevond, maar dat was ten tijde van het ongeval nog niet duidelijk, net zoals het niet duidelijk was dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed verkeerde van de verdovende middelen die later door het Nederlands Forensisch Instituut in de pillen zijn aangetroffen. De raadsman heeft gesteld dat, nu er geen verdenking bestond, er van verdachte geen bloed had mogen worden afgenomen en de resultaten van het bloedonderzoek van het bewijs moeten worden uitgesloten.
De officier van justitie heeft gesteld dat kort na het ongeval en ten tijde van de bloedafname van de GGD-arts door verbalisanten in de auto van verdachte pillen van drie verschillende kleuren (te weten roze, lichtgroen en crème) en met opdrukken van respectievelijk een zesvlakkige piramide, een Mercedes-logo en een Mitsubishi-logo zijn aangetroffen. Daarnaast zijn een stroperige vloeistof in een plastic flesje en een bruine vloeistof in andere plastic flesjes aangetroffen. De GGD-arts heeft op het bloedafnameformulier aangegeven dat er in de auto van verdachte pillen en vloeistoffen zijn aangetroffen. Tevens heeft deze op voornoemd formulier geschreven: "Gaarne breed toxicologisch onderzoek naar alcohol/drugs/GHB/medicatie". Verdachte is dan ook terecht als verdachte aangemerkt en er mocht van verdachte bloed worden afgenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft met de hem bestuurde personenauto een dubbele doorgetrokken streep op de weg overschreden, is vervolgens met zijn auto op de linkerweghelft terechtgekomen waarna hij frontaal in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende personenauto. Nu er door verbalisanten kort na het ongeval in de auto van verdachte voorts diverse kleuren pillen met diverse opdrukken, een injectiespuit met inhoud, alsmede diverse soorten vloeistoffen in verschillende flesjes en een zakje met cannabisgruis zijn aangetroffen, was er naar het oordeel van de rechtbank ook om die reden voldoende verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Derhalve is er geen aanleiding om de resultaten van het bloedonderzoek van het bewijs uit te sluiten. Het verweer van de raadsman zal dan ook worden verworpen.
Bloedafname door middel van een arterieel in plaats van door een venapunctie:
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat uitgangspunt is dat bloedafname dient te geschieden door middel van een venapunctie. Nu er in dit geval sprake is geweest van een arteriële bloedafname, is er niet voldaan aan de strikte waarborgen met betrekking tot het bloedonderzoek.
De officier van justitie heeft gesteld dat het vanwege de toestand van verdachte, die als gevolg van het ongeval bewusteloos was, niet mogelijk was om bloed af te nemen door middel van een venapunctie en dat er om die reden voor is gekozen om het bloed arterieel af te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat conform het bepaalde in artikel 12 van het Besluit alcoholonderzoeken bloedafname geschiedt door middel van een door een arts te verrichten venapunctie. In dit geval is bloedafname echter arterieel geschied. Het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek strekken ertoe om te waarborgen dat de bloedafname wordt verricht op zodanige wijze dat een minimale inbreuk op de lichamelijke integriteit van een verdachte wordt gemaakt en op een manier die waarborgt dat het afgenomen bloed op juiste wijze wordt behandeld ter voorkoming van foutieve meetresultaten. Uit het proces-verbaal en uit het bloedafnameformulier maakt de rechtbank op dat deze waarborgen zijn nageleefd. Uit het bloedafnameformulier blijkt dat verdachte ten tijde van de bloedafname bewusteloos was. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat, nu verdachte niet in staat was om zijn wil kenbaar te maken, door de GGD-arts door middel van een arterieel bloed is afgenomen. De rechtbank acht -gelet op deze omstandigheden- arteriële bloedafname geoorloofd. De rechtbank is van oordeel dat ook overigens is voldaan aan de wettelijke voorschriften omtrent de bloedafname, zodat dit niet tot het oordeel hoeft te leiden dat er geen sprake is van een onderzoek overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De afname van het bloed van verdachte is daarom rechtmatig gebeurd. Vorenstaande houdt tevens in dat de resultaten van het hierna te melden bloedonderzoek voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De in het bloed van verdachte aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen:
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat de aangetroffen hoeveelheden THC, GHB en MDMA/MDA in het bloed van verdachte zowel afzonderlijk als in combinatie met elkaar niet tot de conclusie kunnen leiden dat de rijvaardigheid van verdachte ten tijde en voorafgaand aan het ongeval zodanig was verminderd, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat kon worden geacht.
De hoeveelheden THC, GHB en MDMA/MDA die in het bloed van verdachte zijn aangetroffen, zijn naar de mening van de raadsman verwaarloosbare hoeveelheden. Als dan ook nog eens in aanmerking wordt genomen dat verdachte enige malen per week drugs gebruikte en derhalve gewend was aan de effecten van de drugs, kan niet gezegd worden dat diens rijvaardigheid ten tijde van en voorafgaand aan het ongeval was verminderd en dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat kon worden geacht.
De officier van justitie heeft gesteld dat door het Nederlands Forensisch Instituut is geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid waarschijnlijk negatief beïnvloed was. Daarnaast heeft de officier van justitie gesteld dat ook de verklaring van de getuige [getuige 1] als bewijsmiddel kan dienen. [getuige 1], die passagier was van een auto die achter de door verdachte bestuurde auto reed, zag dat verdachte, voordat hij afsloeg op de Hendrik Algraweg, bijna een aanrijding veroorzaakte met een andere auto. Zij reed vlak voordat het ongeval plaatsvond achter de door verdachte bestuurde auto en zag dat de door hem bestuurde auto slingerde en dat zijn snelheid hoger lag dan die van het overige verkeer. [getuige 1] kreeg de indruk dat verdachte met van alles en nog wat bezig was, maar dat hij zijn hoofd niet bij het verkeer had.
Ten slotte heeft de officier van justitie gesteld dat de verklaring van de getuige [getuige 2] ook als bewijsmiddel kan dienen. [getuige 2] heeft op 24 juni 2010 omstreeks 17.30 uur -2 uren voor het bewuste ongeval- met verdachte gesproken toen deze diens auto ophaalde bij het garagebedrijf van [getuige 2]. [getuige 2] omschreef verdachte als "apart". Hij vond diens manier van kijken vreemd en [getuige 2] dacht dat hij onder invloed van drank of drugs was.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Door het Nederlands Forensisch Instituut zijn in het bloed van verdachte amfetamine-achtigen, te weten MDMA en MDA, GHB, en cannabinoïden, te weten THC, aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig was beïnvloed. Deze conclusie is aangegeven in de sterkst mogelijke aanduiding van het Nederlands Forensisch Instituut.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat door de combinatie van de verdovende middelen verdachte niet in staat is geweest adequaat te reageren op de ontstane verkeerssituatie en derhalve niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Dat verdachte wellicht zelf de effecten van deze verdovende middelen niet heeft ondervonden omdat hij gewend was deze middelen te gebruiken, doet daar niet aan af. De rechtbank acht het aannemelijk dat de rijvaardigheid van verdachte is verminderd door deze verdovende middelen zoals door het Nederlands Forensisch Instituut is aangegeven in haar conclusie. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Door de raadsman is bepleit dat het enkele feit dat de door verdachte bestuurde personenauto op de verkeerde weghelft terecht is gekomen, onvoldoende is voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt door in een flauwe bocht naar rechts rechtdoor te blijven rijden, waarna hij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Tevens wijst hij op de conclusie van het Nederlands Forensisch Instituut dat de rijvaardigheid van verdachte ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk nadelig was beïnvloed. Naar de mening van de officier van justitie is het rijgedrag van verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend geweest.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse is de rechtbank van oordeel dat verdachte met de door hem bestuurde personenauto de dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden en op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer frontaal in botsing is gekomen met een personenauto, waardoor beide inzittenden van die personenauto zijn overleden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat op grond van de uitslag van het bloedonderzoek en de conclusie van het Nederlands Forensisch Instituut vaststaat dat verdachte ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van verdovende middelen was dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 blijkt dat bij roekeloosheid sprake moet zijn van "een of meer gedragingen van de dader [...] die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico's zijn genomen" en van "bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren".
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen en deze risico's zeer lichtzinnig uitgesloten heeft geacht. Het handelen van verdachte kan niet als roekeloos aangemerkt worden. Door aldus te handelen heeft verdachte echter wél zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en met grove verwaarlozing van de geboden zorgvuldigheid gehandeld, zodat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen1 toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. Een proces-verbaal aanrijding2, respectievelijk op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 2], aspirant van politie, Team Leeuwarden, [verbalisant 3], hoofdagent van politie, Team Leeuwarden, [verbalisant 4], hoofdagent van politie, Team Leeuwarden en [verbalisant 5], hoofdagent van politie, Team Leeuwarden, -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Op 24 juni 2010 omstreeks 19.38 uur kregen wij, [verbalisant 3], [verbalisant 6], [verbalisant 4] en [verbalisant 1], kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, N31, te Goutum, binnen de gemeente Leeuwarden. Ter plaatse aangekomen zagen wij twee voertuigen frontaal tegen elkaar aan staan, waarbij het voertuig Volkswagen Golf ([kenteken 1]) op de verkeerde weghelft stond. In het andere voertuig, een Mitsubishi Space Star ([kenteken 2]) zaten twee personen. Wij zagen dat de bestuurder van de personenauto, merk Volkswagen, type Golf Tdi, kleur blauw, kenteken [kenteken 1], bij dat ongeval gewond was geraakt. De verdachte was zwaar gewond en er werd gevreesd voor zijn leven. Vervolgens is de medische zorg voorgegaan en is er later in het MCL een bloedproef gedaan. Ten gevolge van het ongeval zijn onderstaande personen overleden: [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1930, en [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1931.
Op 24 juni 2010 omstreeks 21.30 uur, zijn onderstaande goederen voor ander onderzoek in beslag genomen: 1 zakje met cannabis gruis, 1 flesje sportdrank met een klein laagje bruine vloeistof, 1 flesje Coca Cola met bruine vloeistof, 1 witte fles met stroperige vloeistof, 1 injectiespuit met mogelijk drugs inhoud en 2 doosje met pillen.
2. Een proces-verbaal aanrijding3, respectievelijk op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, Team Leeuwarden, [verbalisant 6], hoofdagent van politie, Team Leeuwarden, [verbalisant 4], hoofdagent van politie, Team Leeuwarden en [verbalisant 1], inspecteur van politie, Team Leeuwarden, -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Op 24 juni 2010 te 19.47 uur kregen wij kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hendrik Algraweg te Goutum, binnen de gemeente Leeuwarden. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften stelden wij een onderzoek in. Daaruit bleek dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig, personenauto, Volkswagen Golf TDI, kleur blauw, kenteken [kenteken 1], bij dat ongeval betrokken was. Ik, [verbalisant 4], sprak de bestuurder aan. Ik had op 24 juni 2010 te 19.50 uur het eerste directe contact met de bestuurder leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ik nam waar dat de bestuurder niet in staat was zijn wil kenbaar te maken. Dit bleek mij, [verbalisant 4], uit het feit dat de bestuurder dermate gewond was geraakt tijdens de aanrijding dat contact met de bestuurder niet mogelijk was.
In verband met zijn toestand is verdachte overgebracht naar het MCL-Zuid te Leeuwarden. De verdachte was niet in staat mij zijn identiteitsgegevens op te geven, doch gaf mij, [verbalisant 4], later middels zijn gevonden rijbewijs op te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969, wonende te [adres]. Daar de verdachte niet in staat was zijn wil kenbaar te maken, is met toestemming van mij, [verbalisant 1], in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie op 24 juni 2010 te 22.35 uur door de arts, [arts 1], verdachte door middel van een arterieel bloed afgenomen. Bij deze bloedafname was ik, [verbalisant 4], aanwezig. Ik, [verbalisant 4], heb het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling van 4 juli 1997, nr. 639325/97/6, Stcrt. 129, houdende Regeling Bloed- en urineonderzoek, gewaarmerkt en direct verpakt, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde identiteitszegel met het nummer [nummer], onder mededeling dat het bloedmonster eerst na verkregen toestemming van de verdachte mag worden onderzocht. Ik, [verbalisant 4], heb mij ervan vergewist dat het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling bloed- en urineonderzoek verzonden is naar het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. Op 28 september 2010 heeft verdachte, toen deze weer in staat was zijn wil kenbaar te maken, zijn toestemming verleend tot een onderzoek van het hem afgenomen bloedmonster. Vervolgens is het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag opdracht gegeven het bloedmonster te onderzoeken.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een vermoedelijke overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet4, opgemaakt op 18 oktober 2010 door dr. [naam], apotheker,
-zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
1. Te onderzoeken materiaal
Op 28 juni 2010 is van de Regiopolitie Friesland per post ontvangen een bloedmonster, voorzien van identiteitszegel [nummer], afkomstig van [verdachte].
4. Resultaten
De resultaten van het toxicologisch onderzoek in het bloed van [verdachte]:
Stof Stof(groep) Concentratie/Resultaat
MDMA Amfetamine-achtigen 0,21 mg/l
MDA Amfetamine-achtigen 0,025 mg/l
GHB GHB 10 mg/l
THC Cannabinoïden aangetoond, minder dan 0,002 mg/l.
1. In het bloed van [verdachte] zijn de volgende (omzettingsproducten van) drugs en/of geneesmiddelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, aangetoond:
- Amfetamine-achtigen: MDMA en MDA
- GHB
- Cannabinoïden: THC
2. Op grond van de resultaten van het toxicologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat ten tijde van de bloedafname de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig was beïnvloed.
4. Een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse5, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beide brigadier van politie, verkeersongevalsanalist van de Groep Ongevalsanalyse en Voertuigtechniek van het Team Verkeer Milieu en Bijzondere Wetten van de Politie Fryslân, -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
1. Algemeen
1.1. Verbalisanten
Op 24 juni 2010 hebben wij, [verbalisant 7] en [verbalisant 8], beide brigadier van politie, verkeersongevalsanalist van de Groep Ongevalsanalyse en Voertuigtechniek van het Team Verkeer, Milieu en Bijzondere Wetten van Politie Fryslân, ter plaatse een onderzoek ingesteld naar de vermoedelijke toedracht van het hierna omschreven verkeersongeval.
1.3. Betrokken voertuigen
Bij dat ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1: Merk Volkswagen, type Golf, kenteken [kenteken 1], kleur blauw,
Voertuig 2: Merk Mitsubishi, type Space Star, kenteken [kenteken 2], kleur zilvergrijs.
1.4. Beknopte ongevalsomschrijving
Het ongeval had eerder op genoemde dag plaatsgevonden op de Hendrik Algraweg (N31), gelegen buiten de bebouwde kom onder Goutum, in de gemeente Leeuwarden.
1.6. Conclusie/beantwoording
Beide voertuigen verkeerden, voor zover kon worden vastgesteld, rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken welke van invloed waren of konden zijn geweest op het ontstaan van dit ongeval.
2.2. Omschrijving wegsituatie
De N31 bestond ter plaatse uit één rijbaan. De rijbaan was ter plaatse middels dubbele doorgetrokken middenstrepen en opgevuld met een groene middenstreep verdeeld in twee rijstroken van nagenoeg gelijke breedte.
2.2.1. Verkeersmaatregelen ter plaatse
Voor motorvoertuigen bedroeg de toegestane maximumsnelheid 100 km/h.
2.2.3 Ongevalsomstandigheden
- Lichtomstandigheden : daglicht
- Weersgesteldheid : droog, helder en zon (niet verblindend)
2.4.1. Voertuig 1, Volkswagen
Gezien in de oorspronkelijke rijrichting bevond dit voertuig zich ter hoogte van de plaats van de aanrijding geheel op de linkerrijstrook van bedoelde rijbaan.
5. Onderzoek gereden snelheid
De snelheidsmeter van de Volkswagen stond bij aantreffen van de ongevallocatie vast nabij een snelheidsregistratie van 110 kilometer per uur. Daarnaast stond de toerenteller vast bij een registratie van 2300 toeren per minuut. Ondanks het feit dat een dergelijke registratie niet geheel betrouwbaar is, kan men hier wel spreken van een snelheid (en bijkomend toerental) die geheel past bij het aangetroffen schadebeeld van de betrokken voertuigen. Gezien het feit dat de Volkswagen op het moment van de botsing de Mitsubishi enkele meters heeft teruggedrukt (en gelet op de massa's van beide voertuigen) kan het niet anders zijn geweest dan dat de Mitsubishi op de het moment van de botsing vrijwel langzamer heeft gereden dan de Volkswagen.
7. Eindconclusie
7.1. Vermoedelijke toedracht
De bestuurder van de Volkswagen had gereden over de N31 in westelijke richting. De bestuurder van de Mitsubishi had over dezelfde weg in de tegenovergestelde rijrichting gereden. Gezien in westelijke richting was de bestuurder van de Volkswagen ter hoogte van een flauwe bocht naar rechts met zijn voertuig op de voor hem linkerrijstrook gekomen en kwam op die linkerrijstrook -welke bestemd was voor het tegemoetkomende verkeer- frontaal in botsing met de tegemoetkomende Mitsubishi.
Als gevolg van dit ongeval kwamen de beide twee inzittenden van de Mitsubishi (de bestuurder en de daarnaast gezeten passagier) om het leven. Het ongeval is waarschijnlijk te wijten aan bestuurdersafhankelijke gedragingen van de bestuurder van de Volkswagen. Hij is vermoedelijk als gevolg van onoplettendheid, al dan niet in combinatie met het gebruik van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen, op de voor hem linkerrijstrook geraakt waarna op die linkerrijstrook het fatale ongeval ontstond.
5. De verklaring van [getuige 1]6 -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Op 24 juni 2010 reed ik als passagier in een auto over de Hendrik Algraweg te Leeuwarden. Wij kwamen op een kruising, waarvan u zegt dat dit Werpsterhoek is. Wij kwamen uit de richting van Heerenveen en gingen in de richting van Bolsward. Op een gegeven moment zag ik een blauwe auto aan komen rijden. Ik denk dat de snelheid van deze auto erg hoog was, want hij kon nog maar net op tijd tot stilstand komen voor de verkeerslichten. Ik zag dat door deze manoeuvre de blauwe auto bijna een aanrijding veroorzaakte met een andere witte auto. Ik zag dat de blauwe auto vervolgens in de richting van Bolsward reed. Gezien zijn vreemde rijstijl had ik de indruk dat de bestuurder met van alles en nog wat bezig was, maar duidelijk niet zijn hoofd bij het verkeer had. Ik zag namelijk dat hij nogal slingerde en zijn snelheid lag ook hoger dan die van het overig verkeer. Wij hebben toen besloten dat we ver achter deze blauwe auto zouden blijven rijden daar wij het niet vertrouwden. Toen wij aankwamen op de weg waar zojuist het ongeluk plaats heeft gevonden, zag ik in de verte de blauwe auto rijden. Plotseling zag ik dat de achterkant van de blauwe auto los kwam van de grond. Meteen daarna zag ik een grote rookpluim nabij de blauwe auto. Toen wij bij de blauwe auto aankwamen, zag ik dat hij frontaal op een andere auto was geklapt.
6. De verklaring van [getuige 2]7 -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Ik ben de eigenaar van [bedrijf] in Heerenveen. Op 24 juni 2010 is een door mijn bedrijf gerepareerde blauwe Volkswagen Golf door een manspersoon opgehaald. Dit was omstreeks 17.30 uur. Ik vertrouwde de man niet. Ik vond de man raar, apart. Ik heb hem eens goed bekeken en ik vond zijn manier van kijken vreemd.
Ik dacht dat hij onder invloed was van drank of drugs. Die indruk wekte hij. Hij droeg een zwart shirt en ik geloof een colbert.
7. De verklaring van verdachte8 -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudende:
Ik bestuurde op 24 juni 2010 ten tijde van de aanrijding mijn auto, een Golf, kleur donkerblauw, met kenteken [kenteken 1] volgens mij. De pillen die in mijn auto zijn aangetroffen, kunnen xtc zijn. Ik geef toestemming voor de bloedafname. Het kan zijn dat er alcohol of drugs in mijn bloed gevonden worden. Ik heb de dag voor het ongeval een jointje gerookt en GHB gebruikt.
8. Een verslag betreffende een niet natuurlijke dood9 met betrekking tot [slachtoffer 2], opgemaakt door [arts 1], lijkschouwer van de gemeente Leeuwarden.
9. Een verslag betreffende een niet natuurlijke dood10 met betrekking tot [slachtoffer 1], opgemaakt door [arts 1], lijkschouwer van de gemeente Leeuwarden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 24 juni 2010, nabij Goutum, in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk bestuurder van een vierwielig motorrijtuig, een personenauto, van het merk Volkswagen, type Golf, rijdende in westelijke richting over de weg, de N31 (de Hendrik Algraweg), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes, schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam is geweest, aangezien verdachte, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van stoffen, te weten amfetamine-achtigen, MDMA en MDA, en GHB en cannabinoïden, THC, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan -al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof- de rijvaardigheid kon verminderen dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht, met het door hem bestuurde motorrijtuig rijdende ter hoogte van een -gezien zijn, verdachtes, rijrichting- flauwe naar rechts voerende bocht, ter hoogte van hectometerpaal 42.8 en ter plaatse waar de rijbaan van die weg middels een doorgetrokken asstreep was verdeeld in twee rijstroken van nagenoeg gelijke breedte, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en in plaats van op normale wijze de door hem, verdachte, gevolgde rijstrook van die weg te blijven volgen naar links is gereden en daarbij geheel op het weggedeelte bestemd voor het hem, verdachte, over die weg tegemoetkomende verkeer is terechtgekomen, juist op het moment dat de bestuurder van een hem over die weg tegemoetkomend motorrijtuig, een personenauto van het merk Mitsubishi, type Space Star, de plaats waar hij, verdachte, die manoeuvre uitvoerde reeds zeer dicht was genaderd en waarbij een frontale botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en dat hem over die weg tegemoetkomende motorrijtuig heeft plaatsgevonden, waardoor de bestuurder en een inzittende/passagiere van dat andere motorrijtuig, respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheten, werden gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig verkeersmisdrijf waardoor twee mensen om het leven zijn gekomen. Verdachte heeft onder invloed van verdovende middelen zijn auto bestuurd en vertoonde daarbij volgens verklaringen van andere weggebruikers onverantwoordelijk rijgedrag. Medeweggebruikers gaven aan dat ze ver achter de auto van verdachte bleven omdat zij zijn rijgedrag niet vertrouwden.
Nadat verdachte bijna achter op een andere auto was gereden die moest stoppen voor een verkeerslicht, overschreed hij kort daarna een dubbel doorgetrokken middenstreep en reed vervolgens frontaal op een tegemoetkomende auto met daarin het echtpaar dat hierbij om het leven kwam. Verdachte heeft doordat hij onder invloed van verdovende middelen aan het verkeer heeft deelgenomen een delict gepleegd met onherstelbare gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden. Dit onbeschrijfelijke leed is door geen enkele straf te verzachten. De rechtbank is van oordeel dat er desalniettemin een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, nu het maatschappelijk belang en de veiligheid op de weg in het geding is. Deze belangen rechtvaardigen tevens het opleggen van een langdurige rijontzegging.
Bij de oplegging van de straf houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte ook zwaar gewond is geraakt en blijvend letsel heeft ondervonden. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken, een en ander zoals hierna te bepalen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 3 jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. R. Baluah en mr. H.J. Idzenga, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2011.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1 Het genoemde proces-verbaal is in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met dossiernummer 2010062925-1, gesloten op 9 september 2010.
2 Het proces-verbaal aanrijding, met bijlage, d.d. 9 september 2010, pagina's 3 t/m 14
3 Het proces-verbaal misdrijf, d.d. 25 oktober 2010, pagina's 15 t/m 19
4 Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 18 oktober 2010
5 Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, met bijlagen, d.d. 9 september 2010, pagina's 95 t/m 134
6 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], d.d. 24 juni 2010, pagina's 27 en 28.
7 Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], d.d. 25 juni 2010, pagina's 29 en 30.
8 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 28 september 2010, pagina's 20 t/m 25.
9 Het verslag betreffende een niet natuurlijke dood met betrekking tot [slachtoffer 2].
10 Het verslag betreffende een niet natuurlijke dood met betrekking tot [slachtoffer 1].