ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ6511

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
325063 / CV EXPL 10-6156
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van pachtovereenkomst en bedrijfsmatige landbouw bij melkquotum

In deze zaak, behandeld door de pachtkamer van de Rechtbank Leeuwarden, staat de ontbinding van een pachtovereenkomst centraal. De eiser, de Hervormde Gemeente Oost-Terschelling, heeft de ontbinding van de pachtovereenkomst gevorderd, omdat de gedaagde, die twee percelen land verpacht heeft gekregen, volgens de gemeente niet langer bedrijfsmatig landbouw zou uitoefenen. De pachtkamer heeft vastgesteld dat de gedaagde, ondanks een vermindering van zijn melkquotum, nog steeds een veebedrijf exploiteert en dat er geen voldoende bewijs is dat hij is gestopt met de melkproductie. De pachtkamer heeft daarbij gekeken naar de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 7:376, dat stelt dat een pachter in gebreke is als hij het gepachte niet langer voor landbouw gebruikt. De pachtkamer heeft de argumenten van de Hervormde Gemeente verworpen, omdat de gedaagde nog steeds investeringen doet in zijn bedrijf en er geen bewijs is dat hij niet aan zijn verplichtingen kan voldoen bij het einde van de pachtovereenkomst. De pachtkamer heeft geoordeeld dat de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst en de vordering tot ontruiming van het gepachte ongegrond zijn. De Hervormde Gemeente is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
PACHTKAMER
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 325063 \ CV EXPL 10-6136
vonnis van de pachtkamer d.d. 27 mei 2011
inzake
de rechtspersoon Hervormde Gemeente Oost-Terschelling,
hierna te noemen: de Hervormde Gemeente,
gevestigd te Terschelling,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.W.A. de Jonge,
tegen
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. O.C. Struif.
Procesverloop
1. Voor het procesverloop wordt verwezen naar het tussenvonnis van 17 september 2010, waarbij een comparitie van partijen ten overstaan van de pachtkamer is gelast.
Deze comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Motivering
De vaststaande feiten
2. De pachtkamer gaat uit van de navolgende, gestelde en niet dan wel onvoldoende betwiste, vaststaande feiten. De Hervormde Gemeente, althans haar rechtsvoorgangster, verpacht sinds 1 november 1973 aan [gedaagde] twee percelen land aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie H, nummers 2195 en 2247, tezamen groot 3 hectare, 34 are en 70 centiare. De laatstelijk door [gedaagde] verschuldigde pachtprijs bedraagt € 1.659,91,-- per jaar. Met de percelen is een melkquotum verbonden.
Het standpunt van partijen
de Hervormde Gemeente
3.1 De Hervormde Gemeente vordert ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming door [gedaagde] van het gepachte. Verder vordert zij vergoeding in geld van het verpachtersdeel van het melkquotum. Zij stelt daartoe het navolgende.
3.2 [gedaagde] schiet jegens de Hervormde Gemeente tekort in zijn verplichtingen uit de pachtovereenkomst en pleegt daarmee wanprestatie. [gedaagde] gebruikt het perceel niet langer voor de uitoefening van de landbouw en dat rechtvaardigt de ontbinding van de overeenkomst. Er zijn signalen dat [gedaagde] is opgehouden met de productie van melk. Hij houdt het aan het perceel verbonden melkquotum niet in stand en weigert over te gaan tot afrekening daarvan met de Hervormde Gemeente. Ook dit is een grond voor ontbinding van de pachtovereenkomst. De Hervormde Gemeente wenst betaling van het verpachtersdeel van dit melkquotum, door haar becijferd op een bedrag van € 6.694,--.
[gedaagde]
4.1 [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij stelt dat hij bedrijfsmatig een veebedrijf exploiteert en betwist dat hij is gestopt met de melkproductie. De omvang van het bedrijf is ongeveer 20 hectare weiland, waarvan ongeveer 11 hectare in eigendom. Het bedrijf is gericht op biologische productie en is SKAL-gecertificeerd. In 2010 had [gedaagde] nog gemiddeld 60 koeien, deels voor melkproductie en deels voor vleesproductie. Zijn melkquotum bedraagt ongeveer 35.000 kilogram. Het rendement van het bedrijf is wisselend, de laatste jaren is er een klein verlies. De landerijen van [gedaagde] zijn gelegen op overwegend hoge zandgronden en hij heeft de laatste jaren veel last gehad van droogte met als gevolg geringe grasgroei en lage melkproductie. [gedaagde] heeft daarom geïnvesteerd in een grote waterpomp.
4.2 [gedaagde] stelt dat hij eerder beschikte over een melkquotum van 87.000 kilogram. Omdat hij als gevolg van droogte en medische problemen het melken tijdelijk moest staken heeft hij te weinig melk geleverd. Bij brief van 7 juli 2009 is hem door het Productschap Zuivel meegedeeld dat met ingang van 2009/2010 van zijn quotum 53.000 kilogram zou toevallen aan de nationale reserve. [gedaagde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en deze hoeveelheid zal opnieuw aan hem worden toegewezen indien hij aantoont dat hij vóór 31 maart 2011 70% van zijn oorspronkelijke quotum heeft benut voor levering aan de fabriek. [gedaagde] stelt dat er ten aanzien van het melkquotum geen sprake van toerekenbare tekortkoming is. Dat is alleen het geval indien de pachter aan het einde van de pachtovereenkomst oplevert zonder melkquotum, tenzij eerder vast staat dat een dergelijke nakoming dan onmogelijk zal zijn. Dat is hier niet het geval.
De beoordeling van het geschil
5.1 De pachtkamer oordeelt als volgt. Met ingang van 1 september 2007 is het pachtrecht ondergebracht in Titel 5 van Boek 7 BW. Volgens het bepaalde in artikel 7:376 lid 1, aanhef en onder a, BW wordt de pachter geacht in de nakoming van zijn verplichtingen te zijn tekortgeschoten indien hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt. Uit het bepaalde in artikel 7:312 BW volgt dat er daarbij sprake dient te zijn van bedrijfsmatige uitoefening. Partijen verschillen erover van mening of daarvan bij [gedaagde] nog sprake is en de vordering van de Hervormde Gemeente tot ontbinding van de pachtovereenkomst is mede erop gebaseerd dat zulks niet meer het geval is.
5.2 Bij de vraag of er sprake is van bedrijfsmatige landbouw zijn blijkens de uitspraak van het pachthof Arnhem van 12 mei 2009, LJN BI4361, Agrarisch Recht 2009/5535, de volgende gezichtspunten van belang:
a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
5.3 [gedaagde] heeft overgelegd onder meer de gecombineerde opgave 2010 LNV, een uitdraai stallijst d.d. 13 juli 2010 en het jaarrapport 2008. Uit de door hem overgelegde gegevens, alsmede op grond van hetgeen hij verder heeft gesteld omtrent zijn bedrijfsvoering en door de Hervormde Gemeente niet voldoende is weersproken, blijkt het navolgende. [gedaagde] heeft het bedrijf al jarenlang, hij is nu 80 jaar en geniet naast de opbrengsten uit het bedrijf van een AOW-uitkering. Blijkens de opgave van 13 juli 2010 heeft hij 57 runderen, blijkens de gecombineerde opgave 2010 op dat moment kennelijk nog slechts voor de vleesproductie. De gemiddelde arbeidstijd in de periode april 2009/maart 2010 was volgens opgave 30 tot 38 uur per week. Hij beschikt over een machinepark en heeft recentelijk nog een investering gepleegd ter bestrijding van droogte op zijn land. Er is nog een melkquotum van 35.000 kilogram. Alhoewel de winstgevendheid momenteel op zijn minst twijfelachtig genoemd kan worden en het de pachtkamer niet duidelijk is geworden of er nog weer melkproductie van enige substantiële omvang zal plaatsvinden, is de pachtkamer van oordeel dat gelet op de huidige omvang van het bedrijf en de investering die recentelijk in het kader van productieverhoging nog heeft plaatsgevonden de bedrijfsuitoefening thans nog als zijnde bedrijfsmatig dient te worden aangemerkt. Dit leidt tot het oordeel dat de pachtkamer de Hervormde Gemeente niet volgt in haar stellingname dat de pachtovereenkomst moet worden ontbonden omdat er van uitoefening van de landbouw geen sprake meer is.
5.4 Ten aanzien van de gevolgen van het gedeeltelijk wegvallen van het melkquotum oordeelt de pachtkamer als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan een verpachter aanspraak maken op het melkquotum dat met het gepachte is gaan samenhangen en dient de pachter dit bij het einde van de pachtovereenkomst ook op te leveren. [gedaagde] heeft bij zijn verweer verwezen naar de uitspraak van het Pachthof Arnhem van 9 februari 2009, LJN BL3756, Agrarisch Recht 2010, nr. 5565. Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat op een pachter enkel de verplichting rust om bij gelegenheid van het einde van de pacht het met het gepachte samenhangende melkquotum aan de verpachter ter beschikking te stellen. Hieruit volgt dat verval van het melkquotum als gevolg van een aan pachter toerekenbare omstandigheid niet zonder meer grondslag voor ontbinding van de pachtovereenkomst vormt. Alleen als komt vast te staan dat de pachter bij het einde van de pachtovereenkomst niet aan zijn verplichting tot oplevering met melkquotum zal voldoen kan dit anders zijn, maar in dat geval dient te zijn voldaan aan alle voorwaarden die zijn genoemd in artikel 6:80 BW. Naar het oordeel van de pachtkamer is dat gelet op hetgeen door [gedaagde] is gesteld niet het geval. Ten tijde van dagvaarding stond nog niet vast dat de voorlopig aan de nationale reserve toegevoegde hoeveelheid van 53.000 kilogram ook definitief was vervallen. De Hervormde Gemeente heeft de stelling van [gedaagde] dat er nog een mogelijkheid was om het volledige quotum in stand te houden onvoldoende weerlegd. Maar zelfs indien ervan uit moet worden gegaan dat de 53.000 kilogram definitief aan de nationale reserve is vervallen staat vast dat het melkquotum van [gedaagde] momenteel nog 35.000 kilogram bedraagt en het is onvoldoende komen vast te staan dat hieruit bij het einde van de pachtovereenkomst niet aan de Hervormde Gemeente kan worden geleverd.
Dit leidt tot het oordeel dat aan het mogelijke verval van melkquotum geen argument kan worden ontleend tot ontbinding van de pachtovereenkomst omdat er geen sprake is van een zodanige tekortkoming door [gedaagde] dat de ontbinding daardoor wordt gerechtvaardigd.
6.1 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst, en de daarmee samenhangende vordering tot ontruiming van het gepachte op straffe van een dwangsom zal worden afgewezen. Voorts zullen gelet op het voorgaande ook de vordering tot schadevergoeding vanwege het niet opleveren van melkquotum en de daarover gevorderde rente als zijnde ongegrond worden afgewezen.
6.2 De Hervormde Gemeente zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van de Hervormde Gemeente af;
veroordeelt de Hervormde Gemeente in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 350,-- (2 punten, € 175,-- per punt) wegens salaris.
Aldus gewezen door de pachtkamer voornoemd bestaande uit mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter-voorzitter en de leden P. Kingma en E.J. Stienstra, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 184.