Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
1.1 Eiseres drijft tot 1 oktober 2003 een onderneming in [plaats], zijnde een kartcenter met bijbehorende horecagelegenheid. Op deze ondernemingsactiviteiten heeft eiseres het kasstelsel toegepast.
1.2 Met ingang van 1 oktober 2003 exploiteert eiseres het onder 1.1 genoemde kartcenter niet meer zelf, maar is zij een nieuwe ondernemingsactiviteit gestart, namelijk de verhuur van het kartcenter aan [huurder]. Over de gebruiksvergoeding ad € 30.000 wordt omzetbelasting voldaan.
1.3 Op of omstreeks 10 december 2003 verkoopt en levert eiseres een verbrandings- en drogingsmachine [machine] aan [X] (hierna [X]). Eiseres reikt op 10 december 2003 een factuur uit van € 654.500 inclusief 19% BTW, zijnde € 104.500. Ten aanzien van de betaling vermeldt de factuur:
"Zoals overeengekomen voldoet u per ommegaande de som van € 100.000,- vermeerderd met de BTW over het factuurbedrag zodat de totale vordering op dit moment de som van € 204.500,- (zegge tweehonderdenvierduizend en vijf honderd euro bedraagt. Het restantbedrag dient u te voldoen door 10% van de gemaakte omzet van de machines op inzetbasis over te maken op rekeningnummer [nummer] t.n.v. [eiseres]."
1.4 In december 2003 en begin 2004 heeft [X] respectievelijk € 50.000 en € 104.500 betaald aan eiseres.
1.5 Eiseres heeft noch naar aanleiding van de uitreiking van de factuur, noch naar aanleiding van de onder 1.4 vermelde betalingen omzetbelasting aangegeven of voldaan.
1.6 Verweerder start in 2008 een boekenonderzoek bij eiseres, waarbij de onder 1.3 genoemde factuur, alsmede de onder 1.4 vermelde betalingen blijken. Naar aanleiding hiervan heeft op 28 augustus 2008 een gesprek plaats tussen enerzijds namens verweerder de controlerend ambtenaren, [ambtenaren], en anderzijds [aandeelhouder], middellijk aandeelhouder van eiseres, bijgestaan door [bijstand], werkzaam voor het kantoor van eiseres' gemachtigde. Eiseres stelt zich in dat gesprek op het standpunt dat zij in het gehele jaar 2003 het kasstelsel mocht toepassen, en derhalve ook ten aanzien van de onder 1.3 genoemde factuur. Van het gesprek is geen verslag opgemaakt.
1.7 Op 1 september 2008 is door de controlerend ambtenaren een interne adviesaanvraag ingediend bij de vakgroep omzetbelasting.
1.8 Bij brief van 21 november 2008 deelt verweerder mee dat eiseres met ingang van 1 oktober 2003 het factuurstelsel diende toe te passen, zodat eiseres de onder 1.3 genoemde omzetbelasting ad € 104.500 in haar aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2003 had moeten begrijpen en voldoen. Verweerder kondigt in deze brief aan een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 104.500 te zullen opleggen, alsmede een vergrijpboete van 25% vanwege grove schuld. Bij brief van 8 december 2008 volgt de kennisgeving van de boete als bedoeld in artikel 67g van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (AWR).
1.9 Met dagtekening 24 december 2008 wordt de onder procesverloop genoemde naheffingsaanslag met boete opgelegd.
1.10 Met dagtekening 22 januari 2009, door verweerder ontvangen op 26 januari 2009, maakt de voormalig adviseur namens eiseres bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Bij brief van 19 maart 2009 wordt het bezwaar gemotiveerd.
1.11 Met dagtekening 29 oktober 2009 motiveert verweerder de uitspraak op bezwaar waarna op 6 november 2009 de uitspraak op bezwaar volgt, waarbij de naheffingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking worden gehandhaafd.