ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ3284

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880255-10 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak betreffende kinderporno

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden, is de verdachte beschuldigd van het verspreiden en in bezit hebben van kinderporno. De tenlastelegging betreft het verspreiden van een groot aantal afbeeldingen en films die seksuele gedragingen van minderjarigen tonen. De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze in strijd met de procedures de werkgever van de verdachte heeft ingelicht over de verdenking, wat heeft geleid tot het ontslag van de verdachte. De raadsman stelt dat deze handelwijze in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en de onschuldpresumptie.

De rechtbank heeft overwogen dat het recht op een eerlijk proces, zoals verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, niet is geschonden. De rechtbank concludeert dat de gewraakte gedragingen van de officier van justitie geen directe invloed hebben gehad op de strafzaak zelf, maar op de arbeidsrechtelijke positie van de verdachte. Daarom wordt het verweer van de verdediging verworpen en wordt de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de strafvordering.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en heeft verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen verzocht. Tijdens de beraadslaging heeft de rechtbank vastgesteld dat het onderzoek onvolledig is geweest en dat er nader onderzoek nodig is naar de bestandsnamen en de inhoud van de in beslag genomen gegevensdragers. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor verder onderzoek en heeft de zitting geschorst tot een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880255-10
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 april 2011 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 18 juni 2010
te Mantgum, (althans) in de gemeente Littenseradiel, in elk geval in
Nederland,
één of meermalen een (groot aantal)
(in ieder geval 5877 foto's en/of 177 films of daaromtrent) afbeelding(en)
en/of filmfragmenten en/of (een) gegevensdrager(s) (te weten één of meer
computer(s) en/of (een) diskette(s) en/of (een) harddisk(s) en/of (een)
cd-rom(s) en/of (een) DVD('s)) bevattende (een) afbeelding(en),
(telkens)
heeft verspreid en/of aangeboden en/of openlijk
tentoongesteld en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of
uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit heeft gehad en/of zich door middel
van een geautomatiseerd werk, en/of met gebruikmaking van een
communicatiedienst, de toegang tot die afbeelding(en) heeft
verschaft,
terwijl op die afbeeldinge(n) (een) seksuele gedraging(en)
zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van
achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit (onder meer)
- [diverse seksuele handelingen alsmede bestandsnamen]
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter terechtzitting niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de officier van justitie in strijd met de hiervoor geldende procedures de werkgever van verdachte heeft ingelicht over de verdenking die tegen verdachte is gerezen, tengevolge waarvan verdachte is ontslagen. De handelwijze van het openbaar ministerie is naar het oordeel van de raadsman in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde - te weten schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, schending van de presumptie van onschuld en schending van het vertrouwensbeginsel-, in strijd met de wet en de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden en schaadt het belang van de verdachte.
De raadsman verzoekt de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren omdat de inbreuk op de rechten van verdachte van zodanige aard is dat dit een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde oplevert waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de diens zaak is tekortgedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie een aantal beginselen van behoorlijke procesorde en de zogeheten onschuldpresumptie (presumptio innocentiae) heeft geschonden. Uit de toelichting op dit verweer begrijpt de rechtbank dat verdachte wil betogen dat hij - samengevat - geen eerlijk proces krijgt vanwege de hierboven beschreven gedragingen van de officier van justitie.
Het recht op een eerlijk proces is verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, Trb. 1951, 154. (EVRM) Van een eerlijk proces maken blijkens de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens in elk geval vier rechtsbeginselen deel uit:
1. er moet sprake zijn van een "adversarial trial", dat wil in dit geval zeggen dat de verdachte de mogelijkheid moet hebben tegenover de rechter datgene te betwisten dat door de officier van justitie wordt aangevoerd;
2. het onmiddellijkheidsbeginsel moet worden gehanteerd, dat wil in dit geval zeggen dat het bewijsmateriaal ter terechtzitting in tegenwoordigheid van de verdachte moet worden gepresenteerd;
3. er moet sprake zijn van "equality of arms", dat wil zeggen dat de verdachte dezelfde mogelijkheden moet hebben als de officier van justitie om gegevens naar voren te brengen en het gepresenteerde bewijsmateriaal te betwisten;
4. het "nemo tenetur" beginsel moet worden gehanteerd, dat wil zeggen dat de verdachte niet verplicht is mee te werken aan zijn veroordeling en dat hij zich kan beroepen op zijn zwijgrecht.
Uit de gewraakte gedragingen van de officier van justitie volgt niet zonder meer dat een of meer van bovengenoemde uitgangspunten in de strafzaak van verdachte niet zijn gehanteerd of niet meer gehanteerd kunnen worden. Verdachte heeft deze stelling evenmin met feiten onderbouwd.
Verdachte heeft nog aangevoerd dat de zogeheten onschuldpresumptie is geschonden, zoals die is neergelegd in artikel 6, tweede lid EVRM. Verdachte heeft evenwel verzuimd met feiten te onderbouwen waarom dit beginsel in de tegen hem aanhangige strafprocedure is geschonden. De gewraakte gedragingen van de officier van justitie hebben geen betrekking op de strafzaak, maar op de arbeidsrechtelijke positie van verdachte.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verweer moet worden verworpen en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de strafvordering.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen DVD, computer en harde schrijf.
Beraadslaging
Tijdens de beraadslaging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek ter terechtzitting onvolledig is geweest.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om verdachte te veroordelen wegens het bezit van kinderporno. Hij voert hiertoe aan dat niet vast te stellen is dat het kinderpornografische materiaal van de DVD, aangeleverd door het Duitse Bundeskriminalamt (BKA) via een Oostenrijkse journalist, afkomstig is van de computer van verdachte. Voorts voert hij aan dat op de hard disk van de computer van verdachte geen kinderpornografische bestanden zijn aangetroffen, maar enkel bestandsnamen waarvan het vermoeden bestaat dat deze kinderpornografisch materiaal betreffen.
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal op pagina 70 wel degelijk blijk wordt gegeven van de aanwezigheid van 72 kinderpornografische afbeeldingen op de hard disk van de computer van verdachte. Hiervan is echter geen uitwerking in het dossier aangetroffen.
Met betrekking tot de opmerkingen van de raadsman over de DVD met kinderpornografisch materiaal overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat het desbetreffende materiaal afkomstig is van de computer van verdachte. Verbalisant [naam] maakt op pagina 11 van het dossier melding van "heel veel overeenkomsten" tussen de bestandsnamen op de DVD en op de hard disk van de computer van verdachte, maar nu de inhoud van de beide gegevensdragers niet volledig is opgenomen in het dossier kan de rechtbank zich geen oordeel vormen over de mogelijke herkomst van de bestanden op de DVD. De rechtbank ziet hierin aanleiding tot het doen van nader onderzoek op genoemde punten.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat zij nader wordt ingelicht over:
a. de bestandsnamen en inhoud van de 72 afbeeldingen (zoals genoemd op pagina 70 van het proces-verbaal met OPS nummer 2010044911) op de computer van verdachte;
b. de exacte mappenstructuur waarin het kinderpornografisch materiaal op de DVD is opgeslagen;
c. de mate van overeenkomst tussen de afbeeldingen en filmpjes zoals weergegeven op de DVD en de bestandsnamen en afbeeldingen zoals aangetroffen op de hard disk van verdachte.
De rechtbank verwijst de zaak daartoe naar de rechter-commissaris, belast met behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde onderzoek te laten verrichten naar hetgeen hiervoor is bepaald onder a., b. en c.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Beveelt dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat op een nog nader te bepalen dag en uur.
Stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde onderzoek als hiervoor bedoeld te doen verrichten.
Beveelt de oproeping van verdachte tegen de nader te bepalen datum en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan diens raadsman.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. Y. Huizing en mr. G.B.A. Brummer, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 april 2011.