ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ1255

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
111064 KG ZA 11-69
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot opleiding Sociaal maatschappelijk dienstverlener; recht op onderwijs en belangenafweging

In deze zaak heeft [eiser] het Friesland College in kort geding gedagvaard, met als doel opnieuw toegelaten te worden tot de opleiding Sociaal maatschappelijk dienstverlener. De voorzieningenrechter heeft op 13 april 2011 uitspraak gedaan. De vordering van [eiser] was gebaseerd op het recht op onderwijs en de redelijkheid van de afwijzing door het Friesland College. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] in het verleden problemen heeft vertoond, waaronder buitensporig gedrag, wat heeft geleid tot zijn uitschrijving van de opleiding. Het Friesland College heeft aangegeven dat er op dit moment belemmeringen zijn voor [eiser] om de opleiding succesvol te volgen, en dat hij eerst gedragstrainingen moet ondergaan voordat hij opnieuw kan worden toegelaten.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen afgewogen. Hoewel [eiser] belang heeft bij het afronden van zijn opleiding, is vastgesteld dat hij niet uitsluitend afhankelijk is van het Friesland College voor zijn opleiding. Er zijn alternatieven beschikbaar, ook al zijn deze mogelijk minder wenselijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Friesland College in redelijkheid heeft kunnen besluiten om [eiser] niet toe te laten tot de opleiding, gezien zijn gedragsproblemen en de noodzaak om deze eerst aan te pakken. De vordering van [eiser] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van het Friesland College, begroot op EUR 568,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 111064 / KG ZA 11-69
Vonnis in kort geding van 13 april 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres],
eiser,
advocaat mr. P.R. van den Elst te Leeuwarden,
tegen
de stichting
FRIESLAND COLLEGE,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
vertegenwoo[directrice][directrice], en mr. B. van Staalduinen, juridisch medewerker.
Partijen zullen hierna [eiser] en het Friesland College genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [eiser] heeft het Friesland College in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 1 april 2011.
1.2. [eiser] heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. het Friesland College veroordeelt om binnen vier dagen, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen korte termijn na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis, [eiser] (wederom) toe te laten tot de opleiding Sociaal maatschappelijk dienstverlener door hem (opnieuw) voor deze opleiding in te schrijven, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat gedaagde na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
II. het Friesland College veroordeelt in de kosten van de procedure.
1.3. Partijen hebben producties overgelegd.
1.4. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij hun advocaten gebruik hebben gemaakt van pleitnotities en waarbij het Friesland College heeft geconcludeerd dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen.
1.5. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben op 15 december 2008 een onderwijsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [eiser] vanaf 26 januari 2009 als cursist is ingeschreven bij het Friesland College voor het volgen van een opleiding Sociaal maatschappelijk dienstverlener (verder: de opleiding) in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). [eiser] was in dienst bij Reax b.v. (verder Reax), een re-integratiebureau, dat de kosten van de opleiding voor haar rekening nam.
2.2. Onderdeel van het volgen van de opleiding is de beroepspraktijkvorming. Vanuit Reax had [eiser] vanaf 27 augustus 2009 een stageplek bij de Stichting AanZet. [eiser], het Friesland College en Stichting AanZet hebben op 27 augustus 2009 een overeenkomst voor de beroepspraktijkvorming ondertekend.
2.3. In januari 2010 is [eiser] aangehouden en in verzekering gesteld. [eiser] werd op enig moment weer in vrijheid gesteld, maar is uiteindelijk opnieuw aangehouden en vastgezet. Tussen de twee ‘detentieperiodes’ in heeft [eiser] op 16 februari 2010 in een e-mail aan [X] van het Friesland College verzocht om een gesprek te plannen voor het maken van nieuwe afspraken met betrekking tot de opleiding.
2.3. Op 1 maart 2010 werd een evaluatiegesprek tussen [eiser], het Friesland College en [Y] van Stichting AanZet gepland. [Y] heeft zich voorafgaand aan het gesprek afgemeld en medegedeeld dat [eiser] niet terug kan komen als stagiair bij Stichting AanZet. Zij voert hiervoor als reden aan dat er cliënten van AanZet zijn die gezien hebben dat de politie [eiser] zoekt en dat dit zoveel angst geeft binnen Stichting AanZet dat het voor hem niet meer mogelijk is om terug te keren bij Stichting AanZet. [eiser] is niet op het geplande evaluatiegesprek verschenen.
2.4. Op 9 maart 2010 is door het Friesland College een brief verzonden aan [eiser] waarin – voor zover van belang – wordt vermeld:
“Op 1 maart om 15.00 uur hadden wij een afspraak staan voor een gesprek.
We hebben geen afbericht gekregen.
Er is contact geweest met het bpv-adres “De Aanzet”, die heeft aangegeven dat je niet meer terug kan komen op dit bpv-adres.
Een voorwaarde om de opleiding te kunnen volgen is dat je een leerwerkplek hebt.
Omdat je niet voor ons bereikbaar bent, heb ik je situatie voorgelegd aan de unit-directeur mevrouw [directrice]. In overleg met de unit-directeur is er besloten je uit te laten schrijven van de opleiding”
2.5. In september 2010 heeft [eiser] verzocht om opnieuw toe te worden gelaten tot de opleiding. Het Friesland College heeft hierop [eiser] per e-mail van 16 september 2010 medegedeeld dat is besloten om hem niet toe te laten tot de opleiding. [eiser] heeft dezelfde dag op deze e-mail gereageerd en verzocht om een gesprek tussen hem en het Friesland College om het vervolg van de opleiding te bespreken. In een reactie op dit verzoek heeft
[directrice] (directeur MBO Zorg, Service en Welzijn) in een brief van 22 september 2010 het volgende geschreven:
“Tijdens de periode waarin u eerder ingeschreven stond bij de SMD-opleiding, hebt u meerdere keren buitensporig heftig gedrag vertoond. Dit is bedreigend overgekomen bij medecursisten en docenten.
Wij zijn niet in staat geweest om samen met u dit gedrag te veranderen.
Op grond hiervan hebben wij besloten u niet opnieuw in te schrijven voor de SMD-opleiding omdat in deze opleiding werken met mensen in diverse omstandigheden centraal staat.”
2.6. Op 15 februari 2011 en 7 maart 2011 heeft mr. Van den Elst namens [eiser] het Friesland College opnieuw verzocht [eiser] toe te laten tot de opleiding. Naar aanleiding van dit schrijven heeft op 22 maart 2011 een gesprek plaats gevonden tussen het Friesland College en [eiser], hetgeen echter niet heeft geleid tot toelating van [eiser].
2.7. Op 30 maart 2011 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen het Friesland College en [eiser], waarbij opnieuw is getracht tot een oplossing te komen.
3. Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] vordert om het Friesland College te veroordelen hem opnieuw toe te laten tot de opleiding. Volgens [eiser] heeft het Friesland College ten onrechte besloten om hem niet opnieuw in te schrijven voor de opleiding, nu [eiser] aan alle eisen voldoet om toegelaten te worden tot de opleiding. [eiser] stelt dat hij recht heeft op onderwijs. [eiser] erkent dat er sprake was van een moeilijke beginperiode, maar betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan buitensporig heftig gedrag. Bovendien stelt [eiser] dat hij nooit door Friesland College is gewezen op het gestelde buitensporig heftig gedrag, zodat hij door Friesland College niet in de gelegenheid is gesteld om zijn gedrag te verbeteren. Nu [eiser] op dit moment weer een stageplek heeft, wil hij de opleiding weer gaan vervolgen.
4. Het standpunt van Friesland College
4.1. Het Friesland College stelt dat er in de situatie van [eiser] op dit moment sprake is van een aantal belemmerende factoren die het succesvol volgen van de opleiding alsmede het succesvol functioneren in het werkveld van de opleiding in de weg staan. Gelet hierop is volgens het Friesland College op dit moment geen sprake van een situatie waarin het volgen van een opleiding redelijkerwijs aan de orde kan zijn en mocht zij in redelijkheid de inschrijving van [eiser] weigeren. Zodra [eiser] aantoonbaar in staat is om vanuit verbinding met anderen te kunnen werken, zijn impulsgedrag onder controle heeft en heeft laten zien afspraken na te kunnen komen, is het vervolgen van de opleiding aan de orde. Volgens het Friesland College zou [eiser] eerst gedragstrainingen dienen te volgen.
5. De beslissing
5.1. Het spoedeisend belang bij de vorderingen blijkt genoegzaam uit de stellingen van [eiser].
5.2. De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat het door [eiser] aangehaalde recht op onderwijs niet inhoudt dat een ieder die zich bij een opleiding aanmeldt ook dient te worden toegelaten tot deze opleiding. Beslissend voor de beoordeling van het onderhavige geschil is het antwoord op de vraag of het Friesland College bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot de beslissing tot afwijzing van de inschrijving van [eiser] heeft kunnen komen.
5.3. Het Friesland College heeft aangegeven dat [eiser] in het verleden onder meer buitensporig heftig gedrag heeft vertoond en dat hij gelet hierop een aantal competenties mist die nodig zijn voor het starten van de opleiding, hetgeen [eiser] heeft betwist. Tijdens de behandeling van het kort geding is voorts namens het Friesland College aangevoerd dat het voor haar zwaar weegt dat zij ‘leerbaarheid’ mist bij [eiser]. [eiser] neemt volgens het Friesland College niet snel dingen aan en het is moeilijk om met hem tot een gesprek te komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de vele producties die het Friesland College heeft overgelegd, voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] het door het Friesland College gestelde gedrag heeft vertoond. Zo blijkt uit de producties onder meer dat [eiser] met regelmaat afwezig was, heftig gedrag heeft vertoond en een imponerende houding heeft aangenomen. Gelet op de vele gespreksverslagen en verklaringen gaat het hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien niet om incidenten, maar heeft [eiser] meerdere keren bovenstaand gedrag vertoond. De stelling van [eiser] dat hij nooit is aangesproken op zijn gedrag houdt geen stand. Uit de verslagen van de gesprekken die met hem hebben plaatsgevonden, blijkt immers dat [eiser] wel degelijk hierop is aangesproken. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de verslagen en notities zijn opgesteld door verschillende betrokkenen die werkzaam zijn bij verschillende instanties. Dat al deze verklaringen onjuist zouden zijn, acht de voorzieningenrechter dan ook niet aannemelijk. Dat enkele van de verklaringen achteraf zijn opgesteld doet daar niet aan af.
De voorzieningenrechter overweegt dat de vaardigheden welke volgens Friesland College bij [eiser] ontbreken essentieel zijn voor het volgen van de opleiding en (later) voor zijn werkzaamheden als sociaal maatschappelijk dienstverlener. Het Friesland College stelt zich dan ook terecht de vraag of [eiser] op dit moment in staat is om de opleiding af te ronden. Zolang [eiser] deze vaardigheden niet heeft verbeterd, heeft het Friesland College naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om [eiser] niet toe te laten tot de opleiding.
5.4. Een afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een ander oordeel. Dat [eiser] er belang bij heeft zijn opleiding af te ronden is duidelijk. Hij is daarvoor echter niet uitsluitend op het Friesland College aangewezen. De mogelijkheid bestaat immers om zijn opleiding aan een andere instelling te vervolgen, ook al gaat dit gepaard gaat met – zoals [eiser] heeft gesteld – hogere reiskosten. Bovendien heeft het Friesland College gesteld dat zij [eiser] op dit moment niet zal toelaten tot de opleiding. Friesland College heeft echter aangegeven dat wanneer [eiser] door het volgen van gerichte trainingen heeft laten zien dat hij in staat is om vanuit verbinding met anderen te kunnen werken, zijn impulsgedrag onder controle heeft en afspraken na te kunnen komen, het (ver)volgen van de opleiding bij het Friesland College weer in beeld kan komen.
5.5. Al het voorgaande voert ertoe dat de gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd.
5.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorzieningenrechter zal de kostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, nu zulks niet is gevorderd van de zijde van het Friesland College.
Nu Friesland College in persoon heeft geprocedeerd en zich niet bij heeft laten staan door een professioneel gemachtigde, zal de voorzieningenrechter geen bedrag voor salaris gemachtigde toewijzen.
De kosten aan de zijde van het Friesland College worden aldus begroot op:
- griffierecht EUR 568,00
6. De beslissing
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Friesland College tot op heden begroot op EUR 568,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken door
mr. C.M. Telman op 13 april 2011.?